Reizen tussen spiegels
Een spirituele reis naar Indonesië
F. Rochette
Inhoud
1 De kantoorrat in de val
2 Verkenningsronde
3 De Vlucht van de Garuda
4 De Donkere Keerzijde
5 Een overheerlijke, stinkende doerian
6: Niets is wat het lijkt
7 Heilige plaatsen
8 Batikken
9 Arrogante mannekes
10 De “shit jumpers”
11 Het wordt gênant.
12 piekmomenten
13 Platenkothotel
14 De babyboom
15 De ladder op
16 Op visite bij de vleermuizen
17 De zielenzang
18 De boekverbranding
19 Op de tonen van gamelan
20 De stickerboy
21 De code naar smaragd
22 Thuis komen
Miel behoort tot de familie van de kantoorratten. Vroeger heeft hij nog een witte stofjas gedragen. Nu schuift hij geruisloos van deur tot deur, piept even naar binnen en snuffelt een beetje rond, pakt een dossier en verdwijnt ongemerkt in de donkere gang. Schichtig, nerveus en onhoorbaar sloft hij door zijn kantoor. Miel is een spitsvondige denker en een grote twijfelaar. Hij twijfelt zoals een oude neonlamp, die pas na de tiende keer "ik zou wel willen maar ik kan niet" definitief aanflikkert. Twintig jaar kantoor lopen heeft hij erop zitten. Twintig jaar lang heeft hij “doe het zus Miel, doe het zo, Miel” moeten horen. Met de regelmaat van een klok, jaar in jaar uit leven tussen dossiers, paperassen, nota's en brieven. Als "grote" onderbreking in de dagelijkse sleur kan hij om tien uur een appeltje schillen, bij voorkeur een Cox. Traag, bijna plechtig en sierlijk schilt hij een lange spiraal op een vel papier. Dan de naakte appel in vier stukken klieven en de rest van het klokhuis eruit snijden. Het mes proper vegen aan het velletje doorslagpapier, er een prop van maken en het in de prullenmand gooien.
Al kauwend op zijn appel leest en herleest Miel de e-mail van zijn chef. Vanaf volgende week maandag zal hij zijn kantoor moeten delen. Miel zucht en zoekt zoals steeds een beetje afleiding bij zijn cactussen. Lange penissen vol stekels, groene glimmende pinegels, scheefgewrongen Joodse kandelaars met korte, vlijmscherpe puntjes, platte schijven als speldenkussens. Hij heeft ze in alle soorten. Maar nog geen enkele heeft er gebloeid.
Die maandagmorgen is Miel opvallend stil. Er is plaats geruimd in de hoek van zijn kantoor. Een ouwe lessenaar met een gloednieuwe bureaustoel, die er helemaal niet bij past, staat klaar voor de jobstudent. Een tijdelijke kracht. Miel kijkt naar buiten. De zon heeft een baaldag. Ze is blijkbaar vergeten op te staan. Weer een kleurloze, platte dag, grauw van de mist en de regen. Dagje nummer zoveel.
Een korte, nijdige tik met een ring op de deur onderbreekt de zwarte gedachten van Miel. De chef stoot de deur open en verschijnt in de opening met een fris lentekind van nauwelijks twintig jaar. "Zoals je ziet Miel", zegt hij "geen jobstudent, maar wel een jobstudente. Het verschilt soms maar een "ee"-tje of een "aa'-tje; een beetje, enfin een behaatje. En zoals steeds geeft de chef het goede voorbeeld en lacht luid om de eigen vermeende spitsvondigheid.
Paulientje Dedapper, heet het wicht. "Aangenaam", zegt Miel, meer hoeft ook niet want de chef is één en al vriendelijkheid en Paulientje lacht en kwettert de duffe kamer vol heldere kristalgeluiden. "Zo", besluit uiteindelijk de chef, "Miel zal je wel wegwijs maken en alles uitleggen. Ik laat je dan maar in de handen van een oudere collega. Ik moet nu toch dringend naar de vergadering in het kantoorgebouw."
Miel glimlacht zwakjes. "In de handen van een oudere collega". Hij mag er niet aan denken. Zo'n hups, levendig spring-in-'t-veld. Ze zit vlak voor hem, een volmaakt portret van Pol Mara. Een madonna uit een glasraam. Paulientje vraagt duizend-en-één dingen en Miel antwoordt zacht maar zakelijk en nuchter. Onbewust houdt hij afstand. De collega's komen meer dan normaal voor Miel zijn venster defileren. Op hun grijnzende gezichten kan Miel wel vermoeden wat ze denken. Zo van: “The beauty and the beast”, of “een ouwe bok die ook nog wel eens een groen blaadje lust”. Ze zijn niet alleen een tikkeltje jaloers, ze worden zelfs overdreven gedienstig. Ludo heeft er een half uur voor nodig om de inktpatroon in haar printer te vervangen. Hij draait haar bureaustoel zo vaak naar boven en terug naar beneden om toch maar de juiste zithoogte te bereiken dat Paulientje er zelf nerveus van wordt. Ook de Karl, die in geen jaren meer op kantoor geweest is bij Miel, brengt haar een hele bundel strips in alle kleuren voor het nieuwe klassement.
Zodra de ijverige collega's verdwenen zijn, gluurt Miel door zijn lange wimpers naar Paulientje. Miel is een uiterst voorzichtige man. Hij weet dat je zelfs met papier voorzichtig moet zijn. Gewoon over de rand strijken, of een prop maken kan je een lelijke snijwond bezorgen. Miel snijdt niet graag in zijn vingers. Daarom gluurt hij alleen maar heel voorzichtig door zijn lange wimpers. Meer niet. Even maar, want dan tuurt hij vol aandacht naar zijn blinkende, vette gom waarin hij met zijn potloodpunt een gat heeft gestoken. Vroeger stak hij dan die gom op zijn potlood omhoog, zoals hij 's avonds een tv-worstje op een stokje prikt. Dat vindt hij nu ineens zo belachelijk en kinderachtig. Hij moet aan zijn vrouw denken. Hij heeft een bezem van een wijf: ze is stokstijf en schuurt en poetst de hele dag. Ze heeft alle leven uit zijn huis geborsteld. Eerst de "vuile" poes, die eens per vergissing in de keuken had geplast; dan later die koningspoedel die steeds haren achter liet in het tapijt. Ook hun enige zoon kreeg schoon genoeg van zijn bazige mama met haar eindeloos gezeur. Hij is eruit getrokken en woont nu samen met een slons van een boerin. Tja, het kan verkeren. Als hij van zijn werk kwam en Liza was aan het kuisen, deed ze de deur op slot zodat hij buiten moest blijven. Pas als de vloer echt droog was, mocht hij terug binnen. In afwachting slenterde Miel dan wat rond in zijn tuin tot de deur terug open ging.
Maar Miel die weet hoe vlijmscherp papier kan zijn, die zelfs ondervonden heeft dat men zich kan kwetsen aan een potloodpunt, houdt zich schuil achter een geveinsde onverschilligheid. Geen flauwiteiten. Geen avonturen voor Miel. Maar diep in zijn binnenste kan hij niet loochenen dat het gekwetter van Paulientje hem aan de lente doet denken. Als het venster op een kier staat, komt met de koelte ook een vleugje parfum overgewaaid. Dan snuift hij onwillekeurig zo diep dat hij naar adem snakt. Hij voelt en ziet, zo overduidelijk, hoe het jonge leven spant onder het strakke bloesje. "Ouwe gek" denkt hij dan, “hou je aandacht maar bij de formulieren.” Jonge geiten snuffelen niet aan vergeelde blaadjes.
Op een vrijdagnamiddag is Miel vermoeid en versuft van een ganse week lang paperassengezwoeg. Hij leunt achterover op zijn draairolstoel om zich eens flink uit te rekken. Vroeger geeuwde hij dan luidruchtig van verveling. Sinds Paulientje bij hem zit, is deze fysieke activiteit weggevallen. Om dit gemis te compenseren, leunt Miel extra achterover met de armen achter het hoofd. Op dat kritieke moment breekt een wiel van zijn stoel en slaat hij achterover tussen de klasseermappen van zijn openstaande kast. De scherpe rand van de metalen kast snijdt een diepe wonde in zijn achterhoofd.
Paulientje springt hem ter hulp. "Maar Miel toch, wat doe je nu!?" Ze helpt hem recht en drukt met haar propere zakdoek tegen de bloedende wonde. Half verdwaasd door de slag kijkt Miel voor zich uit, recht in de smaragdgroene ogen van Paulientje. Hij voelt haar warme adem in zijn hals. Opnieuw kijkt hij in die hemelse, zachte ogen. Een warme gloed vloeit recht naar zijn hart. Tegen zo'n levenslicht is zijn verdorde ziel niet meer bestand. De tranen schieten hem in de ogen. Plotseling wordt hij zich pijnlijk bewust van wat hij al die jaren als kantoortjesklerk met een bezemwijf heeft gemist. Het wordt hem allemaal teveel. Hij wendt verlegen het hoofd af en zegt heel zwak: "dank je wel".
Die nacht droomde Miel voor het eerst in zijn leven van bloeiende kerselaars.
****
Sinds dat ongelukje is er veel veranderd voor Miel. Die warme gloed uit de ogen van Paulientje betekende een noodsignaal voor zijn verdorde hart. Hij had het gevoel dat hij jarenlang onder water werd gehouden en nu ineens weer frisse lucht kon happen. Na een felle ruzie met zijn Liza is hij tijdelijk ingetrokken bij zijn zoon. Hij kon het echt niet meer aan: dat constant zeuren en zagen. Niets was goed voor haar. Al wat hij deed was fout. Ze kankerde een gespannen sfeer bij elkaar waarin Miel stilaan stikte. Na die felle ruzie had Liza geroepen: ga dan ergens wonen. En tot zijn eigen verbazing nam Miel zijn valies en was bij zijn zoon ingetrokken om even af te koelen. Dat ‘even afkoelen’ duurt ondertussen al enkele maanden en Miel voelt zich opgelucht en bevrijd. De heimelijke droom om ooit een wereldreis te maken naar de Indonesische eilanden heeft hij nu lang genoeg gekoesterd. Zijn collega Ludo was net terug van Bali en kon er niet over zwijgen. Hij was er zo enthousiast over dat Miel in een impulsieve bui zich ook liet inschrijven voor de reis.
Nerveus wacht Miel nu tussen de andere deelnemers in de vergaderzaal voor de voorlichtingsvergadering. Samen met nog twaalf andere deelnemers zitten ze in de conferentiezaal The Paradise, van het reisbureau Orfeus. Beneden aan de lift staan Henry en zijn vriendin Saskia. Door die vervelende parkingproblemen zijn ze wel een half uur te laat. Henry duwt driftig drie keer achter elkaar op de liftknop. Ook zij hebben geboekt voor die wel zeer exclusieve wereldreis van drie weken naar Indonesië. Nergens kan je in advertenties of reisbrochures iets terugvinden over deze reisorganisatie. Het is alleszins geen reis voor de gewone man. Niet alleen het prijskaartje is een belangrijke barrière. Daar komt nog bij dat alleen deelnemers met speciale connecties zich kunnen inschrijven voor die uitzonderlijke reis. Orfeus houdt het bij kleine groepen en liefst deelnemers die een aanbeveling hebben van mensen die al een andere reis hebben gemaakt met deze organisatie. Zowel Henry als Saskia zijn erg benieuwd, niet alleen naar het reisschema en uiteraard naar alle andere deelnemers, maar vooral naar dat extra, dat speciale van de reis. Het is echt iets unieks en apart, hebben hun vrienden gezegd. Een reis om nooit meer te vergeten.
Als Henry en Saskia binnen komen in de conferentiezaal vallen ineens de geanimeerde gesprekken stil. Ze kijken allen in de richting van de twee laatkomers. Aan de lange, ovale tafel zijn alleen nog de twee stoelen, links vooraan naast de reisleider en zijn assistente vrij. De reisleider is een stevig geblokte man met ringbaard. Op zijn naambordje: staat Sven Evens - reisleider. Zijn assistente Helene veert recht en bezorgt Henry en Saskia hun documentatiemap. De voorlichtingsvergadering kan beginnen.
“Allemaal welkom op de voorlichtingsvergadering van jullie reis naar Indonesië,” begint Sven met een diepe, warme stem die galmt als een klok. Laten we eerst even kennis maken met elkaar. Ik ben Sven Evens, 52 jaar, afkomstig uit Leuven, vroeger bedrijfspsycholoog, gehuwd, vader van 3 kinderen en nu woon ik in Wommelgem. Uit mijn hobby’s zoals reizen en mentale spelletjes is mijn nieuwe job gegroeid. Gedurende 3 weken ben ik jullie reisleider. Straks, meer daarover.
In het tweede deel van deze vergadering zal jullie wel duidelijk worden waarom het zo belangrijk is dat we elkaar zo goed mogelijk leren kennen. Ik stel voor dat iedereen zich zichzelf even kort voorstelt. Laten we met de klok mee draaien. Naast mij zit Helene.
Helene gooit met een sierlijke draaibeweging van haar hoofd de lange krullen naar achter. “Ik ben Helene Trappeniers de assistente van de reisleiders en normaal actief op het reisbureau. Ik neem alle praktische en administratieve zaken voor mijn rekening. Jammer genoeg ga ik niet mee op reis, maar ik blijf altijd voor jullie bereikbaar. Mijn telefoonnummer en e-mail vinden jullie vooraan in de reismap.”
Sven knikte vriendelijk in de richting van Henry als teken dat hij kan beginnen.
Henry strekt zijn rug en kucht eens stevig. “Ik ben Henry Colbert, 28 jaar en werk als burgerlijk ingenieur informatica in de zaak van mijn vader. Tennis is mijn sport en schaken mijn hobby. Sorry, dat wij jullie hebben laten wachten, maar wij vonden geen parking. De knappe verschijning hier naast mij, is mijn vriendin Saskia.”
Saskia legt haar stift neer waarmee ze net haar naam op het nog lege naambordje heeft geschreven. Ze onderlijnt met haar vinger haar naam en zegt met een gedistingeerde, afgemeten stem: “zoals jullie kunnen zien, is mijn naam Saskia De Wit. Ik ben lerares aan het Koninklijk Atheneum in Antwerpen en ben germaniste van opleiding. Klassieke muziek, literatuur en andere kunsten vormen mijn passie en in mijn vrije tijd reizen natuurlijk.”
Met haar fijn,verzorgde en chic voorkomen lijkt Saskia eerder zo uit een modellenbureau te komen. Het is zeker geen “Lonely Plannet-toeriste” die op haar eentje avontuurlijke reizen maakt. Daarvoor is ze té stijlvol gekleed en al te zeer verzorgd tot in de kleinste details. Ze is behoorlijk knap met haar mooi glanzend haar en perfect ovaal gezichtje.
Naast haar zit Jef De Bock. “Ik ben Jef De Bock en zoals mijn naam het zegt, ik maak graag bokkensprongen, al 42 jaar lang. Als vertegenwoordiger in medische apparatuur kom ik door gans ons kleine landje. Mijn hobby’s: koken voor vrienden, zelf lekker gaan eten en wijn degusteren. Wij komen uit St-Niklaas en gaan drie keer per jaar op reis.”
Op het naambordje van zijn vriendin staat in volle ronde letters Simonne De Rijcke. Een goedlachse en stevig gevulde dame met zware, donkere wimpers en een vlezige mond. “Ik ben part time verpleegster en krijg over enkele jaren recht op een ‘midlife ‘crisis. Mijn hobby’s komen een beetje overeen met die van Jef. Alleen koken is er niet bij. Dat gesmos in de keuken laat ik aan hem over.”
Als Leo aan de beurt komt, gaat hij ostentatief met de handen in zijn nek goed achterover leunen. Henry moet zelfs sterk voorover gaan hangen om hem nog goed te kunnen zien. Leo Woestenbergh, een stevig gespierde man van 50 jaar is dierenarts grote huisdieren. “Als dierenarts met een drukke praktijk heb ik normaal geen tijd voor ‘folietjes’ zoals deze reis. In deze maand is het wat rustiger en ik ben al enkele jaren aangesloten bij een groepspraktijk zodat mijn collega’s mijn werk kunnen overnemen. Mijn belangrijkste hobby is jagen in de Ardennen en paardrijden.” Leo spreekt met een harde, heldere stem. Voorwaar geen schuchtere fezelvent die men zou moeten vragen om te herhalen wat hij nu precies gezegd heeft.
Zijn vrouw Greet Groenaerts werkt sinds hun drie kinderen uit huis zijn, deeltijds in zijn groepspraktijk. Ze verzorgt de afspraken, doet hoofdzakelijk administratief en praktisch werk. Vooral het geld beheren, blijkt een fascinatie te zijn, want ze is lid van een beleggingsclub. Ze weet precies hoeveel de dollar staat vandaag en hoeveel de Japanse yen wel waard is. Greet haar ogen gaan schuil achter een dikke, zware bril. Ze heeft een strak gesloten mond en een eerder scherpe, vervelende stem. Ze heeft iets stuurs over zich.
Miel heeft zijn documentatiepapieren al uit de ringmap gehaald. Hij tracht ze met korte tikgeluiden te ordenen. Hij schudt ze eerst verticaal dan horizontaal op het tafelblad en dan nog eens en dan nog eens. Zijn buurman denkt: die zitten nu toch wel goed zeker. Maar nee, Miel, schudt en klopt ze nog maar eens op en neer. Het is Miel zijn manier om zijn nervositeit af te reageren. Zichzelf voorstellen, maakt hem onzeker. Miel Verstraeten wil zijn schuchter imago bewust afschudden. Hij wil nu meer en meer origineel zijn en opvallen. Hij stoot daarom zo onopvallend, maar wel opzettelijk zijn lege ringmap van de tafel die met een knal op de grond valt. Dan zegt hij bijna plechtig: ”Miel Verstraeten is mijn naam, zoals jullie zien ben ik een onhandige kluns en daarom ben ik maar ambtenaar geworden in overheidsdienst. De overige reisgenoten lachen voorzichtig om hem een beetje te plezieren. ”Ik ben nu 43 jaar en heb geen last meer van een vrouw die mij dicteert wat ik moet doen.”
Terwijl hij met zijn vingers zijn sikkebaard vastpakt, zegt hij: ”Ik lees veel, heel veel over filosofie en kunst. In mijn vrije tijd zit ik in een museum of een kunstgalerie, of thuis met mijn neus in de boeken. De Indonesische kunst wil ik zeker beter leren kennen. Als ik mijzelf moet samenvatten in enkele trefwoorden zoals in het tv-programma: ‘De Slimste Mens ter wereld’, dan zou ik zeggen: ambtenaar, single, filosoof en kunstminnaar.”
“Amaai, een héél serieuze vent. Met die panlat gaan we niet veel plezier beleven. Wat een droge, saaie piet is dat,” fluistert Jef stilletjes in het oor van zijn Simonne.
Uit pure gewoonte schuift Kobe zijn stoel achteruit en gaat mooi rechtstaan. Kort en krachtig zoals het een militair betaamt, is hij paraat. “Ik ben Kobe Verdonck, ex-kolonel bij het Belgisch leger en nu gepensioneerd. Reizen, foto’s maken en filmen zijn mijn belangrijkste hobby’s. That’s it”.
“Wat mij betreft,” zegt Luc De Groot, “ook voor mij betekent reizen mijn belangrijkste hobby. Ik ben nu 42 jaar en werk al jaren als arts in het Middelheim ziekenhuis in Antwerpen. De rest vertelt ons Ellie wel die kan dat beter dan ik.”
Hij wrijft over zijn gezwollen, rode neus en duwt zijn donkere bril even naar boven. Hij heeft zo van die grote kikkerogen die voortdurend heen en weer rollen zodat het wit van die ogen goed zichtbaar wordt.
Zijn vrouw Ellie zit al klaar op het tipje van haar stoel en kijkt met een brede glimlach heel het gezelschap aan. Haar moment. Ellie De Vocht heeft iets van een spraakwaterval. Als ze begint te praten is er geen stoppen aan. Ze is 39 jaar en werkt als psychologe in een bedrijf. Ze geeft mediatraining en is erg sociaal. Ze kent iedereen in haar buurt en heeft een boekje vol belangrijke adressen met connecties.
Als Ellie eindelijk klaar is met al haar overtollige details, kan Sander Vynkx zich presenteren: “Als je zoals ik al jaren verscholen zit tussen planten, bomen en bossen en biologisch tuiniert om overeind te blijven in dit technologische wereldje, dan word je groen van binnen. Vroeger zat ik overdag op kantoor met doorgroefde, vuile vingers, zwarte nagelranden en een graspietje tussen mijn tanden. Nu houd ik mij als bioloog bezig met bosbeheer. Ik ben 42 jaar en getrouwd. Mijn vrouw is thuis gebleven, die verzorgt de kindjes en reist niet graag.” Zijn bleke en uitgerafelde jeans broek, zijn verplooide kraag in zijn nek en zijn volle baard onderstrepen zijn houding van: ik ben een pure natuurmens. Sander heeft steeds tijd zat en spreekt met een langzame, lijzige stem. Zijn jarenlang gluren naar vogels in een schuilhut heeft hem geleerd dat geduld vaak beloond wordt.
Het contrast met zijn buurman Bob De Bie kan moeilijk groter zijn. Beide zijn nagenoeg even oud, maar Bob, de architect en werfleider is overactief en erg punctueel. Hij heeft zichzelf de laatste jaren echt dolgedraaid en lijdt aan een’ burn out’. Deze reis wordt een nieuwe uitdaging om eindelijk eens rust te vinden.
Ook zijn vrouw Nicole heeft het erg druk gehad en is aan echte rust toe. “Ik zal als laatste de ring maar rondmaken zeker,” lacht Nicole Verwimp.
“Ik heb al twintig jaar lang zelfstandig een eigen kapsalon.” Dat is er ook duidelijk aan te zien. Die opvallende lange, zwarte wimpers, haar verzorgd kapsel en de fijne kunstnagels laten aan duidelijkheid niets te wensen over.“ Ik zet graag de bloemetjes eens buiten met mijn beste vriendinnen, of zal al eens een filmpje meepikken. Gewoon gaan shoppen in Antwerpen vind ik ook zalig. De laatste maanden ben ik lid van een geheim genootschap waarin we aan spiritisme doen. Maar daar gebeuren té rare dingen, ik denk dat ik er ga mee stoppen.”
Iedereen staat nog een beetje verwonderd te kijken en vraagt zich af wat ze zich bij die ‘rare dingen’ moeten voorstellen, als Sven al rechtstaat en zegt: ”Bedankt allemaal. Jullie vormen een sterk gevarieerd en interessant gezelschap, ideaal geschikt voor onze reisformule. De meeste mensen die een verre reis naar de tropen maken zijn van nature avontuurlijk aangelegd. Anders blijf je thuis of boek je veertien dagen in een appartement aan de Costa del Sol of in Blankenberge. Avontuur is bij deze reis verzekerd. Wij bezoeken over een goede maand één van de mooiste bestemmingen op deze wereld: Indonesië. Indonesië is eigenlijk een verzamelnaam voor 17.508 eilanden, de kleinste atollen meegerekend. Hiervan zijn er een 3000 bewoonbaar en daar bezoeken wij er wel geteld 3 van: Java, Sulawezi of het vroeger Celebes en Bali. We reizen door een land van nagenoeg 240 miljoen inwoners met de grootste moslimbevolking ter wereld, met een zeer grote verscheidenheid aan volkeren, talen en dialecten. Etnisch is Indonesië een van de meest gecompliceerde landen ter wereld. In de documentatie die jullie al eerder thuis hebben gekregen staat het hele reisschema, de vluchtgegevens, de hotels en vinden jullie dag per dag onze activiteiten. In het land zullen we ons verplaatsen met luxueuze autocars als het kan, maar meestal zijn het twee minibusjes, of we crossen per jeep, of zitten op een pony. Van het ene eiland naar het andere vliegen we met de binnenlandse vluchten van de Indonesische luchtvaartmaatschappij Garuda.
Als er over het reisschema nog vragen zijn, laat het straks maar horen. Helene kan jullie daarbij helpen. Ook alle praktische zaken en adviezen over visa, inentingen, geld hier of ginder omwisselen, kledij, GSM-gebruik, enz. dat regelt Helene straks wel.
Onze reisorganisatie wil een nieuwe dimensie geven aan reizen. Klassieke reizen verlopen nu vrij comfortabel in luxueuze hotels en met de beste transportmiddelen, zelfs in Indonesië. Voor wie nieuwe landen wil verkennen, musea, kathedralen, tempels of moskeeën wil bezoeken en alleen maar dingen wil zien kan zelfs nu de wereld verkennen vanuit zijn luie zetel achter zijn tv of computer. Ik heb 3D-animaties en films gezien over het Louvre of het museum in Caïro die mij veel meer hebben laten zien dan toen ik zelf ter plaatse was. Achter je scherm kan je zonder gestommel van lawaaierige toeristen alles rustig bekijken en herbekijken én vergroten zoveel je maar wil. Om alleen maar die dingen te zien, hoef je dus niet per se meer het ongemak van het reizen te ondergaan. Maar voor ons moet reizen vooral een confrontatie blijven met het onbekende van het land, het weer, de bevolking, het vreemde eten en ja ook met jezelf. Daarom vullen wij de externe, fysieke reis aan met nog een tweede, een mentale, een spirituele of als je wil een innerlijke reis. Die tweede reis is even amusant en vooral leerrijk en confronterend. De meesten kijken nogal raar op als ze horen spreken over een innerlijke reis omdat ze zich niet goed kunnen voorstellen wat dat precies is. Ze zijn er vaak ook een beetje bang voor. We worden nu eenmaal niet graag geconfronteerd met onszelf. Maar wees gerust, dat valt allemaal heel goed mee.”
Sven haalt uit zijn reistas een juweelkistje dat hij langzaam onder de leeslamp, vlak voor hem schuift. Hij opent het kistje en laat een helgroene smaragd flitsen onder het licht. “Dit is jullie trofee die je kunt verdienen. Het is onze speciale prijs verbonden aan de mentale, of als je wil spirituele reis. In elke belangrijke locatie krijgen jullie elk afzonderlijk telkens enkele ongewone opgaven, spelletjes, allerlei testen en oefeningen waar je vrijwillig kunt aan deelnemen. Kleine ‘to do’ - dingetjes waardoor je geconfronteerd wordt met jezelf. Meestal doen we die oefeningen na het avondmaal bij een lekker glas wijn of bier, als het tenminste beschikbaar is. Niet vergeten we gaan naar een moslimland. Bij sommige oefeningen kunnen jullie een of meer letters en cijfers winnen. Met alle letters en cijfers kunnen jullie op het einde van de reis een sleutelzin maken. Die zin geeft de geheime code prijs waarmee je het cijferslot van dit juweelkistje kunt openen. Wie het eerst de code vindt, heeft recht op deze prachtige smaragd.
Over de aard van de proeven ga ik zo weinig mogelijk vertellen. Dat moet steeds een verrassing blijven. Maak jullie maar geen zorgen, het zijn geen fysieke proeven. Het is geen Robison Crusoe gedoe op een of ander afgelegen plek waar je allemaal zo lang mogelijk op een houten paal moet blijven staan tot de laatste deelnemer eraf valt. Normaal kan iedereen mee doen. Soms leid ik de oefeningen, soms zal de lokale gids, of een totaal vreemde persoon die voor zijn rekening nemen. Dat zullen jullie wel ter plaatse merken. Voor de rest zijn de proeven “Top Secret”, zegt hij met een vreemde ‘smile’ op zijn gezicht.
Leo vindt die uitleg nogal vaag en daar kan hij niet goed tegen. Hij wil meer weten: “Wat moet ik mij voorstellen bij die mentale of spirituele oefeningen? Kan je daar toch maar eens een paar voorbeelden van geven?”
“OK,” zegt Sven. “Er zitten rare en ongewone dingetjes tussen zoals: de ‘shit jump’, de vlieg-in-de-fles, de ‘niet twee’ oefening, of een korte training om beide hersenhelften beter te coördineren. Of een spelletje rondlopen met een doorkijkhoofd en nog veel meer. Elke avond als we tijdig terug zijn, krijgen jullie enkele opgaven. Dus als we zestien avonden kunnen bezig zijn, komen we al gauw aan bijna een vijftigtal oefeningen. Er zitten heel subtiele trainingen bij, maar ook eenvoudige geheugentrucjes. Als een deelnemer zelf een interessante opgave heeft voor de groep, gaan we daar zelfs op in. De meeste reizigers- op een paar kniesoren na die dat allemaal maar niks vinden- vertellen ons achteraf dat ze er alleszins heel veel aan gehad hebben. Sommigen voelen zelfs dat er sinds die reis iets fundamenteels veranderd is van binnen.”
“Oh ja, terloops doen wij ook gedurende de hele reis de fameuze STOP-oefeningen van Gurdjieff? Kennen jullie die?” Alleen Ellie, de psychologe, steekt haar hand op. Die oefening is vrij eenvoudig. Gedurende de hele reis zal ik op een totaal onverwacht moment “STOP” roepen. Op dat moment staan jullie als bevroren volledig stil en dat zolang tot ik opnieuw het sein geef dat je verder mag. Gurdjieff gebruikte die oefeningen in zijn leerschool om zijn adepten meer bewust te maken van het NU-moment. Als we in Indonesië zijn, zal ik tijdens de lange uren in de autocar daar wel meer uitleg over geven.
Nog eentje? OK. Als jullie elkaar al wat beter kennen, kan ik bijvoorbeeld vragen om eens de meest gênante gebeurtenis die je ooit in je leven hebt meegemaakt te vertellen. Iedereen die wil, vertelt dan zo een moment waarop hij van schaamte in de grond zou willen zinken. Zoals al onze vorige toeristen schrikken jullie wel van die vraag. Maar eens dat we bezig zijn, wordt het een vrolijke bedoening waar je eens lekker kunt lachen met de ander en hopelijk ook met jezelf.
“Oei, moeten we elk afzonderlijk zo maar het meeste gênante dat we ooit hebben beleefd, vertellen in de groep?” Vraagt Kobe luidop. Als kolonel staat hij nog steeds op zijn strepen en in het publiek afgaan en jezelf vernederen zint hem niet.
“Luister,” zegt Sven. “Er móet op deze reis helemaal niets. Als jij de stad in wilt, is dat volledig OK voor ons. Kruip je liever om 9 uur al in je bed omdat je moe bent van de zware dagtrip, is dat ook OK. Wil je toch bij de groep blijven en zelf niets vertellen, of het spelletje niet mee doen, dan is dat voor ons allemaal in orde. Wij hebben natuurlijk liever dat jullie allemaal meedoen, maar wie die innerlijke reis helemaal niet ziet zitten, mag zelfs nu nog de reis opzeggen. Hij krijgt het betaalde voorschot terug. Die persoon wordt dan gewoon vervangen door een andere deelnemer want wij moeten steeds mensen weigeren omdat we het aantal willen beperken tot twee volle minibusjes per reis. Er is trouwens nog een koppel dat meegaat, maar die konden onmogelijk vandaag hier zijn. Net vandaag trouwen Paul en Sylvia en Indonesië wordt hun huwelijksreis.”
Heel de groep wordt er licht opgewonden van. Het vooruitzicht van al die vreemde opgaven op die reis maken hen nieuwsgierig en nerveus. Hoe kan je nu een letter van die geheime code verdienen door een gênant verhaal te vertellen, of bij zo een stopoefening? Veel, heel veel is alles behalve duidelijk. Wat gaat dat allemaal worden?
Het is al laat als Henry en Saskia terug naar hun auto stappen. “Dat wordt echt iets voor mij,” zegt Henry. In mentale spelletjes voelt hij zich thuis. Dat heeft hij van zijn vader die hem al van jongsaf aan geheugentraining heeft gegeven en hem leerde schaken. Zijn vader heeft in zijn studentenjaren indertijd zijn studies aan de universiteit in de VS betaald door het geld dat hij verdiende met schaken. Hij was als amateur schaker zo goed dat hij weddenschappen afsloot in de schaakcafés. Door zijn uitzonderlijk concentratievermogen kon hij steeds drie of meer zetten vooruit denken. Hij was zo sterk in het spel dat hij praktisch steeds won. Hij kreeg de bijnaam ‘Jack Checkmate’. Henry heeft dat ook. Hij heeft als schaker een hoge Elo-rating en doet geregeld mee aan tornooien.
“Van al die mensen die daar de revue gepasseerd zijn, ken ik er hooguit nog vijf met hun naam”, zegt Saskia. ‘De reisleider Sven Evers, die vertegenwoordiger Jef De Bock naast mij, die onnozelaar die zijn map liet vallen Miel Verstraeten en die Nicole de haarkapster met haar man Bob en die halve wilde, de boswachter Sander of zo iets geloof ik.”
“Niet meer? Ik ken ze nog allemaal,” zegt Henry trots. “Als je wil, zal ik je helpen en voor we aan onze auto zijn, ken jij ze ook allemaal. Dat is heel simpel. Kijk ik heb namelijk van mijn vader geleerd hoe je gezichten en de namen die erbij horen moet onthouden. In het bedrijf en in het sociaal leven is namen onthouden goud waard. Iedereen voelt zich gevleid als iemand zijn naam correct hoort bij een nieuwe ontmoeting, vooral als je die persoon na maanden of zelfs na jaren tegen komt en hem onmiddellijk met zijn naam begroet. Ieder mens, zei mijn vader altijd, is een unieke databank vol interessante gegevens. Als informaticus kan ik niet anders dan al die namen van die ‘databanken’ goed onthouden. Ik heb van namen onthouden dan ook een spelletje gemaakt. En hier bij deze groep was het dan nog een makkie, want voor elke deelnemer stond zijn naambordje.
De reisleider dat is voor mij iemand die op een zen (sven)-monnik lijkt met gemillimeterd everzwijnhaar. Ik zie dus een zen monnik zitten met gemillimeterd everzwijnhaar. De twee sleutelwoorden zen en ever zijn mij voldoende om de naam Sven Evers te herinneren.
Naast jou zat inderdaad die vertegenwoordiger Jef. Zoals hij zelf al zei, springt hij als een bok door het hele land. Dus Jef De Bock is zijn naam. Erg simpel. Zijn vrouw met haar weelderige boezem en zwoele lippen is voor mij Simonne bonne bonne, rijk voorzien van oren en poten. Dus Simonne De Rijcke. Daarnaast zat die dierenarts Leo de leeuwentemmer. Een onstuimige vent, eigenlijk een woeste vent die boven op een berg staat te schreeuwen, dus Leo Woestenberghs.
Zijn vrouw Greet is voor mij een typisch jaloers type, een groen iemand; ze is bijna arts of als je wil aerts bij haar man Leo, dus Greet Groenaerts. De stiel van die lange magere die jij je ook nog herinnerde met zijn map is Miel de ambtenaar die verdwaalt in de straten. Miel Verstraeten.”
“Daar heb ik geen geheugensteun voor nodig,” zegt Saskia licht geïrriteerd. ‘Die vent zijn naam onthoud ik zo ook wel.” Ze kan het niet goed hebben dat Henry zijn kennis al te nadrukkelijk etaleert.
“En”, gaat Henry onverstoord verder, “dan komt onze kolonel. Voor mij wordt dat een Kobenel die verdomd of als je wilt Verdonckt goed weet wat hij wil. Dus Kobe Verdonck.
Daarnaast zit onze arts uit het ziekenhuis. Altijd goed om er eentje bij te hebben op reis. Onze Luc De Groot heeft zoals de evangelist Lucas die ook arts was een grote bril en grote ogen.”
“Oh,” zei Saskia, “dat was die vent schuin over ons die maar altijd naar mij zat te loeren. Ik voelde mij er ongemakkelijk bij. Zo indringend loeren deed die vent.”
‘Zijn vrouw is de babbelzieke Ellie. Ze praat en zevert zoveel dat ze steeds de mond vol vocht heeft. Dus Ellie De Vocht. Die bosmens met zijn baard, een echte alternatieveling, die anders leeft, heet Sander en hij houdt zich verborgen als een vink in een boom. Sander Vynck is zijn naam. Dan zie ik daarnaast die architect Bob de Bouwer zitten, die werkt zo ijverig als een ‘bie”. Dus Bob De Bie. En dan nog zijn vrouw Nicole met haar kapsalon, die haar lange wimpers zwart verft. Nicole verft wimpers dus Nicole Verwimp. Voila,” zegt Henry zelfvoldaan. “Ik heb ze allemaal. Dus laat mij het hele rijtje nog eens overlopen van links naar rechts. Eerst hebben we…”
“Laat maar zitten”, onderbreekt Saskia vlug. “Ik weet het nu wel dat je ze allemaal hebt onthouden. Eens kijken of je over een maand als we in de luchthaven aankomen en al die mensen in andere kleren zitten het ook nog zult weten. Trouwens wat vind jij eigenlijk van die Sven? Die heeft iets vreemds over zich, die is zo ‘cool’, zo zelfzeker. Ik weet eigenlijk niet goed wat ik heb aan die vent.”
Bij de balie van de reisorganisator Orfeus in de grote hal in Schiphol zouden alle deelnemers om 630 h verzamelen. Miel is er als eerste. Hij zit op zijn valies een beetje in elkaar getrokken en is zichtbaar gespannen. Hij zegt niet veel en ziet er bleekjes uit.
Sven verzamelt zijn groep om samen in te checken. Er is inderdaad nog een jong koppel bijgekomen dat er op de voorlichtingsvergadering nog niet bij kon zijn. Paul en Sylvia maken vlug kennis met de overige deelnemers.
Als Miel doorschuift tot op de zitplaats tegen het raam komt Kobe naast hem zitten. Het wordt Kobe meteen duidelijk waarom Miel er zo bleekjes uitziet.
“Heb jij soms vliegangst?” vraagt Kobe.
“Ik weet het eigenlijk niet,” zegt Miel stil, “ik heb nog nooit gevlogen. Dat is de eerst keer. Eigenlijk is deze reis het gevolg van een weddenschap. De collega’s op het werk hadden mij uitgedaagd dat ik nooit zou durven in een vliegtuig stappen. Ik ben eerst een snelcursus ‘overwin je vliegangst’ gaan volgen. Ik dacht dat ik er klaar voor was.” Miel knijpt zijn vingers een beetje strakker rond de leuning.
Kobe die tijdens zijn militaire loopbaan bij de luchtmacht vele uren in allerlei vliegtuigen heeft doorgebracht, voelt zich vaderlijk bezorgd voor het groentje.
“Kijk Miel, je zit in het veiligste vervoermiddel dat er bestaat,” probeert Kobe hem gerust te stellen. “Alleen als er eentje neerstort, zelfs al is het aan de andere kant van de wereld, staat het in alle kranten op de voorpagina. Je kan geen beter bewijs hebben dat het zelden gebeurt. Elke dag hangen er drie miljoen mensen ergens in de lucht. Praktisch elke seconde stijgt er ergens een vliegtuig op, of maakt het een veilige landing. Van de twee miljard passagiers elk jaar komen er hoogstens een 600 à 1000 om bij een vliegtuigongeluk over heel de wereld. Alleen al in ons klein landje verongelukken er meer mensen in auto-ongevallen.” Dat al die rationele argumenten Miel niet kunnen geruststellen, begrijpt Kobe niet.
Gelukkig wordt Miel afgeleid door de kleine, maar wel erg knappe Indonesische stewardessen van Garuda Airlines met hun gitzwart haar, hun kastanjebruine ogen en vooral hun mysterieuze glimlach. Ze dragen prachtige batikkleren met het motief van de garuda-vleugels. Als ze langs komen om de veiligheidsgordels te controleren, sjort Miel zich zo stevig vast door zijn riem nog eens extra aan te spannen dat hij bijna geen adem meer kan krijgen.
Bij het opstijgen, kijkt hij erg bezorgd naar het vervaarlijk wiebelen van de vleugels. Met nerveuze schokken wint het vliegtuig aan hoogte. Dan gaat het nog iets steiler en Miel heeft de indruk dat het toestel op dezelfde plaats blijft hangen. Hij krijgt zelfs het gevoel dat het vliegtuig meer en meer begint achteruit te schuiven. Verdwaast kijkt hij rond en als hij ziet dat er geen enkele passagier daar angstig op reageert, beseft hij ineens dat het wel normaal zal zijn. Als het toestel lichtjes draait, kijkt Miel schuin naar beneden en ziet hij al die lilliputershuizekes en straatjes die bedekt worden door de schaduw van een reuzengrote vleugel waaraan twee motoren bengelen. Ja zeker, bengelen, ze zitten niet goed vast, denkt Miel. Er zit eigenlijk niks stevig vast aan zo een groot vliegtuig, dat rammelt langs alle kanten.
Tijdens de vlucht geven de Indonesische meisjes de klassieke veiligheidsshow met de reddingsvesten. De uitleg van de steward in het Engels wordt overstemd door het gedreun van de motoren. De lange vlucht van Amsterdam naar Jakarta is begonnen. Een afstand van 12.500 kilometer, goed voor een vlucht van ongeveer 16 à 17 uur, als alles mee zit. Tel daar nog het tijdsverschil van 8 uur bij en je bent bijna twee dagen kwijt eer je iets kunt zien van het land.
“Ooit bij het leger geweest?” vraagt Kobe.
“Neen, de dienstplicht was al afgeschaft toen ik de leeftijd had om bij het leger te gaan. Gelukkig maar, dat zou toch een jaar verloren geweest zijn voor mij”, zegt Miel.
“Net wat ik dacht. Daar ben ik het helemaal niet mee eens,” reageert Kobe. “Het afschaffen van de dienstplicht is het domste dat er de laatste tientallen jaren gebeurd is voor de opvoeding van onze jonge mannen. Ik zeg wel dienstplicht hé, niet noodzakelijk legerdienst. Maar bij het leger worden de jonge serreplantjes tenminste afgehard tot volwaardige mannen die tegen een stootje kunnen. Buiten bij strenge vorst of in hete zomerdagen worden die groentjes getraind in weer en wind. Als ik nu die moderne jonge gasten op een canapé zie liggen met een zak chips in hun handen, TV kijken, of spelletjes spelen op hun game boy of Nintendo, erger ik mij blauw. Met die futloze zakken creëren we een zwakke, ziekelijke maatschappij. Bij het leger moesten ze al om 7 uur “s morgens een cross lopen op hun nuchtere maag. Ik liep als commandant steeds voorop en liet die gasten afzien. Nu liggen die papzakken tot 10 uur in hun nest te maffen. Het worden mosselventen die in hotel “Chez Mama” blijven wonen tot mama ze van miserie moet buiten schoppen. Initiatief , lef, wie verwacht dat van die kwabberbillen die alleen maar op hun luie kont zitten te niksen. Denk je nu echt dat het toeval is dat jonge mensen nu op een maandag een ‘baaldag’ nemen. Een baaldag aanvragen. Mijn God, ik zou mij dood schamen. Op hun achttiende krijgen ze na een korte wachttijd al een uitkering zonder ooit iets gepresteerd te hebben. Om stemmetjes te winnen en goed te staan bij jonge kiezers geven ze die zelfs geld waarvoor ze nooit gewerkt hebben.”
Kobe dramt graag door, vooral als hij al een paar whisky’s binnen heeft. Dan laat hij zich nog eens goed gaan. Bij Miel kan dat wel, denkt hij. Hij wacht niet eens op een antwoord. Hij heeft trouwens geluk dat Miel zich maar flauwtjes voelt, want in normale omstandigheden zou hij wel vervelende vragen hebben gesteld. Dat zal Kobe nog wel ondervinden, want ook Miel kan scherp argumenteren. Maar nu even niet. Miel heeft van zijn dokter tranquillizers gekregen en die beginnen stilaan hun werk te doen. Kobe moet hem zelfs wakker maken voor de hoofdmaaltijd aan boord.
Bij het overschrijden van de evenaar krijgen alle passagiers een donkerblauw certificaat. “I crossed the equator with: Garuda Indonesia”. Het certificaat lijkt op een grote sticker met een foto van de Indonesische archipel, weelderige tropische plantengroei, boothuizen en pagodes. Miel steekt het voorzichtig achter de harde cover van zijn boek om het zeker niet te beschadigen en bergt het dan in zijn handbagage. Dat komt uiteraard in zijn reisalbum. Miel voelt zich al beter op zijn gemak na die lange rustperiode en urenlange vlucht. Hij kijkt door het raam en ziet vanuit de lucht de azuurblauwe zee met enkele atols, mooi verpakt in een witte schuimkraag.
Het zou niet lang duren. Boven Java wordt de lucht blauwzwart. Het vliegtuig komt in turbulenties terecht en de airbus lijkt over kasseien te rollen. Het ‘fasten seat belts” signaal flikkert en zelfs de stewardessen gaan vrij vlug naast elkaar zitten en trekken hun veiligheidsgordel stevig vast. Er zit zeer zwaar onweer in de lucht. In het begin heeft het geflikker van de bliksem iets van onschuldige decorverlichting. Als de kapitein een poging waagt om door de donkere onweerswolken te vliegen, begint het vliegtuig te wiebelen en krijgen de passagiers hevige schokken. Het machtige vliegtuig zwalpt op en neer en van links naar rechts alsof het door een dronken bestuurder wordt geleid. Plotseling gaat het licht uit, flikkert daarna flauwtjes terug aan, dan weer uit en dan weer aan. Als in koor produceren de passagiers een diepe zucht en rollen oei-geluiden in golfbewegingen van voor naar achter. Dan wordt het akelig stil in het vliegtuig. Zelfs Leo die altijd zo luid spreekt, is niet meer te horen. Ook de stewardessen zitten braafjes naast elkaar en kijken bezorgd.
Het geeft een hulpeloos gevoel als je in een groot vliegtuig zoals een Boeing heen en weer geslingerd wordt, of plotseling honderden meters diep valt in een luchtzak en weer opgetild wordt alsof het een papieren bootje is dat op een woelige zee drijft. Vooral dat neerstorten in die enorme luchtzakken geeft een leeg gevoel in de maag en doet je naar adem snakken. Alle passagiers voelen zich overgeleverd aan het onvoorspelbaar jojo-gevoel van diep vallen en weer opgetild worden door die enorme windstoten. Niet alleen Miel kruipt in elkaar van de angst in een soort foetushouding en prevelt schietgebedjes uit zijn kinderjaren. Zelfs Kobe, de man met zo veel vliegervaring, heeft geen tijd meer voor een meewarrig glimlachje naar zijn angstige buurman. Hij verbergt zijn angst en weet dat de piloot niet meer kan landen in dat rotweer. En dat angstige gevoel wordt nog bewaarheid ook. De kapitein kiest de veiligste weg en verlaat zo snel mogelijk de dondertorens. Meer dan een uur lang wordt er nog rond de onweerskern gevlogen op een veilige afstand van het gedonder. Als de piloot met meer dan een uur vertraging dan toch kan landen, is het dwars door een regengordijn van neerstromend water op een piste die meer weg heeft van een ondergelopen straat. Oef! Wat een opluchting als de Boeing over de startbaan rolt in het hoog opspattend water. Deze keer doet het enthousiaste en aanhoudend handgeklap van de passagiers niet onnozel aan. Iedereen is echt blij dat de wielen over de startbaan van Soekarno Hatta Airport rollen.
Na de identiteitscontrole moeten bijna alle passagiers dringend naar het toilet om zich een beetje te verschonen. Daar staan ongewoon lange files. Vooral bij de damestoiletten is het lang aanschuiven. De groep verzamelt zich bij de bagagecarrousel. Ze voelen zich allemaal opgelucht en bevrijd. Ze lachen opvallend luid en praten honderduit door elkaar.
“Amaai! Wat een vlucht. Nooit meegemaakt tijdens al mijn reizen,” zegt Leo. Ze lijken ineens allemaal een beetje op uitgelaten kinderen, die een geweldig avontuur hebben beleefd.
Sven verzamelt de groep en ze trekken naar de luxe autocar die al meer dan twee uur op hen staat te wachten. Eens buiten is de regen verdwenen. De zwoele hitte overvalt hen en ze haasten zich allemaal naar de fris gekoelde autobus. Sven neemt de micro en begint. “Welkom in Indonesië. Die stormachtige vlucht was eigenlijk niet voorzien in het programma,” zegt hij lachend. “Die hebben jullie er gratis bij gekregen. We rijden naar ons hotel, dat betekent drie kwartier aanschuiven in het verkeer van Jakarta. Bij aankomst kunnen jullie na het inchecken direct op jullie kamer, uitpakken en even uitrusten. Dan doen we een verkenningsronde in de miljoenenstad Jakarta. Die korte rondrit wordt geleid door onze plaatselijke gids Setiawan. Hij spreekt goed Nederlands en is onze vaste gids zolang we op Java blijven.
“Stop! Stop! Stop! Kan je stoppen a.u.b.? Ik heb mijn reistas laten liggen in het toilet.” Het is Miel die echt in paniek naar voren komt. “Al mijn paperassen en mijn geld zit daarin.” Er wordt licht ontstemd gemompeld in de bus, maar Sven doet rustig teken aan de chauffeur om terug te keren. Als hij laat doorrijden krijgt hij gegarandeerd zwaardere problemen op te lossen. Als die reistas ondertussen maar niet foetsie is.
Zodra de bus op zijn standplaats aankomt, rent Miel als een bezetene de bus uit recht naar de toiletten. En ongelooflijk maar waar, zijn reistas ligt nog steeds op die toiletbak. Vlug even checken of er nog alles inzit. Portefeuille, geld, kredietkaarten. Oef! Niks weg. Miel is zo blij als een kind als hij triomfantelijk terug de bus instapt.
Jakarta is een stad van wel dertig op zeventig km groot en heeft officieel bijna negen miljoen inwoners, maar als men al de buitenwijken en sloppenwijken Jabotabek genaamd meetelt, komt men op wel drieëntwintig miljoen inwoners. Het chaotisch verkeer in Jakarta kent slechts één regel: je vult met je wagen het gat op dat open is als je er tussen kunt. Driewielers, bussen, fietsen, scooters, kramakkelige karretjes zo van de schroothoop weggehaald, het wringt zich allemaal door de files. De bus wurmt zich door de drukke straten van de stad. Het verkeer heeft iets van een motorrace. Tientallen bromfietsen staan bij de stoplichten te wachten en als het licht op groen springt, vliegen de rookwolken en benzinedampen om je oren, gevolgd door een toeterconcert. Maar niemand maakt zich kwaad. Ze vliegen met hun scooters behendig en lachend overal tussen.
Voor een rood licht staat een man met een friscobak rond zijn nek. Een camionchauffeur steekt een briefje van 1000 roepies door het raam en krijgt precies één sigaret. Als Luc dat ziet, kan hij het niet laten. “Dat nog niemand op het idee is gekomen om dat ook in ons land in te voeren. Zo van: je mag slechts één sigaret te gelijkertijd kopen. Dat zou als preventie tegen het roken veel beter werken dan al die reclamecampagnes samen, denkt hij hardop.
Als het verkeer stil staat, komen onmiddellijk mensen langs de auto's gelopen om water, snacks en andere dingen te verkopen. Midden op de weg tussen het verkeer zitten zelfs bedelaars.
Setiawan heeft zich achter de micro gezet. Hij waarschuwt de groep om het vooral kalmpjes aan te doen. In Indonesië verloopt alles trager. ‘Kijk naar de mensen,” zegt hij, “ze stappen rustig, nooit gehaast. Laat je Westerse mentaliteit maar even achter in België, hier kan je je die luxe van lopen niet permitteren. Vraag het maar aan die ‘meneer’ die zijn reistas vergeten was, die weet het al.” Iedereen kijkt naar de rode en bezwete kop van Miel.
“Als je wil zweten als een paard, je voorhoofd wil afdoppen en ’s avonds graag je hemd uitwringt, dan moet je maar voortlopen zoals in België. Dus: take it easy!“
Sven is van het principe dat men van een land en vooral van zijn bewoners geen vals beeld mag geven door alleen maar de mooie dingen te tonen. Ook de donkere achterkant moet gezien en beleefd worden. Daarom laat hij de groep uitstappen om te voet verder te kunnen gaan. Ze gaan een deel van de krottenwijken bezoeken.
Het geeft een gênant gevoel als ‘rijke’ westerling om door het oude stadsgedeelte te wandelen. Wat een rommel en vuiligheid. Kilometers ver allemaal barakken in verroeste golfplaten. De stad is zo overbevolkt dat mensen gaan wonen in barakken op palen boven de rivier. Ze slaan bamboestokken in de rivierbodem als steunbalken en met golfplaten knutselen ze dan op die bamboestokken een schuilhok in elkaar. Zo bouwen ze boven de rivier een tijdelijk woonst, want eigenlijk zijn al die krotten illegaal. Tussen het bruingele rivier water, waar alle vuiligheid in terecht komt, zwemmen kinderen. Ze lachen vrolijk naar de groep en wuiven met de hand. Ze zijn blijkbaar immuun voor alle infecties. Dat is een beeld dat Kobe met zijn camera zeker niet wil missen. Hij heeft nog maar net zijn Sony uit zijn reistas gehaald of er verschijnen, zo maar uit het niets, ineens een vijftal jongeren met open hand rondom hem. Kobe negeert ze zo goed als hij kan en schiet zijn beelden.
Elke achterbuurt van Brussel is nog een luxewijk als je de levensomstandigheden vergelijkt van deze kleine Indonesiërs in hun vuile barakken. Ze leven als ratten van afval en scharrelkarweitjes voor een habbekrats. Hier is elke vorm van schoonheid ver te zoeken. Een likje verf is in deze buurt onvindbaar, tenzij men grauw en grijs ook bij de kleuren rekent. De kinderen zitten gehurkt naast elkaar in de deuropening en gapen naar het verkeer. Straten, rivieren, huizen: het is allemaal even vuil en grauw.
“Als ik al die vuiligheid hier zie, al die straten vol gaten in het asfalt, al die viezigheid, al die plastieken zakken en al die afval…Verdorie, stel even dat ik het hier voor één dag voor het zeggen heb,” zegt Leo tegen zijn Greet, “dan neem ik een grote spuit van de brandweer en spoel ik al die straten ineens proper. Zelfs die rommelkoten spuit ik mee omver. Dan kunnen ze met een propere lei beginnen.“
Setiawan lacht, maar zegt geen woord. Hij heeft dat al meer gehoord.
Het lijkt dat ze daarboven Leo zijn wens gehoord hebben. Het wordt opnieuw donker. Die onweerswolken zijn de groep blijkbaar gevolgd. Het begint plotseling te gieten. Het water spet omhoog op het asfalt. Het werkt verfrissend, maar binnen de kortste keren staan niet alleen de diepe putten in het asfalt vol water, maar zelfs heel de straat verandert in een minirivier. Setiawan belt naar de chauffeur om hen te komen oppikken. Ze moeten daarvoor wel naar de andere kant van de straat. Henry, Sander, de nieuwkomer Paul met zijn jong vrouwtje, ze springen als steenbokken van steen op steen naar de overkant. Al de anderen wachten braafjes op de bus, dicht tegen elkaar, onder een afdak. Na een kwartier is de stortvloed gepasseerd en schiet de zon door de wolken. Het voelt vreemd aan. Overdag zie je die zon in de tropen eigenlijk nooit. Waar is die zon? Wie kijkt er nu loodrecht omhoog in die gloeiende zon. Als je het toch probeert, krijg je krampen in je nek en word je verblind door een flitsend licht.
Setiawan laat de bus direct naar het hotel rijden. Niemand heeft er bezwaar tegen dat ze vroeger dan voorzien naar hun kamer kunnen.
Na een lekker avondmaal, komen ze goedgemutst samen voor de avondsessie in een conferentiezaal van het hotel.
Jullie hebben vandaag al één en ander mogen verwerken,” begint Sven. “Een zeer turbulente vlucht, de hitte, de stortbui en dan de achterbuurten van Jakarta met al die vuile krotwoningen. We gaan er nog eentje bijvoegen. Jullie eerst opdracht: de slechteriken de hemel in prijzen en de grote helden van hun voetstuk halen. Sven toont een grote foto van Hitler en gaat bij de flip-over staan. Noem vijf bewonderenswaardige eigenschappen van deze man.”
Na die simpele vraag staan ze allemaal een beetje verbouwereerd rond te kijken en valt er een lange stilte. Plotseling reageert Leo een beetje cynisch: “Ha neen, dat meen je toch niet, zeker? Tenzij, de grootste moordenaar ter wereld zijn, ook een bewonderenswaardige eigenschap is?
Sven glimlacht en bezorgt iedereen een blad. Schrijf maar jullie naam op het blad en bezorg het mij straks terug, zegt Sven. Jullie mogen overleggen met elkaar. Moeizaam komt de groep in beweging.
Jef, de vertegenwoordiger vindt het blijkbaar een interessante opdracht. Hij gooit er lachend uit “Hitler kon fantastisch speechen, hij zweepte duizenden mensen op tot een bijna waanzinnig gevoel van trots, hij was staalhard en wilskrachtig.
“Hij was zelfs erg lief voor kinderen en honden en kon zelfs schilderen,” voegt Saskia er aan toe.
De weerstand tegen die schijnbaar dwaze opdracht is ineens gebroken. “Hij was vegetariër en had een mooi snorretje,” gooit Ellie ertussen, “en ja ik heb gelezen dat hij zelfs heel goed zorgde voor zijn moeder. En hij is auteur van een bestseller: ‘Mein Kampf’. Hij was zeer moedig want hij heeft als soldaat zelfs het IJzerenkruis 1ste klas gekregen.”
“Ik vind dat zelfs een knappe man met zijn fijn snorretje,” denkt Simonne half luidop.
“OK,” zegt Sven. “We gaan er hier maar mee stoppen. Seffens vinden jullie het nog een sympathieke gast als jullie blijven doorgaan met het opsommen van al zijn kwaliteiten.
De volgende foto van de echte slechteriken die hij uit zijn tas haalt, is die van Marc Dutroux.
“Hoe kan je nu iets goeds vertellen van zo een monster,” vraagt Nicole zich luidop af. “Het is de meest gehate mens van ons land. Haar man Bob is het daar wel mee eens, maar zegt: “Dat belet natuurlijk niet dat die man ook kwaliteiten heeft. Het is een zeer knappe vakman. Hoe ingenieus hij die schuilkelder gans alleen heeft gebouwd, dat is klasse. Een dergelijke vakman wil ik als architect wel in mijn ploeg hebben. De speurders waren er tweemaal in de kelder geweest en hebben toch niets gevonden. Zo goed was de constructie verborgen.”
En zegt Ellie: “Hij blijkt verbaal erg intelligent te zijn. Hij is ook een goede schaker en leest wetenschappelijke tijdschriften. Dat heb ik ooit gelezen in een krantenartikel.“ Er volgen nog enkele kenmerken zoals sluw, scherpzinnig, cool, doelbewust, maar blijkbaar hebben ze het er erg moeilijk mee om nog goede eigenschappen te vinden van deze koude kikker.
“OK,” zegt Sven geamuseerd en hij draait de eerste foto om. Op de achterkant staat Albert Einstein met zijn wilde haardos. “Nu volgt de omgekeerde oefening. Zoek voor dit heerschap zoveel mogelijk slechte kwaliteiten.”
“Een slordige vent,” flapt Nicole eruit. “Ongewassen, ongeschoren en hij kan zich niet eens fatsoenlijk kleden.“
Henry had tijdens zijn ingenieursstudies ooit een biografie gelezen van de man die hij zo bewondert voor zijn superieure intelligentie. Hij kon dus nog wel wat minpunten toevoegen aan het rijtje. “Hij liep vaak blootsvoets, ook in gezelschap. In de liefde was hij erg wispelturig en trouw zijn, stond niet in zijn woordenboek. Einstein kon ook keihard zijn voor medewerkers. Vaak was hij op zichzelf en egocentrisch. Hij was soms erg verstrooid en hij sprak slordig Engels met een zwaar Duits accent. Hij haatte science fiction. Hij kon niet zonder zijn pijp en pafte als een Turk.”
Op de achterkant van Dutroux staat de volgende bewonderenswaardige figuur: Moeder Teresa. Nobelprijs voor de vrede en de goedheid zelve. Wie kan daar nu iets slechts over vertellen? Het blijft bij schuchtere pogingen zoals: ze lijkt nogal streng, een ouderwetse non, conservatief, ze lacht weinig, tot ineens Ellie recht veert. Ze pikt het niet dat die non zo wordt opgehemeld.
“Weten jullie wel dat die non de armoede in Indië in stand houdt? Ze is tegen geboortebeperking, tegen abortus, ze verheerlijkt armoede en laat haar medewerksters bedelen en in totale armoede leven, terwijl ze miljoenen op de bank staan had van de duizenden giften voor haar werk. Een non, één van haar naaste medewerkers, heeft dat naar buiten gebracht. In Haïti moesten ze zelfs injectienaalden gebruiken en hergebruiken tot ze zo bot waren dat ze praktisch niet meer door de huid geraakten. Niet bepaald hygiënisch en erg pijnlijk. Dat noemde Moeder Teresa besparen. Haar liefde voor de arme sukkels had iets agressiefs en bezitterigs. Zo wou ze geen vondelingen afstaan aan pleeggezinnen. Ze was erg autoritair voor haar medewerksters en vond dat men God gelukkig kon maken door veel te lijden. Neen, niet bepaald een idool voor mij,” zegt Ellie. Daar staan ze allemaal wel even van te kijken. Niet zozeer van Ellie’s argumenten, maar wel van haar felheid en haar verontwaardiging.
Sven bedankt de groep voor hun spontane reacties.“Dit is een eerste oefening. Een opwarmertje voor de volgende sessies. Sven steekt ineens twee groene kartonnen kaartjes in de lucht. Als start een weggevertje, de eerste twee letters van de geheime code om de smaragd te verdienen. Op het eerste kaartje staat hoofdletter A 16 en op het tweede E 27. Bijhouden allemaal tot op de laatste dag.”
Henry tikt de gegevens snel in op zijn I-pad. Ongedurig schuift hij heen en weer. Hij ziet nu zijn kans om een van de mentale spelletjes, waar hij in zijn studententijd zo veel succes mee had, te demonstreren. “Mag ik een van mijn mentale spelletjes demonstreren,” vraagt Henry. Sven kijkt op zijn uurwerk en vindt dat er nog ruimte is voor iets anders.
“Laat maar horen.” Zegt hij.
“Wel, ik kan gemakkelijk honderd verschillende voorwerpen onthouden als ik ze eenmaal gezien heb. En ik kan, als ze genummerd zijn van één tot honderd, ook nog precies zeggen op welke plaats ze gelegen hebben. Hij rukt enkele bladen uit een kaft en plooit ze tot hij ze gemakkelijk scheuren kan. De kleine briefjes worden genummerd van één tot honderd en iedereen moet achter zijn vijf of zes bezittingen gaan staan die hij op tafel legt. Henry blijft op de gang staan tot alles klaar ligt. Als hij binnen mag, gaat hij vanaf nummer één, stap voor stap, enkele seconden voor het voorwerp staan tot hij het in zijn geheugen heeft opgeslagen. Zo gaat hij de tafel rond tot hij al de voorwerpen eenmaal bekeken heeft.
“OK. Geef mij maar nu maar een blinddoek. Jullie mogen zo maar lukraak een nummer geven van één tot honderd en ik zal zeggen welk voorwerp erbij het gegeven nummer ligt. De nummers komen snel en tot hun verbazing komt het juiste antwoord als een boemerang terug. Elf: een gouden ring; veertig: een haarspeld; zesentachtig: een zakdoek; vijfenvijftig: een rekenmachientje, negen: een foto van een kindje, dertig: lipstick. “En 72?” roept Jef.
“Een schoen,” lacht Henry. Jef vond niet zo gauw vijf verschillende voorwerpen in zijn zakken en deed dan maar voor de grap een schoen uit.
“Hoe kan dat nu?” vraagt Greet aan Leo. “Ik kan met moeite vijf voorwerpen achter elkaar onthouden.”
“Hoe doe je dat eigenlijk?” vraagt Paul.
“Jullie zullen het misschien niet geloven maar iedereen kan dat. Dat heb ik geleerd van mijn vader. Ik heb in mijn hoofd concrete beelden van één tot honderd die ik goed van buiten ken. Het enige wat ik nog moet doen als ik bijvoorbeeld bij een voorwerp sta, is dat beeld verbinden met het voorwerp. Ik moet er nog bij vertellen, dat hoe grappiger het beeld is, hoe gemakkelijker je het kunt onthouden. Bijvoorbeeld. ‘Elf ‘ is voor mij een ‘tiet’. Als ik dat beeld zie en vlak voor Ellie ligt een ring, dan steek ik in mijn verbeelding die ring als piercing door die nippel van Ellie haar borst. Dus als jullie elf roepen zie ik direct die tiet met daarin een ring. Zo eenvoudig is het. Nog een voorbeeld, vijfenvijftig is voor mij een lolly. Dus als Kobe zijn rekenmachientje voor zich heeft op dat nummer dan plak ik een nat gezeverde lolly op zijn rekenmachientje. En voegt Henry er enthousiast aan toe. Als je mij binnen drie weken vraagt wat er op vierendertig of zevenenzestig lag, zal ik daar nog steeds een goed antwoord op kunnen geven. ‘
Spontaan krijgt Henry een applaus van de groep. Ze vinden het allemaal fantastisch. Vooral Paul en Ellie willen nog meer weten over die geheugenbeelden en hoe hij die precies kan onthouden. Ze drinken nog vlug hun glas leeg en zijn blij dat ze naar hun kamer kunnen. Het was al een zware dag geweest.
Met de zoete smaak van een overheerlijke ananas nog in hun mond verlaten ze het restaurant en stappen ze naar de twee minibusjes. De binnenstad verkennen staat vandaag op het programma. Setiawan zit vooraan in het eerste busje, Sven begeleidt het tweede. Om van Jakarta te kunnen genieten als toerist moet je je afkeer van de chaos, rommel en stank overwinnen. Als je één van de meest chaotische steden op onze aardbol wil bezoeken dan moet je zeker Jakarta op je voorkeurslijstje zetten. De meeste toeristen willen zo vlug mogelijk weg van die vuile wildernis waar bidonvilles naast wolkenkrabbers staan en waar kanalen meer weg hebben van openbare riolen. Je krijgt op straat een kakofonie aangeboden van lawaai, uitlaatgassen, stank, vuiligheid en rommel. Het is er bloedheet en benauwd, want smog hangt er altijd. Als je ‘s avonds thuis komt na een dagje Jakarta rieken je kleren en zijn ze grijs van het vuil.
De twee busjes rijden naar het vrijheidsplein, of Medan Merdeka. Tijdens de Nederlandse periode heette dit het koningsplein, maar Soekarno heeft het tot Vrijheidsplein omgedoopt. Het is ongeveer een vierkante kilometer groot en wordt doorkruist door vier diagonale straten die een "X" vormen. Op de kruising, in het hart dus, staat het Nationaal Monument, dat 137 m hoog is en de vorm heeft van een toorts met een vlam. Rond dit plein liggen de belangrijkste overheidsgebouwen en culturele gebouwen. Ook in de oude haven Sunda Kelapa en aan het Station Jakarta Kota wordt er gestopt. In Café Batavia vertelt Setianwan hen waarom dit oudste spoorwegstation van Jakarta zo belangrijk was voor de vroegere Verenigde Oost-Indische Compagnie.
“Kijk naar het opschrift,” zegt hij lachend, er staat nog een licht gewijzigd Nederlands woord in het opschrift. Ze spreken het wel uit zoals wij.”
Kobe filmt het opschrift: Stasiun Jakartakota. Als halve Nederlander kan Setianwan het niet laten om nog enkele Nederlandse woorden die in het Indonesisch werden overgenomen te citeren.
“De Indonesiërs zijn ons Nederlanders nu wel kwijt, maar hun taal blijft doorspekt met onze woorden, vooral als het over zaakjes doen gaat. Sommige woorden schrijven ze nog net zoals wij en worden ook zo uitgesproken: belasting, fraude, gratis, handel, kabinet, loket, notaris, rekening, salaris en jawel hoor, ook seks. Andere woorden worden licht anders geschreven maar worden wel nog steeds uitgesproken zoals wij het doen. adopsi, asprak, bagasi, duane, ereksi, handuk, higiene, taksi. Oh ja de opschriften zoals: ‘duane, bagasi en taksi’ hebben jullie al zien staan in de luchthaven.
Na twee uur schokken en wiebelen, maar vooral heel veel stilstaan, komen ze in een achterbuurt vol kleine krotten. Daar stappen ze uit om een typische Indonesische vrucht te proeven: de doerian. Slechts weinig mensen in het Westen kennen de doerian. In hotels en zo kan je die niet eens krijgen. Setiawan zegt het met een vreemde glimlach op zijn gezicht. Achter één van die krotten nemen ze plaats aan een lange schraag met kleine stoeltjes. Eén van de bewoners komt met een vreemde vrucht in zijn armen aan de tafel staan. De vrucht lijkt op een uitgerekte meloen vol ruwe stekels en weegt een paar kg. De man klieft met een groot mes de stekelige bolster zodat het geel, romig vruchtvlees zichtbaar wordt. En dan komt langzaam de verrassing: een weeë verrottingsgeur kruipt in hun neusgaten. Ze voelen zich een beetje ongemakkelijk, lachen onwennig en weten niet goed waar ze moeten kijken. Setiawan snijdt een stuk van de vrucht en eet ze smaakvol op. De man klieft ze verder in kleine porties en legt ze op schoteltjes. Dit is een unieke kans om deze vrucht te proeven, zegt Setiawan. Nergens anders krijg je nog de gelegenheid om die vreemde vrucht te eten, want ze is verboden in restaurants en je mag ze zelfs niet met het openbaar vervoer meenemen. Dat de doerian stinkt als een riool, zegt Setiawan er niet bij. Ook Sven pakt een stuk en vindt het blijkbaar lekker. Nicole, Saskia en Simonne trekken letterlijk hun neus op en gaan een beetje verderop staan. Leo vindt dat hij het toch eens moet proberen. Het blijft bij een hapje en een scheef getrokken gezicht dat er niet om liegt. Lekker is blijkbaar iets anders voor hem. Ook Miel probeert het. Hij kan het wel smaken. Miel heeft het ‘geluk’ dat hij eigenlijk slecht of bijna niet rieken kan. Er is vroeger bij een neusoperatie ooit een zenuw geraakt. Ook Ellie, Sander en Luc komen dichter, maar ze deinzen letterlijk terug. Toch liever niet.
Niemand durft gewoon zeggen dat die vrucht stinkt. Ze houden het beschaafd en zeggen alleen dat ze een vreemde geur heeft, of zo doordringend ruikt. Setiawan doet er geen doekjes om. “Ja,” zegt hij, “jullie gezichten vertellen boekdelen. Inderdaad, de doerian stinkt als bezwete voetbalkousen of een rotte ajuin die in terpentijn heeft gelegen. Daarenboven blijft de geur van de doerian zo lang hangen dat deze bizarre vrucht in praktisch alle hotels verboden is. We moesten dus wel naar hier komen om die vrucht te proeven. Wij hebben wel een probleem. Als stille genieters van die vrucht blijven we het best uit de buurt van onze medemens, want ook onze adem lijkt wel geparfumeerd met een vreemde toiletgeur. Om te beletten dat jullie seffens allemaal in het ander busje zouden springen, heeft ook Sven ervan gegeten en gelukkig ook nog die twee heren daar. Ik zal zoveel mogelijk met een open raampje rijden, dan kunnen jullie kiezen tussen mazoutdampen of doerianaroma”, voegt hij er leuk aan toe. Ze kunnen er moeilijk mee lachen. Vooral Saskia en Nicole hebben het er moeilijk mee.
“We betalen toch geen dure reis om hier in beerputten te komen roeren zeker,” zegt Nicole schamper. Ze is bijzonder nijdig, want ze heeft net voordien met haar mooie wandelschoenen in een troep viezigheid getrapt en die kleverige smurrie blijft nog aan haar zolen plakken.
Bij de volgende halte mogen ze een huisbezoek brengen bij de plaatselijke bewoners. Ze worden in hun wandeltocht omzwermd door tientallen kinderen die joelend en steeds lachend de groep volgen. Vooral Kobe en Greet krijgen het fameus op hun heupen van die opdringerige gastjes. Huisbezoek is eigenlijk een groot woord als je in een gammel platenkot moet binnen stappen. Ze moeten trouwens elk om beurt even hun nek binnen steken want de koten zijn zo klein en laag dat het moeilijk anders kan. Enkelen blijven zelfs gewoon buiten staan. Ze hoeven het echt niet te zien, ze rieken het wel. Veel is er eigenlijk niet te zien in die donkere krotten. Vreemd eigenlijk, er staat nauwelijks iets herkenbaars in zo een alles-in-één-woning.
Bij het buitenkomen geeft Sven en ook Setiawan iedereen een groen kartonnetje waarop een letter en een getal staan: het volgende stukje van de puzzel om de code te breken van het geheime koffertje met de smaragd. Wie de krot wel degelijk wou zien en de mensen roepia’s of een geschenkje heeft gegeven, krijgt een kartonnetje met J4 erop. Diegene die ostentatief hun neus ophalen en buiten blijven staan, of niets gegeven hebben; krijgen een X29. Gelukkig weten ze dat nog niet van elkaar. Sven past met zijn geheime code het principe toe van het Coco Cola recept. Niemand heeft het volledige recept in zijn handen. Minstens drie afzonderlijk moeten samen hun gegevens bijeenbrengen om de juiste mixt van kruiden en ingrediënten te kunnen produceren. Hier heeft Sven doelbewust de stukken van de sleutelzin en hun letters zo verdeeld over de verschillende deelnemers dat één persoon onmogelijk de oplossing kan vinden. Ze zullen hun gegevens moeten delen met elkaar.
Tegen de middag aan rijden ze naar het dure, overdekte winkelcentrum Pondok Indah Mall. Deze winkels zijn doorgaans veel te duur voor de gewone Indonesiërs. Ze gaan er een speciaal gerecht eten op basis van zwarte rijst. Deze dure rijstsoort werd vroeger in China exclusief voorbehouden voor de keizer. De zwarte rijst heeft een milde, nootachtige smaak en ziet er bijna purper uit als hij gekookt is. In het winkelcentrum zonder te veel Indonesiërs krijgen ze terug het gevoel in een wat meer beschaafde wereld rond te lopen. Om de narigheid van de voormiddag een beetje te doen vergeten, krijgen ze de rest van de namiddag vrij om in de winkels rond te neuzen.
Opgefrist en geamuseerd komt de groep naar de avondsessie. Ze kijken verbaasd als ze Setiawan in vol ornaat zien zitten aan het einde van de lange, ronde tafel, terwijl Sven zich een beetje afzijdig houdt langs de zijkant. Wat een metamorfose. Hij heeft zich omgekleed in typische Indonesische klederdracht. Van onder tot boven is hij verpakt in batiks. Het blijkt echte feestkledij te zijn, gedrapeerd om de heupen, als schouderdoek en zelfs geplooid om het hoofd. Seti, zoals de meeste gemakshalve hun Javaanse gids nu noemen, is omgetoverd tot een mysterieuze prins uit een sprookjesland. De dames kijken hun ogen uit naar die knappe man. De schitterende patronen op zijn kledij hebben een symbolische betekenis. Volgens de toelichting van Setiawan betekent het patroon “Sido Mulyo”, d.w.z. dat de drager van deze batik een gelukkig en rijk man zal worden.
Setiawan staat fier rechtop en haalt vanuit zijn heupgordel rechts achteraan een prachtige dolk te voorschijn. Hij laat de punt van de dolk nog wel in de schede zitten. Beheerst en bijna plechtig legt hij het wapen voor zich neer op een zijden doek in een schaal. Het is een dolk, van 30 cm lang met een dubbele, gegolfde kling. Het is zowel een wapen als sieraad en het heeft een rituele betekenis.
“Dit is de kris die ik van mijn vader geërfd heb, zegt Setiawan trots. Dit familiewapen geldt in Indonesië als één van de heiligdommen van de familie. Ik spreek deze kris aan met kyai ki, wat grootvader betekent. Je kunt een kris niet kopen. Hij wordt van vader op zoon doorgegeven. De kris is representatief voor onze cultuur en is opgenomen op de Lijst van de UNESCO als een meesterwerk van het Erfgoed van de Mensheid. Ik zal hem op het dienblad laten rondgaan in de groep zodat jullie hem allemaal eens grondig kunnen bekijken, maar ik vraag jullie uitdrukkelijk om hem niet aan te raken en zeker in de schede te laten. Bekijk zeer aandachtig de handgreep die zorgvuldig uit hout werd gesneden met een fraaie leeuwenkop als knop. Bekijk ook het lemmet, daar zal je iets speciaals opmerken. Het is voorzien van de zogenaamde “pamor’. Dit speciaal effect ontstaat als men tijdens het smeden het staal telkens dubbel vouwt met andere lagen zoals het beroemde meteorietstaal dat veel nikkel bevat en een licht andere kleur heeft. Dat meteorietstaal komt van een grote meteoriet die op Java is neergestort en geëxplodeerd.
Over de kris gaan de vreemdste verhalen de wereld rond. Dat familiewapen heeft voor ons geheime krachten. Er zijn krissen die spontaan rammelen in hun schede, of er zelfs uitspringen. Volgens ons is de kris een bezield voorwerp met een eigen wil. Na een opvallende reactie van de kris gebeurt er iets bijzonders, het lijkt een voorteken voor de eigenaar, want meestal wordt dit raar gedrag van de kris gevolgd door een speciale gebeurtenis zoals een ongeluk of een overlijden.”
“En als we dit niet geloven, dan maak je ons wel iets anders wijs, zeker”, flapt Leo eruit.
Maar Setiawan blijft rustig en onbewogen bij de uithaal van Leo. Onverstoorbaar gaat hij verder.
“De vorm van de kris is een afbeelding van de mythische slang. Als het lemmet recht is, beeldt het de slang uit in rusttoestand. Bij een golvend lemmet zoals bij de mijne hier is het de slang in beweging. Deze kris heeft vijf golvingen in het lemmet, dat betekent dat de drager ervan een goede spreker is die veel aandachtige luisteraars heeft. Er zijn ook krissen met 9 golvingen voor mensen die autoriteit en gezag uitstralen.
Wij geloven dat als je een kris in iemands voetsporen steekt, die persoon gaat sterven. Zelfs het belachelijk maken van een kris veroorzaakt ongeluk. Ook het richten van een dolk die van het speciale meteorietstaal werd gemaakt naar iemand, kan zelfs de dood veroorzaken. Dat is de reden waarom ik bij het begin vroeg om de kris niet aan te raken en zeker de punt in de schede te laten. Ik zou dus maar voorzichtig zijn. Wanneer men de kris oppakt, zal men dat steeds doen met de punt naar boven.
Ik eer dit familiestuk door het elke vijfde dinsdag van de Javaanse kalender te reinigen volgens een bepaald ritueel met kleine citroenschijfjes en speciale oliën om de pamor mooi te laten blinken. Deze kris is mijn kostbaarste bezit, hij beschermt mij.”
Setiawan zegt dit met zo een doorvoelde ernst, dat ze er allemaal een beetje stil van worden.
Paul doet teken met zijn camera. “Mag ik jouw kris fotograferen? En Sylvia zou graag met jou op de foto staan. Kan dat?”
Seti heeft er geen bezwaar tegen. Hij speelt ook nog eens gewillig fotomodel als Indonesische prins naast Saskia, Greet, Ellie en Nicole.
“Ter afwisseling nu nog een opgave voor vanavond,” zegt Seti.
“Wie is er nog nooit ontroerd geweest door muziek, zelfs tot tranen toe bewogen? Is het jullie al ooit overkomen: helemaal van je melk te zijn door muziek en gewoon beginnen te wenen? Ik veronderstel van wel. Hebben jullie er een idee van waarom precies die welbepaalde muziek jou doet wenen? “
“Bij mij gebeurt dit vaak bij het beluisteren van klassieke muziek,” zegt Saskia. “Telkens als ik de ‘Mondscheinsonate’ van Beethoven hoor, krijg ik het bij een bepaald fragment echt moeilijk. Ook bij Händels’ ‘Allejua’ uit de Schepping komen de tranen in mijn ogen. Eigenaardig genoeg is dat alleen het geval bij de uitvoering van “The academy and Chorus of St Martins in the Field, gedirigeerd door Neville Marriner. Die muziek is zo krachtig en zo zuiver. Die koorleden zingen zo vol overgave in totale eenheid en harmonie. Waarom ik ween, weet ik niet. Het is zo intens mooi.”
“Ik hou wel van muziek. Ik studeerde zelfs altijd met muziek op de achtergrond in mijn studententijd. Maar tranen heb ik nog nooit gelaten,” bekent Henry.
Bij mij komen soms de tranen bij “Imagine” van John Lennon, of bij Lionel Richie als hij ‘Is it you I am looking for” zingt, dan smelt ik gewoon weg, zegt Nicole. Ook met Suzanne Boyle haar grote succesnummer “I Dreamed a Dream” uit Les Misérables heb ik het meer dan eens moeilijk gehad.”
Setiawan merkt dat Greet aarzelt om iets te zeggen. Hij knikt vriendelijk, zo van: doe maar. Dan geeft ze toe, dat ze ooit hartstochtelijk heeft gehuild bij een lied van Enya. ‘If I could be where you are’. “Dan is het net of ik terug contact heb met onze zoon,” zegt ze stil. “Dit lied roept zoveel herinneringen op aan het dodelijk ongeluk van onze zoon van 22 jaar, nu drie jaar geleden.” De tranen komen zelfs nu terug in haar ogen.
Miel voelt zich altijd sterk ontroerd als hij een sopraan beluistert die in de hoge tonen blijft doorgaan. Het maakt niet uit of het nu Kiri te Kanawa is die het zingt of Cecilia Bartoli of Sumi Jo. “Die hoge tonen strelen iets in mijn hoofd,” bekent Miel. “Het gemier van mijn zenuwen verdwijnt en dat voelt zo goed, echt intens goed. Ik zou die zangeres zoenen als ze voor mij zou staan. Die kan mij gedurende enkele seconden echt gelukkig maken. Al het gewriemel in mijn hoofd verdwijnt. Er is één aria waarbij ik telkens opnieuw moet wenen: ‘Dove sono i bei momenti’ uit Figaro van Mozart. Diegenen die de tekst kennen zullen wel begrijpen waarom,” voegt Miel er zachtjes aan toe. Hij is zelf een beetje verbaasd dat hij zich zo bloot geeft voor de rest van het gezelschap.
“Ik ben ooit eens mijn oudste zoon gaan opzoeken in een discobar, begint Kobe. Dat was een tactische blunder van formaat. Zoonlief voelde zich echt geaffronteerd. Wie defileert er nu rond in een discobar met zijn bloedeigen vader tussen alle mogelijke grietjes en vergeet-mij-nietjes? Dat een discobar verboden terrein is voor vaders en ouwe "sasas", wist ik toen nog niet. Enfin, ik wist niet wat ik zag en ik wist nog minder wat ik hoorde en dat mag je letterlijk nemen. Het was er bijna pikdonker en het lawaai was zo sterk dat heel mijn lichaam trilde op de geweldige "beat". Instinctief deinsde ik terug. Mijn oren begonnen te fluiten en mijn haren stonden recht. Om die geluidsmuur te doorbreken stopte ik mijn vingers in de oren. Stom van verbazing ben ik toen blijven staan. Plotseling besefte ik zo overduidelijk dat ik niet meer van ‘dezen tijd ben’. De niet te stuiten vooruitgang overweldigde zo intens mijn oren dat ik het niet meer verwerkt kreeg. Ik ben, geloof ik dringend aan herstellingen toe wil ik nog meegenieten van die moderne muziek voor potdoven en gehoorgestoorden. Nee, tranen heeft dat elektronisch gitaargejank mij niet kunnen bezorgen. Ik ben eigenlijk niet bepaald een echte muziekliefhebber. Ik begrijp ook niet dat je kunt wenen door alleen maar naar muziek te luisteren”, zegt Kobe.
Leo is het daar roerend mee eens. “Ik heb ook nog nooit gehuild door muziek,” bekent hij. Als dierenarts grote huisdieren kan ik tegen een stoot. Muziek zal mij niet uit mijn evenwicht brengen.”
“En dat geldt voor mij ook,” voegt Jef eraan toe.
“Voor mij is muziek goed om eens een dansje te doen of als aangenaam achtergrondlawaai. Meer hoeft dat voor mij niet te zijn.” Bob vindt ook dat er ergere dingen moeten gebeuren dan een beetje muziek beluisteren om hem aan het wenen te krijgen.
“Ik heb het bij de Franse componist Olivier Messiaen, die zo prachtig vogels kan nabootsen,” zegt Sander. “Maar als boswachter verkies ik het origineel, de echte zangers uit het bos zoals de nachtegaal op een mooie meiavond bijvoorbeeld. Als ik gans alleen bij schemeravond in mijn schuilhut zit en ik hoor dan plotseling die diepe zuchten en slagen met die gorgelende lange halen, die zuivere klanken van de nachtegaal, dan wordt het muisstil van binnen. Het is alsof die klanken galmen in mijn binnenste. Als die trillingen opborrelen uit de diepte van het bos voel ik de grote stilte en zingt mijn hart. Dat is zo schoon.”
Simonne houdt zich stil op de achtergrond, tot Setianwan haar vriendelijk aankijkt.
“Ik weet het eigenlijk niet,” zegt ze. “Ik herinner mij alleen dat ons moeder telkens als ze het lied ‘Aan de muur van het oude kerkhof’ van Willy Derby hoorde, begon te huilen. Zet die radio af, riep ze dan. Ze kon daar niet tegen. Maar tot nu toe weet ik nog altijd niet waarom ons moeder, toch zo een sterke vrouw, zo overgevoelig reageerde. Ik heb daar alleszins geen last van.”
“Als arts ben ik één en ander gewoon, ik huil niet gemakkelijk,” begint Luc. “Een maand geleden vernam ik dat de dochter van een collega verongelukt was. In één klap kapot gereden door een zatte clown die tegen 140 km/h in de zijdeur is gebeukt. Verschrikkelijk! Ik werd er koud en stil van. Ik kende haar goed. Het was zo een levenslustig zonnetje van 28 jaar, vol enthousiasme. Enkele maanden voor haar dood werd ze voor de eerste keer moeder. Maar een fractie van een seconde en één enkele idioot en
BWANG! Het licht ging even uit. Op haar begrafenis in de kerk zong een tenor “Bist du bei mir” van Johan Sebastian Bach. Zelden zo een alles doordringend lied gehoord. Het ging door merg en been en iedereen trachtte zo stil mogelijk te snotteren. Heel de kerk, een bomvolle kerk was aan het snikken. En dat werkt aanstekelijk, toen ging ik ook door mijn knieën. Of dat alleen de muziek was, durf ik te betwijfelen.”
Het jonge koppel, Paul en Sylvia zeggen bijna gelijktijdig dat ze het beide moeilijk hebben als ze ‘Please forgive me’ van Bryan Adams horen. “Het gevoel altijd bij elkaar te horen, wordt dan zo intens, dat we allebei terugdenken aan onze openingsdans en dan voelen we wat hij zingt: ‘We're still gettin' closer baby’. De twee tortelduifjes kirren en koeren.
“Als psychologe heb ik al veel cursussen en extra’s gevolgd om bij te blijven in mijn vak,” begint Ellie. “Zo heb ik ooit eens een meditatief klankconcert met klankschalen en gongs bijgewoond. Het was een ‘ligconcert gong en singing bowls’. We lagen in het halfduister onder een deken. Die vibraties van die gongs gingen door mijn hele lijf. Ik voelde mij toen niet te best in mijn vel en ik begon zo maar te wenen. Gelukkig kon ik mijn gezicht verbergen in het deken en heeft niemand iets gezien.”
Maar de vraag: waarom wenen volwassen mensen bij bepaalde muziek wordt eigenlijk niet beantwoord. Ze zijn allemaal wel een beetje stiller geworden. Misschien heeft ieder mens wel een ander klanklichaam dat alleen resoneert bij bepaalde vibraties?
Ze hebben genoeg gezien en vooral geroken van de miljoenenstad en reizen verder naar Bogor, het buitenverblijf van Jakarta. Dit stadje van weleer dat tot 1949 nog Buitenzorg heette, is ondertussen uitgegroeid tot een heuse stad van driekwart miljoen inwoners. Bogor ligt maar een goede vijftig km ten zuiden van de hoofdstad en heeft een milder, maar vooral nat klimaat. Het is nog de hoofdstad geweest tijdens de Engelse koloniale periode en ook in de Nederlandse bezetting tijdens het droge seizoen. De stad ligt op een driehonderd meter boven de zeespiegel en is omgeven door dode vulkanen. De Indonesiërs noemen Bogor zelf de regenstad, omdat er nergens ter wereld zoveel onweersbuien neerplenzen dan daar. Er valt ongeveer vier keer meer regen uit de lucht dan in ons kikkerland.
Tijdens de korte busrit naar de botanische tuin van Bogor kan Sven een beetje meer uitleg geven over de beruchte stop-oefeningen van Gurdjieff, de Russische Socrates. Hij had daar terloops al iets van laten horen tijdens de voorlichtingsvergadering. Nu ze allemaal al een beetje geacclimatiseerd zijn en elkaar al iets beter kennen, vindt hij de tijd rijp om hen die vreemde oefening voor te schotelen.
“Gurdjieff,” begint Sven, “was een excentriek en speciaal man met een leven vol geheimen en mysteries. Hij was van Grieks-Armeense afkomst, zelfs zijn geboortedatum is niet eens zeker gekend. In zijn zoektocht naar de waarheid leidde hij een zeer avontuurlijk leven als filosoof, mysticus, schrijver, componist, choreograaf en zelfs als gewiekste handelaar van tapijten en geverfde mussen die hij als kanaries verkocht. Hier in het westen werd hij vooral bekend door zijn Instituut voor de Harmonische Ontwikkeling van de Mens, gevestigd in een kasteel in de buurt van Prieuré in Fontainbleau, nabij Parijs.
Tussen de twee wereldoorlogen had hij daar een bijzondere levensschool, een echt werkkamp, waar hij zijn adepten de Vierde Weg trachtte bij te brengen. Gurdjieff was met zijn enorme knevel, zijn kaalkop en vooral zijn hypnotiserende ogen een imponerende verschijning. Hij dirigeerde zijn leerlingen met een grillige hand en was bijzonder veeleisend, op het tirannieke af. Hij vond dat de gewone mens eigenlijk meer slaapt dan waakt. Het lichaam is wakker, maar de geest slaapt, of reageert mechanisch zoals een robot. Hij wou mensen bewuster maken en uit die waak-slaaptoestand wekken.
Hij vond het ego van de mens net een ruiter op een postkoets die getrokken wordt door een stel wilde paarden. De ruiter slaapt en schiet af en toe een beetje wakker, dan doet hij wanhopige pogingen om de wilde beesten onder controle te krijgen. De paarden die in alle richtingen trekken, zijn de driften, de onbewuste verlangens.
Om zijn leerlingen alerter te maken, bedacht hij allerlei, soms extreme, technieken. De leerlingen die zijn “Vierde Weg” mochten volgen, moesten veel betalen want iets dat gratis is, vindt men toch niks waard, was zijn redenering. Die cursus was dan ook voorbehouden voor gevorderden, aristocraten, kunstenaars en intellectuelen. Vooraleer een leerling werd toegelaten, moest hij de drie klassieke wegen hebben afgelegd. De eerste weg was die van de fakir, het beteugelen van de lichamelijkheid. Dan kwam de tweede weg, die van de monnik die leert hoe men de emoties en gevoelens onder controle moet krijgen. De derde weg was die van de yogi, die het denken en het intellect moet beteugelen. Niet iedereen werd dus zo maar aanvaard voor zijn “Vierde Weg”. Alleen hij die kennis heeft van de regels en normen van de eerste wegen, maar geen volgeling is van een daarbij behorend religieus of filosofisch systeem, kwam in aanmerking. Die gevorderde leerlingen kiezen bewust uit zijn aanbod en zien zelf wel wat bruikbaar is voor hun eigen ontwikkeling. Als men meer wakker wordt en zichzelf beter leert kennen, reageert men niet meer zoals een domme machine.
Met een schoktherapie, waarvan die fameuze STOP-oefeningen een onderdeel vormden, trachtte Gurdjieff zijn leerlingen alerter te maken. In zijn werkkamp werd hard labeur verricht zoals o.a. sloten graven. Zo liet hij zelfs op een bepaald moment opzettelijk een dijk doorsteken terwijl zijn leerlingen in de sloot aan het werken waren. Op het ogenblik dat de vloedgolf door de sloot stroomde, riep hij “STOP”. Iedereen bleef dan stokstijf staan als een bevroren standbeeld. Ze mochten niet bewegen tot hij opnieuw teken gaf. Hij dreef het zelfs zover dat bij een bepaalde leerling het water al tot zijn lippen stond vooraleer hij OK riep om hem te bevrijden. Zo riep hij ook eens ‘stop’ toen een leerling hete thee aan het uitschenken was. De man kon niet anders dan met het kopje hete thee in zijn vingers blijven staan tot er letterlijk blaren kwamen op zijn vingers.
Nu wees gerust; zo ver gaan wij het hier niet drijven. Het blijft een speelse en amusante, maar wel zeer leerrijke oefening. Die oefening verandert de innerlijke alchemie waardoor men alerter wordt en zich beter bewust wordt van het NU. “
Ze luisteren met respect naar Sven, maar weten eigenlijk niet goed wat ze er moeten van denken. Leo vindt Sven maar een rare kwast met vreemde ideeën.
Als ze in Bogor aankomen, geeft Sven nog een laatste advies vooraleer ze de bus verlaten.
“Als jullie uitstappen, krijgen jullie niet alleen de hitte op jullie hoofd maar ook een zwerm, vrij agressieve verkopers. Ik stel voor dat we allemaal in gesloten groep zo snel mogelijk doorlopen van de bus naar de ijzeren poort van de botanische tuin. In de tuin mogen de souvenirverkopers niet binnen en zijn jullie ervan verlost tot jullie terug buiten komen.”
Voor het eerst maken ze echt kennis met heel opdringerige verkopers. Die lui hebben een speciaal zintuig om er hun slachtoffers uit te kiezen. Als een horde ectoparasieten omringen ze Miel en Saskia die een beetje achterop zijn blijven hangen. “Hello, what you from ? Where you go ? I know good place for food: makan makan!” Bij Paul en Sylvia leggen ze zelfs een zonnescherm en andere souvenirs ongevraagd in hun armen. Sylvia vindt dit erg vervelend. Ze kan die spullen toch zo maar niet op de grond laten vallen. Het ruw terugduwen ligt niet in de zachte aard van Sylvia. Om er maar van verlost te zijn, koopt ze vlug een stel postkaarten. Echt een domme zet, want je geldbeugel of portefeuille bovenhalen is eigenlijk het uitschreeuwen: hier zit geld, veel geld. En voor ze het goed beseft, wordt ze volledig ingesloten door een kluwen van verkopers die haar hoofd gek schreeuwen. Gelukkig heeft Seti het gezien. Hij roept iets in het Indonesisch waar ze blijkbaar van verschieten en ineens wegstuiven. Rood van opwinding stapt Sylvia vlug door de ijzeren poort van de botanische tuin. Miel heeft er ondertussen ook genoeg van en zet het zowaar op een lopen om ze kwijt te spelen.
Boven de poort staat in grote letters: Kebun Raya Bogor. Seti vertaalt het als de “grootse tuin van Bogor”. Hier kunnen ze eindelijk in alle rust in de koele tuinen wandelen en een goed overzicht krijgen van de rijke flora van Indonesië. Het is de grootste kruidentuin op het zuidelijk halfrond met 12.000 soorten en enkele duizenden orchideeënsoorten.
“Jammer voor jullie is de collectie van orchideeën voor toeristen nu gesloten,” zegt Seti. “Er werden te veel zeldzame exemplaren gejat. Maar er is in deze kruidentuin nog enorm veel te zien. Bomen die volhangen met vliegende honden. Tientallen bamboesoorten en lianen. In de vijvers liggen de reuzengrote Victoria waterlelies met hun drijvende bladeren van wel 70 cm doormeter waar men zelfs een jonge van zes jaar kan opzetten zonder dat ze beide zinken. De kanarieboom of Javaanse amandelboom; bomen met platte wortels, of met luchtwortels. Het is hier zo waar een klein paradijs voor fotografen en filmers. Je kan je fotomodel even laten zwieren als Tarzan aan een paar lianen, of je plaatst je model tegen de menshoge bovengrondse, platte wortels die als een grillige tuinmuur van hout naar de boomstam kronkelen. Keuze genoeg.”
Aan de vijvers met de reuzengrote Victoria Regia waterlelies gaat Paul op de grond liggen om een foto vanuit een speciaal perspectief te verkrijgen. Als designer en fotoliefhebber kan hij niet zomaar een gewoon kiekje nemen zoals iedereen. En hij heeft nog gelijk ook. Vol trots laat hij zijn foto van de lelies zien aan Sylvia.
Sven doet ongemerkt teken aan Seti om de groep een beetje af te zonder van de rest van de toeristen. Hij leidt ze verder weg in een zijweg. Terwijl ze gezellig keuvelen en lachen, roept Sven ineens luid en krachtig: “STOP!” Met zijn harde en heldere stem krijgt iedereen bijna een schokeffect. Ze kijken even verdwaasd. Hun lichaam stottert tot het halt houdt in een vreemde positie. Miel staat gebeeldhouwd met een appel in zijn hand op het ogenblik dat hij net wou bijten. Kobe piept door zijn viewer van zijn camera. Greet staat krom gebogen haar veters te strikken. Sander wijst met zijn arm hoog in de lucht naar een voorbij vliegende vogel. Paul en Sylvia zitten op hun knieën naast elkaar bijna wang tegen wang te turen naar enkele kleine bloempjes in een perk. Leo stopt eigenlijk niet volledig en heeft moeite om zich een pose aan te meten. Hij vindt die oefening eigenlijk maar een hoop flauwekul, maar zegt het nog niet hardop. Saskia grijpt Henry bij de arm, want die heeft met die oordopjes van zijn iPod helemaal niks gehoord. Ellie houdt braaf haar hand aan haar zonnebril tot Sven ineens terug ‘stop’ roept. Als bevrijd beginnen ze allemaal een beetje onwennig te lachen met elkaars komische pose.
“Niet slecht voor een eerste keer,” lacht Sven.
Seti brengt hen naar het paleis van de gouverneur-generaal. Voor het paleis ligt een prachtige lotusvijver. Dit paleis was de lievelingsplek van Soekarno die de grote kamers vol hing met kunstwerken en vooral veel erotische schilderijen. Om een beetje verkoeling te krijgen, leidt Seti de groep naar de heilige waringinbomen. Het gezelschap stelt zich op tussen de luchtwortels voor een groepsfoto die Seti en Sven heel wat werk bezorgd omdat iedereen wel een foto wil met zijn camera.
Aan die grote bomen hangen slierten van wortels die uit alle zijtakken naar beneden komen. Als ze de grond raken, schieten ze letterlijk wortel en groeien verder de grond in als extra steun en voeding voor de moederboom. Door die wirwar van dicht bij elkaar groeiende lianen krijgt de boom een zeer grillig uitzicht met spleten en geheimzinnige spelonken. Volgens de Indonesiërs wonen in die spelonken geesten. Waringinbomen zijn heilig en worden dus nooit gekapt. Vroeger kwamen de dorpsoudsten en notabelen bij elkaar om te vergaderen en recht te spreken onder hun heilige boom.
Nicole die nogal gefascineerd is door spiritisme en magie vraagt Seti wat meer te vertellen over de fameuze Indonesische toverkunst. Seti kijkt een beetje afwachtend naar Sven tot die met een bijna onzichtbare hoofdbuiging teken doet dat hij rustig mag verder vertellen.
“Wij als westerlingen staan nogal sceptisch tegenover al dat geestengedoe,” begint Seti, “hier in Indonesië wordt er niet gespot met toverkunst. Wij noemen het goena-goena of de stille kracht. Het maakt deel uit van onze cultuur. Je kunt het vergelijken met voodoo bij de West-Afrikanen of Haïtianen.”
Zowel Jef als Leo kunnen het niet laten om eens goed te lachen met die wilde indianenverhalen.
“Ha!Voodoo. Ik lachte daar vroeger ook mee,” komt Kobe tussen. “Maar ik heb in mijn jeugdjaren enkele jaren in Congo geleefd en het zelf mogen ondervinden dat die zwarte magie inderdaad werkt. Een van onze boys had ruzie met een dorpshoofd en die had een magische spreuk in zijn richting uitgesproken dat hij zwaar ziek zou worden. En geloof mij of geloof mij niet, maar onze beste boy, een sterke vent en harde werker, was binnen een paar dagen doodziek en ging letterlijk dood. Ik heb dat nadien nog een paar keren zien gebeuren. Ik begrijp er niks van, maar ik ben er wel bang van.”
Die emotionele tussenkomst van de kurkdroge ex-kolonel, brengt de nuchtere figuren zoals Leo en Jef wel even terug bij de Indonesische werkelijkheid.
“Het is jullie misschien al opgevallen dat van zodra het donker wordt, rond zes uur er praktisch geen kinderen meer buiten spelen,” gaat Seti verder. “Wij houden onze kinderen dan liever binnen uit veiligheidsoverwegingen, niet vanwege het verkeer of één of andere pedofiel of kidnapper, maar wel omdat er dan kwade geesten ronddwalen die onze kinderen kunnen beïnvloeden.”
Ze blijven allemaal geïnteresseerd luisteren. “Zou niet slecht zijn om dat hier bij ons ook in te voeren,” zegt Jef. “Al die snotneuzen met hun gejoel en lawaai ’s avonds. Laat ze binnen maar verder tamboeren. Bij ons is jammer genoeg de tijd dat de jeugd alleen maar mocht ‘bellen’, maar nog niet mocht ‘fietsen’, al ver achter ons. Nu ‘fietsen’ de jonge meiden al voor ze echt goed weten waar de klepel hangt,” zegt Jef al lachend.
“Vroeger werd de magische kunst met allerlei toverspreuken en rituelen in de familie van generatie op generatie doorgegeven.” gaat Seti verder. Die familiegeheimen werden binnenshuis gehouden. Als in een familie niemand zich nog voor de toverkunst interesseerde, werden de geheime boeken met toverspreuken vernietigd om te beletten dat ze in verkeerde handen zouden komen. Zoals bij alle magie bestaat er zwarte en witte magie. Vooral mensen met kwaadaardige bedoelingen maakten soms gebruik van een tovenaar om bezweringen uit te spreken over een vijand. Of voorwerpen die aan het slachtoffer toebehoren, worden geladen met negatieve energie. Het slachtoffer is weerloos tegen die geheime krachten en wordt zonder enige medische reden ernstig ziek en gaat zelfs dood. Soms zal de betoverde prooi zich abnormaal beginnen te gedragen of pleegt hij zelfmoord. Maar zoals steeds heeft elke medaille een keerzijde. Er bestaat ook witte magie waarmee andere mensen geholpen kunnen worden. Maar zoals jullie wel weten, hebben gelukkige mensen geen geschiedenis, dus daar hoor je niet veel van. Maar bizarre verhalen vol miserie en ellende die slachtoffers ondervinden door zwarte magie die leest men wel in kranten en in romans zoals ‘De Stille kracht” of kan men volgen in de vroegere TV-reeks “Goena-Goena”.
Als Nicole over haar seances met bewegende glazen en muntstukken wil beginnen, doet Sven voorzichtig teken aan Seti dat het tijd is om op te stappen. Een lekker maal in een exclusief restaurant zit op hen te wachten. En dat willen ze toch niet missen zeker.
‘s Avond komen ze na het diner ontspannen samen in de vergaderzaal. Sven en Seti delen kartonnen kaartjes uit met een lettercode aan enkele deelnemers, terwijl de overigen er geen krijgen. Diegenen die geen kaartje ontvangen hebben, voelen zich natuurlijk tekort gedaan maar laten voorlopig niets merken. Die selectieve bevoordeling van enkele leden uit de groep wekt duidelijk wrevel op bij diegenen die niets gekregen hebben.
“Het thema van vanavond is: Niets is wat het lijkt,” begint Sven.
Hij heeft een zwart stuk ebbenhout in zijn hand en laat het rond gaan in de groep om te laten voelen hoe zwaar het is. Het is zo zwaar dat het zelfs niet blijft drijven in het water maar gewoon zinkt. Het heeft een natuurlijke glans en wordt echt zeldzaam. Ebben is zeer hard, zeer homogeen van structuur, splintert bijna niet en laat zich bovendien gemakkelijk bewerken. Ideaal geschikt voor houtsnijwerk en beeldhouwwerk. Men maakt er zelfs schaakstukken van en pianotoetsen. Maar het is zo duur en zo zeldzaam geworden dat men echt voorzichtig moet zijn als men het koopt.
“Dit stuk heb ik gekocht in een souvenirwinkel,” bekent Sven, en nu moet ik mij eigenlijk excuseren omdat ik jullie even heb doen geloven dat die mooi blinkende blok inderdaad van het dure ebbenhout is. Helaas, ik zei het daarnet al, ons thema is: “Niets is wat het lijkt”. Hier komt de clou. Dit stuk is nep, het is puur bedrog. Het is gewoon hout, gedrenkt in Oost Indische inkt en verzwaard met een stuk metaal, meestal een gevonden kogel die erin wordt gestopt om het gewicht te verzwaren. Al dat werk is het meer dan waard, want ebbenhout is zeer duur vooral voor goedgelovige toeristen. En toeristen zijn goedkope slachtoffers. Jullie zijn dus gewaarschuwd.”
Ellie kijkt naar Saskia en Nicole en ze beginnen plots alle drie te lachen. Ellie had de dag voordien een mooie “presse papier” gekocht van jawel ebbenhout. Misschien was het wel echt ebbenhout. Seti wou het wel eens bekijken, want aan heel kleine details kon je wel het verschil merken.
Ineens stapt Seti naar het bord en zegt al lachend: “Ik speel vanavond even de Indische keizer Akbar, die leefde op het einde van de zestiende eeuw. De man had de gewoonte zich te omringen met knappe koppen. Tijdens een belangrijke bijeenkomst tekende hij ooit een streep op het bord. Een beetje uitdagend vroeg hij het intellectueel gezelschap: Hoe kan men die streep verkleinen zonder ze aan te raken?”
Seti tekent met een kleurstift een lijnstuk op het blad papier van de flip over. “Dus, nu de vraag aan jullie zoals aan het geleerd gezelschap. Hoe kunnen jullie die lijn verkleinen zonder ze aan te raken?”
Henry die als ingenieur al veel sessies over creatief denken had meegemaakt, suggereert om het blad van de ‘flip over’ van het bord te nemen en het blad met de lijn erop zo te vouwen dat een stuk van de lijn verdwijnt achter het papier. Een goede vondst, vindt Seti, maar vergeet niet in die tijd bestonden er nog geen ‘flip overs’ en met een stenen bord zal dat moeilijk gaan. Er volgt een lange stilte. Ja, ook indertijd had niemand van het geleerd gezelschap een idee hoe dat moest. Maar toen kwam één van zijn raadslieden naar voren en tekende bij wijze van grap een langere streep boven de eerste. Nu leek die lijn ineens wel korter.
“Dit is wat er gebeurt met de moderne mens,” zegt Seti. “We maken onszelf kleiner door ons voortdurend te vergelijken met wie groter is. Ik noem dat de vergelijkingsziekte. In de symboliek van die kleine en grote streep wordt een groot deel van de menselijke ellende zichtbaar. Dit is de ideale formule om jezelf ongelukkig te maken. Je kleiner voelen, je dommer voelen, je minder mooi voelen, je armer voelen dan de ander zonder dat ze je aanraken. Jij rijdt in een gewone wagen, je buurman paradeert in zijn Mercedes, jij haalt een 7/10 en je vriend heeft een 9/10. Wij zijn gespecialiseerd in de vergelijkingsziekte en dat betekent dat we altijd verliezen, of ons de mindere voelen. Er is altijd iemand groter, sterker, slimmer of mooier dan jij. En dan voelt men zich ongelukkig. Af en toe heb je geluk en ben jij de man of vrouw met een 9/10 en is de ander de sukkel met een 4/10 en dan voelt je ego zich gevleid. Wie echt zijn waarde voelt, hoeft nooit te bewijzen dat hij beter is dan anderen.
Terwijl Seti in de richting van Ellie, Miel, Sander en nog een paar andere teken doet, zegt hij: ” Jullie hebben een kaartje gekregen met een letter voor de code en jullie, Jef, Greet en nog enkelen hebben er geen gekregen. Dat was een lepe zet van ons en jullie mogen ons dat zelfs kwalijk nemen. We maken dat straks wel goed hoor want dan krijgt de rest van het gezelschap ook zijn codeletter voor jullie medewerking aan de stop-oefening. Maar we hebben dit met opzet gedaan om jullie te laten voelen hoe er na de vaststelling ‘en ik krijg niks’ een automatisch proces op gang komt waardoor je je ongelukkig gaat voelen. De robot in jullie schiet in actie. Je wordt kwaad van binnen en laat dat meestal niet eens merken. Als je lijdt aan de vergelijkingsziekte heb je een ideaal recept om constant ongelukkig door het leven te gaan. Je legt de lat zo hoog dat je zelfs met de meest intensieve inspanning er onderdoor gaat.”
“Daar kan ik van mee spreken,” zegt Jef. “Onze sales manager heeft vorige maand nog gezegd nadat we een zeer goed jaar hadden gemaakt en maximaal hadden verkocht: Heren, alle tellers staan terug op nul dit jaar. Jullie zullen dit jaar nog 5% beter moeten doen, willen jullie de doelstellingen die we ons gesteld hebben, kunnen halen. Minutenlang ging hij door met die typische verkopersblabla. En dan moet je weten dat we het jaar voordien al zo keihard gewerkt hadden en de klanten extra hadden bewerkt om tot dit resultaat te komen. En nu moeten we nog 5% beter doen, Hallo!? Toen kreeg ik een klop op mijn kop. Ik had al een heel jaar op de toppen van mijn tenen gelopen en zelfs mijn grote klanten nog in de maand december bezocht om ze nog vlug een groot order te laten bestellen. En nu komt die clown ons vertellen dat we nog 5% beter moeten doen dit jaar. Ha, neen, genoeg is genoeg! ’s Avonds zei ik tegen Simonne: “En nu mag hij ontploffen, maar ik neem drie weken verlof. Dus nu weten jullie waarom ik hier zit bij jullie in Indonesië in plaats van op de baan op zoek naar de volgende klant.”
“Als ik het goed begrijp is jezelf vergelijken met anderen fout?” vraagt Henry. “Concurrentie kan toch erg stimuleren. Als ik tennis tegen een hoger geklasseerde speler dan haal ik het beste uit mijn lijf om mezelf te overtreffen, om toch te kunnen winnen. Zo word ik beter. Competitie en voortdurend jezelf vergelijken met anderen doet mensen groeien in hun vermogens. Wat is daar mis mee?”
Henry wacht niet eens op een antwoord en gaat gedreven verder.
“Ik heb ooit eens een humoristisch programma gezien van Kees van Kooten en Wim Debie. Ze speelden tafeltennis of pingpong voor de pure lol. In plaats van harde en listige smashes te serveren dropten ze het balletje steeds netjes in het midden van het veld van hun tegenspeler. Ze speelden als twee ‘ouwe peekes’. Het was hun bedoeling uit respect voor de medespeler de andere toch zeker geen moeilijk balletje te bezorgen. Het komisch duo noemde het ‘pingpongelen’. Bij dit ‘pingpongelen’ bestaan er geen tegenstrevers of concurrenten. Ze willen allebei plezier beleven aan het spel. Dat klinkt mooi, maar dat is natuurlijk onzin. Ik vind dat zelfs een affront als men mij zo zou behandelen. Zo spelen is géén respect tonen voor je medespeler. Zo spelen doe je als vader met je kleine; als gezonde man met een minder valide speler om hem ook een kans te geven om eens een balletje terug te slaan. Iemand pushen tot tegen zijn limieten, dat is pas respect tonen voor je medemens. Dat wil zeggen dat je weet dat hij goed is en tegen een stootje kan. Zonder harde competitie wordt alle sport een zielige en meelijwekkende bedoening. Daarom heeft Federer veel respect voor Nadal en Nadal voor Federer.”
Saskia knikt lichtjes en lacht. Een stille bevestiging dat haar vriend het inderdaad bij het rechte eind heeft. Ook zij vindt dat je door vergelijken, zeker bij opgroeiende mensen, veel kunt stimuleren.
“Waar dienen idolen anders voor?” zegt ze. ”In autobiografieën van grote persoonlijkheden vindt men steevast een schare van idealen en sterke voorbeelden waar zij in hun jeugdjaren hebben naar opgekeken, om hen nadien misschien zelfs te overtreffen. Alleszins is dat zo in de muziek. Elke grote componist heeft een reeks van voorgangers die hij eerst nabootst en bijna kopieert. Zelfs de allergrootsten zoals een Mozart of Beethoven hebben dat gedaan.”
Sven knikt. “Je raakt een belangrijk punt. Datgene wat Seti bedoelt, heet vergelijkingsziekte, met de klemtoon op ziekte. Met gewoon vergelijken is uiteraard niets mis. Natuurlijk doen we dat allemaal en bijna continu. De vraag is als je sterker, slimmer, vlugger bent dan iemand anders en je voelt je superieur, of wat nog erger is, je minacht die zwakkere mens dan speelt jouw ego een smerig spelletje. Omgekeerd als jij vaststelt dat je minder goed Engels praat, trager bent, of veel minder behendig bent in een spel en je hebt daarbij alleen maar waardering voor de ander die beter is, dan is dat zelfs een goed middel om jezelf aan op te trekken. Je ziet het verschil, maar je voelt je niet beter of slechter dan de ander. Dan is er niks aan de hand. Voel je je nijdig of jaloers, of heb je een misplaatst gevoel van superioriteit, dan zit het fout. Dat is de essentie van de vergelijkingsziekte. Jezelf vergelijken met anderen werkt als een mes dat langs twee kanten snijdt voor jouw ego. Het kan zich voeden met het gevoel: “ik kan het beter, ik ben rijker,” of het kan zich bedreigd voelen door de ander. Als het bij een nuchtere vaststelling blijft en je ego niet meespeelt in het spel is het inderdaad nuttig en kan je veel leren uit een vergelijking met anderen. Maar dat is jammer genoeg vaak niet het geval.”
Ondertussen bezorgt Seti de overige deelnemers hun kartonnetje met de code. Henry tikt I2 en L3 in op zijn iPad.
Leo voelt zich nog steeds in zijn wiek geschoten omdat hij niet bij de eersten was die een lettercode hebben gekregen. Hij is van binnen echt kwaad. Als ze terug naar hun kamer trekken, zegt hij tegen Greet, zijn vrouw:”Als ze mij dat nog één keer lappen, speel ik de volgende keer niet meer mee en trek ik ‘s avonds naar de bar”.
Ze zijn vroeger opgestaan want ze hebben nog een vlucht naar Jogjakarta voor de boeg. Simonne en Greet zitten dicht bij elkaar aan de ontbijttafel. Licht fezelend zegt Simonne:”Wil je nu eens weten wat wij gisterenavond hebben gehoord? Wij sliepen naast de kamer van Sven en rond 11 uur hoorden wij een vreemd brommend geluid, een soort monotoon zingen van dezelfde klanken. Eerst dachten wij dat het van de TV kwam, maar dat bleef maar duren en ging steeds luider en luider. Onze Jef is zelfs even buiten op de gang geweest om aan de deur van Sven te gaan luisteren. En ook daar kon je het goed horen. Dat is wel een rare vent, eigenlijk. Die is zo ‘cool’ en lijkt door niets uit zijn evenwicht te krijgen. Waarom zou die eigenlijk dat vreemd gebrom produceren? Zou die lid zijn van één of andere sekte?”
Hun conversatie wordt abrupt onderbroken door Seti en Sven die het sein geven om te vertrekken. Het is nog fris en donker als ze de valiezen in de bus stapelen die hen naar de luchthaven zal brengen. Jogjakarta is maar een 443 km van Jakarta maar de reisroute met de bus duurt al gauw acht uur of meer, afhankelijk van de verkeersdrukte. Met het vliegtuig zijn ze er op een goed uur en kunnen ze in de namiddag nog een heel stuk van de cultuurstad van Indonesië bezoeken.
In hun nieuw hotel staat een heel ontvangstcomité op hen te wachten. Ze worden verwelkomd met gongslagen en personeel in de plaatselijke klederdracht. Ze zijn zó uniform gekleed in hun batikkleren en met hun kroontjes dat hun stralend gezicht met warme glimlach, hen allemaal op elkaar doet lijken. Personeel hebben ze hier genoeg. De gasten worden op hun wenken bediend en ze ploffen neer in de zetels van de lounge om rustig te genieten van de speciale cocktail van het hotel. Ze hebben de tijd. Pas om twee uur staat de hoofdbrok van de dag op het programma: de Borobudur.
Praktisch alle toeristen die Indonesië bezoeken, hebben een lijstje van klassiekers die ze zeker niet willen missen. De Borobudur-tempel is zo een "must" die in alle folders en reisgidsen prijkt. Het is de grootste Boeddhistische tempel ter wereld, gelegen op een natuurlijke heuvel ten noordwesten van Jogjakarta. Het tempelcomplex werd om de heuvel heen gebouwd in verschillende terrassen. Het bevat honderden nissen en stupa's met reliëfs die het leven van Boeddha weergeven. Zeg maar, een geestelijk versteend stripverhaal voor zijn volgelingen van vóór de boekdrukkunst.
Seti geeft zijn uitleg liever in de koele bus dan buiten in de hitte tussen alle geharrewar van de overige toeristen. Voor hem is een bezoek aan de Borobudur het begin van een pelgrimstocht. De rondgang is als een initiatiewandeling die de bezoekers letterlijk en figuurlijk moet verheffen en spiritueel doet herleven. Het is een opgang die vertrekt van het dagelijkse leven in de laagste smalle gangen beneden naar het volmaakte nirwana; d.i. het vrije platform bovenaan.
De Borobudur is een open trappenpiramide met zes vierkante terrassen die naar boven toe steeds kleiner worden en met drie bovenste terrassen die rond zijn en geen buitenmuren hebben. De tempel werd opgebouwd uit andesietstenen, die zonder cement in elkaar werden gehecht. De platte grond van de Borobudur heeft de vorm van een mandala, een geometrische figuur die voor meditatie wordt gebruikt. Van opzij bekeken, lijkt de tempel op een stupa, de kosmische berg van de hindoes.
Als men van de hoofdingang vertrekt en steeds linksaf buigt, met de klok mee dus, en terras na terras volgt, ziet men de reliëfs in de logische volgorde van de drie sferen: wenssfeer, vormsfeer, amorfe sfeer. Elk terras betekent een verlossingsstadium. Het is telkens een opstapje in de moeizame opgang van de mens naar een hogere graad van bewustzijn. Op het spirituele pad dient men de zeven graden van bewustzijn te doorlopen om net zoals Boeddha de hoogste top van Verlichte Meester te bereiken. Boven op de tempel staan dan ook geen beelden meer; hier zit men in de amorfe sfeer. De onversierde hoofdstupa symboliseert de verlichting. Onzichtbaar van buiten af bevinden zich onder die stupa nog twee lege kamertjes: de totale leegte of het nirwana. De reeks vormloze stupa's van het hoogste terras wordt bekroond door een gouden piek, die schittert in de zon. Voor boeddhisten is de Borobudur een stenen rozenkrans van 504 Boeddhabeelden en 1460 versierde panelen.
Seti spreekt vol lof over dit wereldwonder. “Als jullie straks tot boven op het hoogste terras wandelen en onderweg goed uitkijken, hebben jullie niet alleen een prachtig uitzicht, maar ook de noodzakelijke informatie om deze avond een paar vragen te beantwoorden. Goed voor enkele letters van de geheime code. Doe zoals de Indonesiërs en raak de Boeddhabeelden op het hoogste terras even aan en steek je handen in één van de openingen van de Stupa’s, de stenen stolpen. Dat brengt geluk met zich mee.”
Ellie die een ernstig boek over de geschiedenis van de Borobudur gelezen heeft, kan het niet nalaten om Seti uit te dagen om wat meer te vertellen over de geschiedenis van dit groots bouwwerk. “Die tempel is enkele honderden jaren eigenlijk totaal vergeten geweest, hoe kan dat eigenlijk? Zo een monumentaal bouwwerk verdwijnt toch zo maar niet. Hoe is dat gebeurd?
“Ja, inderdaad. Dit complex werd gebouwd rond 800 na Christus en was eerst gedurende 150 jaar het belangrijkste bedevaartsoord voor de boeddhisten. Toen het machtscentrum naar het Oosten van Java verhuisde en de daarmee gepaard gaande volksverhuizing werd de tempel niet meer onderhouden en geraakte in verval. Hij werd volledig bedolven onder vulkanische as van de Merapi in 1006. Enkele eeuwen werd de tempel zelfs overwoekerd door tropische plantengroei. Dit heeft geduurd tot de Engelsen in 1814 de tempel opnieuw ontdekten. Ze hebben honderden arbeiders wekenlang bomen laten hakken tot men eindelijk zicht kreeg op het geheel. Pas in 1973 kwam de redding dankzij de Unesco en president Soeharto. In 1984 en miljoenen dollars later werd de restauratie voltooid. Het resultaat van al dat werk kunnen wij nu gaan bezoeken. We beginnen uiteraard onderaan met het domein van de wellust. Uit morele overwegingen werden de meeste reliëfs dicht gemetst. Dan volgen de vierkante terrassen met reliëfgaanderijen die om het gebouw heen lopen en het aards bestaan uitbeelden van Boeddha. Bovenaan zijn de gaanderijen rond en open. De totale omgang is zo ruim vijf kilometer lang.”
Seti is een praktisch man. “Oh ja, voor ik het vergeet,” herneemt hij: “Als bezoeker wandel je eerst door de laagste galerij die tussen hoge wanden loopt en waar je nog een beetje schaduw kan vinden. Maar op het hoogste platform is alles open en bloot in de volle zon. En als jullie straks uit de bus stappen, worden jullie weer overvallen door een grote groep verkopers en bedelaars. Ik geef jullie enkele praktische tips om die zo snel mogelijk af te schudden. Echt lopen gaan is geen goed idee. Met een groep is dat moeilijk en in die gloeiende hitte staan jullie al na enkele minuten te hijgen en te zweten. Maar zeg gewoon bij elk ongewenst aanbod met een uitgestreken gezicht een paar keer: ‘bankroet of bankrupt’. Dat verstaan ze allemaal. Als je omringd wordt door een kleine groep die niet te dicht staat bij de rest van de verkopers, deel dan snel een paar roepies uit en maak je uit de voeten vooraleer ze het kunnen verder vertellen aan hun collega’s. Maar de meest efficiënte manier blijft strak en onverschillig voor je uitkijken en alles negeren wat rond je beweegt. Als jullie toch iets willen kopen, is het spel van bieden en afdingen noodzakelijk, want ze starten altijd met de dubbele prijs en haal asjeblieft nooit je portefeuille met veel geld boven in een groep. Houdt altijd wat geld apart voor die kleine aankopen.”
Dat blijkt allemaal veel gemakkelijker gezegd dan gedaan. Want zodra ze uitstappen, worden ze letterlijk overvallen door het al te enthousiaste ontvangstcomité van verkopers. Zelfs kinderen op slippertjes staan te zwaaien met hun spullen. Een venter heeft een paar aapjes bij zich die allerlei kunstjes doen om de mensen te plezieren. Natuurlijk blijft iedereen staan kijken en komt er van dat onverschillig snel doorwandelen niks in huis. Het rustig slenteren en onwennig rondkijken onder de tropische zon wordt snel verstoord door de leurders en straatventers. "Mister! Mister!" Ten thousend roepies! De verkopers duwen allerlei spullen in hun handen. Ongelooflijk wat ze aan toeristen allemaal proberen kwijt te geraken. Sabels, dolken, waaiers, erg kleurrijke kledingsstukken in batik, hoeden, opvouwbare lampenkappen zodat je ze kan meenemen in je valies, een tros bananen, drinkwater. Ze zijn erg vriendelijk en smeken bijna om iets te kopen.
De theorie van Seti om verkopers van je lijf te houden, klopt alleszins niet voor Paul en Sylvia. Een"No thanks" en een afwijzend gebaar volstaan niet om ze weg te krijgen. Als Paul een paar roepies geeft, kan hij er wel enkele van zijn lijf houden. Met het kopen van een pakje zichtkaarten heeft hij de overige prentkaartverkopers ook al kwijt gespeeld. Maar daarvoor heeft hij zijn portemonnee moeten boven halen. Dat is natuurlijk het echte startsein voor de straatverkopers. Ze laten Paul en Sylvia dan ook niet meer los. Er staan wel een vijftal te gelijk "Mister! Mister! Mister! Madam! Good price for you” te roepen. Ze volgen de groep de hele wandeling tot aan de ingang van de tempel. Verder mogen ze niet. Het is een ongeschreven wet dat alle verkopers aan de ingang afhaken en de toeristen met rust laten.
Daar neemt Seti de groep opnieuw op sleeptouw en begint aan de hoofdingang langs de oostkant.
Paul en Sylvia bengelen achteraan en onderhandelen nog met enkele verkopers. Ook met de kleine Joko.
Nooit zal Paul nog die kleine, onbekende Javaan Joko vergeten. Nooit heeft een vreemde, en dan nog een kind, hem zo diep geraakt. Zijn mooie stem trilt nog na in zijn hart als mysterieuze Zen-muziek. Al die Javanen zijn zo klein, gemiddeld misschien 1,60 m. Het lijken allemaal kinderen. Prachtig gitzwart haar, donkerbruine ogen, een egaal kastanjebruin, harmonisch gelaat met een stralende glimlach, hun beste verkoopsargument. Ze praten met een heel zachte fluistertoon en beroeren snaren in je hart die sinds lang niet meer in trilling werden gebracht. Enerzijds is Paul blij en dankbaar voor de ontdekking van die nieuwe gevoeligheid, anderzijds voelde hij zich hopeloos kwetsbaar voor die smekende kinderen. Hij zou zomaar alles kopen; alleen om hen te plezieren. Tussen die geroutineerde verkopers zit er ook dat klein ventje van misschien een jaar of zes: Joko. Hij heeft slechts twee bromtollen in zijn hand. Paul heeft die houten tollen al eerder gezien en vooral gehoord. Als men ze met een stevige ruk van een touw in hoge snelheid laat rondtollen, produceren ze een vreemd, hoog geluid dat ver hoorbaar is.
"Bamboo" ten thousand Missterrr!" Zijn ogen kijken vol verwachting. Een bromtol uit bamboe gemaakt die nog geen euro kost, eigenlijk geen geld voor zo'n leuk speelding. Paul en Sylvia hebben al een hoed, prentkaarten en een sjaal in batik. De reis is nog lang en de roepies zijn beperkt; dus denkt hij, genoeg voor vandaag. Maar Joko blijft maar aanklampen. "Jokooo", zegt hij en ondertussen wijst hij op die geheimzinnige plek boven het hart waar alle mensen van alle rassen met hun vingers tikken als ze "ik" bedoelen. "Jokooo", hij heeft zo een ongekend zacht stemmetje en vraagt het zo schuchter en lief dat Paul het niet laten kan om de bromtol te kopen. Net op dat moment komt Sylvia van tussen een bende verkopers vrij en toont haar laatste buit: jawel identiek dezelfde bromtol. "Voor die kleine van mijn zus”, verantwoordt ze haar kooplust. Paul zegt “Sorry,” tegen Joko en ze verdwijnen in de tempel.
Als ze een uur later zwetend en hijgend- het is zo maar eventjes 34°C- naar beneden komen, staan ze er weer. Tussen de opdringerige verkopers en verkoopstertjes hoort Paul "Mister,Mister, Jokooo!!! Zo van:” Zeg hé, ken je mij nog!" Paul heeft geen klein geld meer en wacht op zijn vrouw. "Laat maar", zegt ze, zo eentje is genoeg. Ze wringen zich door de lange rij toeschouwers verder naar de uitgang. Ondertussen volgt Joko hen met zijn zacht stemmetje: Mister, ten thousand, ten thousand." Zijn stemmetje gaat verloren tussen de woelige bende.
Beneden aan de uitgang staan drankstalletjes onder enkele bomen. Met een diepe zucht laten ze zich neerzakken op een stoel. Ze vegen het zweet van hun oververhit gezicht en bestellen een Birtang-bier. Op enkele meters van de groep staan de verkopers achter de lage beschutting weer in de rij. Ze steken hun spullen in de hoogte en wachten geduldig. Even een oog laten vallen op een mooie waaier is al voldoende om ze terug in actie te brengen. Achter al die grote, opdringerige venters staat nog steeds de kleine "Joko". Hij wringt zich een beetje tussen twee verkopers en steekt zijn twee, nog steeds onverkochte bromtollen omhoog. Paul kijkt gegeneerd de andere kant op. Ik kan ze toch niet allemaal kopen, verantwoordt hij zichzelf.
Het verkoopstertje van drank loopt lachend van de ene klant naar de andere. Als Jef in een gulle bui zijn klein rommelgeld uit zijn zakken schudt en dit als toemaatje aan het verkoopstertje geeft, springt ze letterlijk een gat in de lucht van vreugde. Ze danst in het rond en loopt luid lachend en zingend van geluk terug naar haar bierstalletje. Ondertussen heeft een troubadour met gitaar zich tussen het gezelschap genesteld en speelt "evergreens". Het koele bier doet deugd. Iedereen lacht en zingt mee of vertelt moppen. Paul kijkt naar de hoogste stupa van de tempel. Als bij toeval flitst het zonnelicht vanuit de gouden piek van het hoogste bewustzijn en verblindt hem. Een bliksemschicht treft hem in zijn weekste plek. En zo, zonder een duidelijk aanwijsbare reden, schieten de tranen in zijn ogen. Die tranenvloed is niet meer te stuiten en hij snikt en schokt van binnen. Hoogst gênant in zo'n vrolijke bende!
Maar zoals steeds in kritieke momenten neemt dan bij Paul Hare Majesteit de rede, het roer in handen. Hij zit tenslotte midden een groep van lachende en zingende toeristen. Als een koele kikker geeft hare Majesteit haar nuchtere bevelen. " Doe alsof je je zweet afwist en snuit je neus", fluistert ze. “Buig je hoofd diep en doe alsof je iets hebt laten vallen op de grond. En verman jezelf, sentimenteel kalf! Dat gesnotter is immers het gecombineerd effect van een beetje alcohol bij al te grote dorst, de romantische muziek en de felle zon.” Als hij terug rechtop zit en voor zich uitkijkt met rode ogen, is iedereen nog steeds aan het lachen of zingt mee met de troubadour. Niemand van die vrolijke bende, zelfs zijn vrouwke Sylvia niet, heeft iets gemerkt. Binnenin blijft zijn hart schokken.
Als ze enkele minuten later naar de autobus lopen, volgt de zwerm verkopers hen nog steeds. Er wordt druk onderhandeld en afgeprijsd om toch nog een buit binnen te halen. Ook Joko, de kleine Joko, volgt nog steeds. “Mister, Jokoooo!” Hij zegt het zo zacht en zo nadrukkelijk dat die onbekende snaren opnieuw beginnen te trillen. Paul kan het niet meer horen en zoekt naar een briefje van 10.000 roepies. Op dat moment rukt zijn vrouw nijdig het briefje uit zijn handen.
“Gedaan met die dieven,” zegt ze. Paul weet nog niet dat ze haar zopas voor 30.000 roepies hebben bedrogen. Sylvia voelt zich niet alleen bedrogen, ze is het ook. Ondertussen stappen ze in de gekoelde bus en gaan voor het raam zitten. Joko plakt bijna met zijn neus tegen de deurruit en steekt wanhopig zijn bromtol omhoog. Om de lieve vrede met zijn Sylvia te bewaren, doet Paul alsof zijn neus bloedt en kijkt wezenloos in de verte. Joko, de kleine Joko, die zo lang achter hem heeft gelopen en niet eens één bromtol heeft verkocht ziet de bus voor zijn neus vertrekken. Hij staart nog even met zijn grote, donkere kinderogen vol verwachting naar hem. Paul voelt zich rot. Nooit in zijn hele leven heeft hij een kind zo ontgoocheld. De kans het ooit goed te kunnen maken, heeft hij voorgoed verknoeid. En dat voor een schamele tienduizend roepies, nog geen Euro! Paul is opvallend stil gebleven tijdens de terugreis naar het hotel.
Om negen uur zit de hele groep vol spanning te wachten in de vergaderzaal op de nieuwe opdrachten van de avondsessie. Sven houdt zich zoals de dag voordien een beetje op de achtergrond. Seti deelt enkele folders uit met alle motieven die men kan terugvinden op batikkleren. Dat is als voorbereiding voor de dag van morgen. Er zit ook een vragenlijst bij over arrogantie.
“We hebben deze namiddag de Borobudur, een van de heilige plekken voor de boeddhisten, bezocht. Jullie kennen allemaal wel andere Heilige plaatsen. Elke godsdienst heeft zo zijn klassiekers. Voor christenen zijn dit bijvoorbeeld: de Heilige grafkerk en de olijfberg in Jeruzalem, de Sint Pietersbasiliek in Rome, Lourdes of Fatima. Voor Joden is de Klaagmuur een heilige plaats. Voor moslims de Kaaba in Mekka of de Al Aksa moskee in Jerusalem. Of misschien hebben jullie al de mysterieuze steencirkels van Stonehenge bij midzomernacht bezocht.
Wat ons nu interesseert is niet zozeer welke Heilige plaatsen jullie al bezocht hebben, maar wel of je al ooit iets speciaals hebt ondervonden tijdens een bezoek aan zo een heilige plaats. Ik verduidelijk mij even. Vaak zijn die zogenaamd heilige plaatsen ook krachtplaatsen. Het is natuurlijk geen toeval dat men vroeger net die welbepaalde plaatsen gekozen heeft om er een moskee, kerk, of tempel te bouwen. Onze vraag: wie heeft er ooit de stralingskracht, met een modern woord de “vibe” gevoeld, bij het bezoeken van één of andere krachtplaats?”
Iedereen kijkt een beetje verweesd naar iedereen. Ze vinden het maar een rare vraag. Paul denkt aan dat flitsend licht vanuit de Borobudur en zijn hopeloze huilbui van deze namiddag, maar durft er niks over te vertellen.
Een beetje aarzelend begint Saskia. Ik ben ooit tijdens een schoolreis naar de Blauwe moskee geweest in Istanboel. Hoewel men mag praten in een moskee stonden wij als jeugdige bende wel heel stil onder die grote kroonluchter in het midden van de moskee. Ik werd ineens zo stil van binnen dat ik wou neerknielen uit pure dankbaarheid voor dat vredig gevoel. Even voelde ik mij zalig vervuld. Ik haast mij eraan toe te voegen dat ik geen moslima ben en zelfs niet eens katholiek werd opgevoed. Ik vond dat wel erg vreemd en heb er geen verklaring voor. Is het dat wat je bedoelt met stralingskracht?
Seti knikt en zegt, gewoon:”Inderdaad.”
“Iets gelijkaardigs is mij ook overkomen,” begint Sander. “Twee jaar geleden was ik met een groep natuurliefhebbers en ecologisten op reis in Mexico. Bij het bezoek aan de Basílica de Santa María de Guadalupe, viel het mij op hoe godsdienstig de mensen daar nog zijn. Ze zingen en bidden daar nog in een goed gevulde kerk. Kaarsen en allerlei heiligenprentjes worden er nog echt gebruikt zoals hier vijftig jaar geleden. Na het bezoek kregen we nog een goed uur vrije tijd. Ik ben toen gans alleen nog even in de basiliek geweest omdat ik stiekem nog één en ander wou filmen van die godsdienstige pezewevers en al die brandende kaarsen. Vooral het beroemd schilderij met het ingebrande beeld van de Moeder Maria waar wonderen gebeuren, wou ik vastleggen. Het wordt door miljoenen mensen per jaar bezocht, en is daarmee op Rome na het meeste bezochte christelijke bedevaartsoord. Maar dat wist ik eigenlijk toen nog niet. Onze gids was een totaal ongelovige man en die vond dat allemaal maar dikke zever en belachelijk bijgeloof. En geloof mij, of geloof mij niet, maar toen ik in de buurt kwam van dat schilderij begon ik ineens zo maar te wenen. Ik vond dat heel vervelend en begreep niet wat er met mij gebeurde. Is die kathedraal ook gebouwd op een krachtplaats? Ik weet het niet. Maar nu denk ik van wel.”
Zonder dat ze het kunnen zien, noteert Sven één en ander in een blocnote. Op de vraag van Seti of er nog bijzondere ervaringen zijn, blijft het muisstil. Er komen veel vragen naar boven. Waarom voelen sommigen iets op die zogenaamde krachtplaatsen en andere totaal niks? Is dat een zesde zintuig? Is dat maar inbeelding? En vooral: Waarom stellen Seti en Sven die vragen eigenlijk? Wat is de bedoeling van dit alles,” wou Leo weten. Maar zowel Seti als Sven zetten een pokerface op en laten hen doelbewust in het ongewisse. Dat komt later wel, was het vage antwoord.
“Oh ja. Onze vraag over de Borobudur. Jullie hebben de openingen in de stupa’s van galerij één en twee gezien. Daar zitten ruitvormige gaten in. Onze vraag: “Hoe zien die gaten eruit in de stoepa’s van de bovenste terrassen? Jullie mogen het antwoord invullen achteraan op de vragenlijst die jullie in het begin gekregen hebben.”
Henry neemt stiekem zijn digitale camera en begint zijn beelden te bekijken. Omdat hij wist dat er een vraag ging komen over de Borobudur had hij zoveel mogelijk foto’s genomen. “Kijk,” zegt hij tegen Saskia. “Hier is het antwoord. Het is geen ruit, maar een vierkant.” Hij vult het gauw in op het gekregen formulier. “Weer goed voor een paar codeletters,” lacht hij triomfantelijk.
“Iets totaal anders nu,” zegt Sven. Hij komt naar voor met enkele goochelballen in zijn hand. Terwijl hij rond loopt, speelt hij als een volleerd goochelaar met de kleurballen. Spontaan beginnen ze te applaudisseren voor zijn nummertje.
“Goochelen met ballen of kegels is één van de beste manieren om beide hersenhelften te synchroniseren,” zegt Sven. “Maar laten we beginnen met het begin. Een paar voorbereidende oefeningen vandaag die iedereen wel aankan.”
Sven steekt zijn beide armen naar voor en brengt zijn handen samen. Met gestrekte armen tekent hij een liggende acht in de lucht. Jullie doen die oefening tien keer achter elkaar, meer niet. Ze zwaaien allemaal een beetje onhandig heen en weer.
“Dat was een opwarmertje,” zegt Sven, “nu een heel eenvoudige oefening, maar wel moeilijk voor sommigen.” Hij gaat op een stoel zitten goed zichtbaar voor iedereen, legt zijn handen op zijn knieën en dan begint hij. Eerst de linkertip omhoog terwijl de hiel op de grond blijft, dan de linker hand omhoog terwijl de pols op de knie blijft rusten, dan hetzelfde voor de rechtervoet en de rechterhand. Iedereen schuift zijn stoel een beetje achteruit en begint. Simpel niet. En nu komt het. Sven wisselt linkervoet en rechterhand, en dan rechtervoet en linkerhand. Voor de meeste is dat een probleem. Omdat bij vrouwen de twee hersenhelften beter gecoördineerd werken, kunnen ze dat blijkbaar beter dan mannen. Zowel Saskia als Nicole lachen met het onhandig gedoe van Henry en Bob.
“Als het jou in de war brengt, stop dan even,” zegt Sven, “dat betekent een kleine oververhitting van de computer hier boven. Even laten afkoelen.”
Ze beginnen en zien hoe ze onbewust telkens als ze de rechtervoet omhoog brengen ook de rechterhand omhoog trekken in plaats van omgekeerd. Ze betrappen elkaar op lichte reflexen in de vingers van de verkeerde hand. Ze beleven er lol aan zoals kleine kinderen. Kobe en Miel slaan er tilt van en lachen met hun eigen onhandigheid.
Morgen komen er nog twee van die oefeningen, maar eerst iets over die lijst met vragen over arrogantie. Jullie mogen die invullen en kunnen die morgenavond vlak vóór de avondvoorstelling afgeven. Antwoord zo eerlijk mogelijk. Ook als jullie de indruk krijgen dat het een dwaze vraag is.”
Leo kijkt eens vluchtig door de vragenlijst. “Hou je van migranten, homo’s, priesters,…?” . Sven ziet de verwarring bij enkelen en voegt er ter verduidelijking nog aan toe. ‘Houden van’ betekent in deze vragenlijst gewoon’ waarderen’ of gewoon ‘positief aanvaarden’. Niet in de betekenis van ‘liefhebben’.
“Genoeg van die zever,” besluit Leo en trekt samen met zijn Greet naar de bar. In de bar zit Greet afgezonderd en nipt aan haar drankje. Een beetje uit verveling haalt ze de vragenlijst boven en begint die in te vullen voor Leo, haar man. Na een tijdje duwt ze Leo tegen de arm en zegt al lachend: “Proficiat, je hebt grote onderscheiding in arrogantie:85%.”
Leo wordt nijdig en rukt het papier uit haar handen. “Vul jij het maar voor jezelf in, misschien haal je wel het maximum van de punten,” sneert hij terug. Die scherpe woordenwisselingen zijn dagelijkse kost bij Leo en Greet. Ze leven al enkele jaren in een sfeer van gewapende vrede. Erg laat trekken ze die avond naar hun kamer en vallen in slaap.
Miel is een beetje laat. Hij wil vlug naar de bus die klaar staat vóór het hotel. “Eerst kijken naar links, dan kijken naar rechts en dan snel recht overgaan”. Dat kinderversje zit er bij Miel diep ingebakken. Maar dat klopt natuurlijk niet in Indonesië, want daar rijden ze links. Als hij vlug de straat wil oversteken, wordt hij net niet gegrepen door een voorbijvliegende auto. Zijn hart bonst nog van de schrik als hij de bus instapt.
“Oef! Dat was op het nippertje.”
Hij ploft neer naast Kobe, zijn vaste maat op deze reis.
“In plaats van mij te laten doodrijden op het zebrapad, kan ik beter zigzaggend tussen de wagens laveren naar de overkant. Dat is veel veiliger,” vindt Miel.
Vandaag staat een verkenningsronde van Jogjakarta op het menu. Seti heeft hen vooraf verteld dat gepaste kledij noodzakelijk is om het paleis van de sultan te bezoeken. Ellie zit tegen haar gewoonte in stilletjes aan het venster. Ze voelt zich misselijk en draaierig. Ze heeft pas enkele dagen geleden de eerste tablet van het antimalariamiddel Lariam genomen. Haar man Luc, dokter zijnde, had haar gezegd dat het nog tijd genoeg was, hoewel er op de bijsluiter stond om het minstens drie weken vooraf te nemen. Dan kan je eventueel overschakelen naar een ander middel als je het niet verdraagt. Ze voelde zich al down en verward vanaf de eerste dag, maar ze dacht dat het een gevolg was van de hitte en van te weinig drinken.
Jogjakarta is een boeiende stad. Het culturele centrum van Java. Een echte universiteitsstad want zo maar liefst 20 percent van de bevolking is er student. Eens buiten de grote invalswegen komt men in kleine steegjes terecht en lijkt het meer op een groot dorp dan op een stad. De bus stopt op een verzamelplaats en van daaruit zullen ze verder rijden met de fietstaxi’s. Die ‘taxi’s’ lijken op een open bakkersfiets met vooraan twee zitjes. Ze huren 8 van die becakrijders en vertrekken naar het centrum. Hoewel die pezige fietsers vaak recht op de pedalen moeten staan om die dikke toeristen verder te zeulen, blijven ze toch lachen. Bij een helling wordt het Sander te veel om die pedaalridder zo te zien hijgen en stapt hij uit om de dubbele vracht met de helft te verlichten.
Ze stoppen met zijn allen aan het vruchtbaarheidskanon: een destijds door de Hollanders op de Portugezen buit gemaakt kanon dat zogezegd de vruchtbaarheid bevordert. De ijzeren hand op het einde van het kanon heeft een duim die tussen wijsvinger en middelvinger steekt zoals bij het klassiek obsceen gebaar van bij ons. Omdat de Indonesiërs meer last hebben van over- dan van onderbevolking, zou de overheid dat kanon liever kwijt zijn. Maar omdat het één van de trekpleisters is voor de toeristen blijft het natuurlijk staan. Sylvia en Paul laten niet na om er een paar keer over te wrijven zoals de traditie het wil. Je weet maar nooit of het helpt. En omdat het kanon door de opkomende hitte al goed voorverwarmd is, gaat Sylvia er met open gespreide benen maar eens bovenop zitten.
“Zo werkt het zeker,” lacht ze.
Dan stappen ze terug in hun fietstaxi die hen naar het Kraton of het paleis van de Sultan brengt. Hoewel zonder politieke macht is de sultan nog altijd een zeer belangrijk personage. Ze worden er rondgeleid door een gids in traditionele kledij, inclusief keris, die vlot Nederlands spreekt. Tijdens de rondgang ontstaat er een discussie onder de mannen over de leeftijd van een jonge vrouw waarmee Saskia staat te praten. Ze kent een beetje Engels. Ze schatten het een ‘jong ding’ van 16 jaar. Volgens de clichés zijn de Javaanse vrouwen klein en mooi gekleed. Ze hebben glanzend pekzwart haar en lijken veel jonger dan ze eruit zien. Niettemin kijken ze toch allemaal een beetje ongelovig als ze achteraf van Saskia vernemen dat het ‘jong ding’ een moeder blijkt te zijn van vooraan in de dertig met drie kinderen. Wie had dat nu kunnen denken?
De populaire vogeltjesmarkt is vlakbij. Men vindt er zowat van alles: fantasierijke vogelkooien met tropische vogels, geverfde kuikens, maar ook konijnen, puppies, uilen, muizen en zelfs vleermuizen. Het is boeiend maar al dat geslenter in de tropische hitte begint door te wegen. Vooral de licht zwaarlijvige Greet en Luc zweten zich te pletter en vegen voortdurend het zweet van hun voorhoofd met frisse doekjes. Ze gaan op een bank zitten van bamboestokken.
“Wie is die man daar op de bank naast Greet?” vraagt Saskia. Henry toont dat zijn geheugensysteem om gezichten te onthouden feilloos werkt. Dat is de dokter Lucas met zijn grote bril. Dus Luc De Groot, zegt Henry geamuseerd. Die heeft nog niet veel van zich laten horen. Hij is bezorgd om zijn Ellie omdat ze zo ziek is van die malaria-pillen. En hij weet dat die bijwerkingen lang kunnen aanhouden zodat hij de rest van de lange reis een misselijke Ellie zal moeten bijstaan.
Ze krijgen een lunch in een restaurant en aansluitend een korte demonstratie van het traditionele schaduwpoppenspel of Wayang Kulit. Door verlichting vanachter een doek ziet men een schouwspel met speciaal gemaakte wayangpoppen. Door de wayangverteller die oud Javaans spreekt en de gamelanmuziek krijgt de voorstelling een mysterieus sfeertje. Het is een populair spel in Java waar de doorsnee toerist, zelfs met een beetje uitleg, geen snars van begrijpt. De uit buffelleer gemaakte poppen zijn echte kunstwerken met veel details en versieringen. Niet zonder trots vertelt Seti dat Wayang Kulit ook sinds 2003 door de Unesco op de Lijst van Meesterwerken van het Orale en Immateriële Erfgoed van de Mensheid werd geplaatst.
Na de lunch voelt Nicole zich in haar sas. In de namiddag mogen de dames na het bezoek aan een batikwinkel en een atelier houtsnijkunst op jacht in de grote winkelstraat, de Jalan Maliboro.” Shopping time, quality time!” Haar man Bob vindt het maar niks. Al dat gesjacher door die bloedhete straatjes, winkel in, winkel uit en weer eens de prijzen vergelijken van dezelfde prullaria. Er zijn boeiender dingen in het leven.
In het atelier voor houtsnijwerk zijn verschillende beeldhouwers druk bezig met hun kap- en kliefwerk. Ze zitten op een houten blok op hun blote voeten en sommigen met ontbloot bovenlijk. Ze peuteren ijverig met hun fijne houtbeitels in het harde hout. De geur van het hout hangt nog in hun neus als ze de toonzaal binnenkomen. Er staan ongelooflijk knappe beelden in duur hout. Leo en Greet staan al een paar keer rond te draaien bij een manshoog beeld van een hengst op zijn achterste poten. Een droombeeld voor een dierenarts. Ideaal om in hun inkomhal te plaatsen. Maar zo een groot ding steek je zo maar niet in je valies. Hoe krijgen ze dat thuis? Blijkbaar geen probleem voor de verkoopster. Het wordt voor hen speciaal ingepakt en mits een schappelijke vergoeding opgestuurd. Zowel Leo als Greet gaan samen met de knappe verkoopster trots naast hun houten hengst staan en laten zich meermaals fotograferen. Ook Luc heeft iets speciaals gevonden. Twee haken gevormd als de kronkelende slang Naga om klamboenetten aan op te hangen boven een hemelbed. Luc verzamelt graag voorwerpen die van ver of dichtbij iets met geneeskunde te maken hebben. Nicole heeft een juweelkistje in ongekleurd hout, echt Japora-snijwerk, gevonden met twee gekleurde wayangpoppen op het deksel als versiering.
In één van de volgende handwerkateliers wordt het batikken gedemonstreerd. Iedereen krijgt zelfs een gestempeld batikmotief op een propere zakdoek die als souvenir wordt omgetoverd tot een blauwe zakdoek met een wit motief. Ook op papier worden allerlei batikmotieven gestempeld. Paul en zijn jong vrouwtje Sylvia, beide actief in het wereldje van design, zijn in de wolken door al die prachtige motieven op die kleurrijke kleren. Ze kopen een speciaal handboek om de belangrijkste motieven en hun betekenis te leren. Dat boek staat vol ideeën en ontwerpen die ze best kunnen gebruiken.
De verkoper legt uit dat batikken een techniek is om stoffen te verven. Eerst wordt de stof met een waterafstotende was behandeld. De behandelde gedeelten blijven na het verven wit. Daarna wordt de was verwijderd. Bij geavanceerde batik komen verschillende kleurgangen voor, waarbij telkens de was op verschillende manieren wordt aangebracht. In de was komen kleine barstjes voor waardoor bij het kleuren een soort craquelé-effect ontstaat. Batikken heeft dus weinig met de soort stof of type tekening te maken. Het echte werk, niet de goedkope stempeltechniek, gebeurt met een penhouder vol vloeibare was. De tik van het woord batik stamt van de aanraking van de punt met de stof. Batikken betekent eigenlijk ‘veel puntjes’ in het Javaans. Het is een manier om lappen stof met verf van een decoratie te voorzien, Als de vloeibare was te heet is, verbrandt het katoen of loopt de was uit. Als die te koud is, stolt de was en verstopt de penhouder. Het is een werkje dat veel geduld en ervaring vereist, echt iets voor vrouwenhanden. Paul heeft wel vijf verschillende hemden gekocht met die prachtige motieven erop.
“Ik wil niet negatief zijn hoor,” zegt Greet. “Maar zijn die wel wasbestendig? Wij hebben ooit in Indië ook dergelijke mooie hemden gekocht. Bij de eerste wasbeurt waren de kleuren bijna verdwenen en ze waren zodanig gekrompen dat we ze hebben moeten weggooien.”
Gelukkig heeft Seti het gehoord en stelt Paul en Sylvia gerust. “De hemden die je hier koopt gaan jaren mee en verkleuren totaal niet. Kijk maar,” zegt hij en wijst naar zijn hemd. “Heb ik al jaren.”
Na de demonstratie kunnen ze verder shoppen en op eigen houtje terugkeren met hun fietstaxi. Als hun becakrijder 30.000 roepies vraagt aan het hotel wordt Greet kwaad. Er was maar 20.000 afgesproken. Maar omdat ze langer hadden moeten wachten dan voorzien doet hij er een extra 10.000 bij. Greet laat zich inpakken door de macht van de getallen:10.000 meer. Eigenlijk nog geen euro in totaal. Je weet wel, zo een muntstuk waarmee je bij de bakker nog geen brood kunt kopen. Een hele dag twee toeristen in volle tropische zon rondrijden voor nauwelijks iets meer dan twee euro, eigenlijk een hongerloon.
Leo beseft dat ze ruzie maken voor niks en geeft de man zijn 30.000 roepies tot ongenoegen van Greet die maar blijft zeuren over die bedriegers.
“Als je dat bedrag vergelijkt met de miljoenen die wij daarstraks hebben neergeteld voor onze houten hengst. Waar heb je het dan over?” vraagt Leo geïrriteerd.
“Vanavond is er geen sessie,” zegt Seti. “Jullie hebben wel een diner in het hotel in openlucht aan het zwembad en daarna krijgen jullie nog een Javaanse dansvoorstelling.” Hij bezorgt hen wel een groen kartonnetje met een lettercode. Hier en daar wordt er wel vergeleken en zien ze wel dat niet allen dezelfde lettercode hebben gekregen. Maar veel tijd hebben ze niet. De voorstelling gaat beginnen.
Indonesische danseressen plooien met trage, voorname bewegingen hun sierlijke zwanenlijf. Ze dansen op blote voeten en schuifelen met voorzichtige pasjes achter elkaar op een glimmende vloer. Maar al de overige lichaamsdelen zijn rijkelijk versierd met oorringen, blinkende armbanden, een gouden kroon op hun hoofd en batikkleren rond hun lichaam. Op hun derde oog zit een zilverachtige rijstkorrel. De donkere gazelleogen worden geaccentueerd door een lila-kleur op de bovenste oogleden en de zwarte omlijsting van de wimpers en wenkbrauwen. Ze dansen op een eentonige gamelanmelodie waarbij een bijna jankend geluid van een zangeres scherp en enerverend blijft doorklinken. Maar hun handen- en vingerspel is prachtig om zien. Zo lenig en soepel plooien die lange, opengesperde vingers naar achter terwijl de handen zich in vreemde bochten wringen om te eindigen in een wegdraaiende veegbeweging en te verstillen in een versteende vorm van samengeknepen vingers.
Het hoofd van de danseressen staat een beetje los en schuift van links naar rechts heen en weer. Hun sterk bijgekleurd gezicht blijft emotieloos en strak. Ze hebben iets van prachtig versierde, plastieken poppetjes. Ze dansen zo gracieus en fijn alsof ze gestileerde kunstwerken zijn die elegant bewegen.
“Erg vreemd,” zegt Jef tegen Bob, “hoewel ze erg mooi zijn in hun feestkledij zijn ze niet bepaald sexy. Ik vind dat ze de seksuele aantrekkingskracht missen die er uit gaat van onze vrouwen. Of heb ik het mis?”
“Zo heb ik het nog niet bekeken, maar nu je het zegt daar is iets van. Hoe zou dat komen?” Bob heeft er ook geen verklaring voor. Zo te horen zijn de Indonesische maagden alleszins veilig in de buurt van die twee ouwe bokken, want die lusten blijkbaar geen exotische, groene blaadjes.
Het hotel ligt vlak naast een moskee. En jawel, dat zullen ze geweten hebben die nacht. Het is 17 augustus en voor de moslims is dit Bevrijdingsdag, een feestdag. Ze horen tot vervelens toe via de luidsprekers van de moskee, het eentonig gezang van de imams “Allaàààh Allah-Akhbar” tot in hun kamer. Het feest wordt “live” uitgezonden en heel de omgeving mag meevieren. De lofzang - als toerist moet je vriendelijk blijven voor de plaatselijke gewoontes - zal heel de nacht blijven duren. En ze hadden na die zware dag zo gehoopt om toch eens goed te kunnen uitrusten. Maar zoals meestal, als je het ergste vreest, valt het uiteindelijk nog een beetje mee. Ofwel is dat gezang zo vervelend eentonig, ofwel zijn ze zo moe; in elk geval, vallen ze toch al na enkele minuten in slaap. Maar rond vijf uur hebben ze het geluid van de speakers terug luider gezet. Het gemekker via de luidspreker herbegint in alle hevigheid en ze krijgen er af en toe het geween van kleine jongetjes erbij. Leo, als praktijkman grote huisdieren toch gewoon om ’s nachts uit zijn bed gebeld te worden, staat meteen op en trekt zijn kleren aan. Hij gaat buiten op zoek naar de lawaaimakers en merkt dat die moskee bijna vlak naast het hotel staat en een van die grote luidsprekers recht naar hun kamers gericht is. “Hoe bestaat het,” denkt hij. “Van nachtlawaai hebben ze hier nog niet gehoord.” Als Seti aan de ontbijttafel vertelt dat het Bevrijdingsdag is en dat de jongetjes hun piemeltjes besneden worden, hebben ze meteen de verklaring voor dat kindergeschrei. “Och arme, die mannekens toch,” zegt Nicole met een ondertoon van meelij en leedvermaak. Leo denkt bij zichzelf: “Bij ons mag je als dierenarts zelfs geen knip meer geven in het oor van een hond of kat, of je krijgt de Gaia-aanhangers over je heen. Hier snijden ze verdorie de voorhuid van de kinderen hun piemelke. Waar is dat allemaal goed voor?” Hij houdt vooralsnog zijn commentaar voor zich. Ze bezoeken ‘s morgens het Hindu-tempelcomplex van Prambanan. Ook dit is Werelderfgoed van Unesco. Het werd vermoedelijk gebouwd in de 9de eeuw en al herhaaldelijk door aardbevingen grotendeels vernield. Recent werd het nog eens goed door mekaar geschud en weer ernstig beschadigd na de vulkaanuitbarsting in 2006. Meer dan een paar honderd van de 244 tempels van 1000 jaar oud zijn ingestort. Ook een groot deel van de huizen ligt tegen de grond. De bewoners hebben veel van die enorme stenen uit het tempelcomplex ‘even geleend’ om hun huizen te kunnen heropbouwen. Alle tempels zullen wel nooit meer in hun oude glorie hersteld worden, omdat er zoveel stenen ontbreken. Maar wie kan het die mensen kwalijk nemen? Wat overblijft, is nog steeds een bezoek meer dan waard. De grootste tempel, Candi Siva, staat in de steigers en daar kan je niet in, maar de tempel van Brahma de schepper, met z'n vier armen en vier gezichten is wel toegankelijk. Aan de andere kant staat Candi Vishnu de beschermer en die kunnen ze ook bezoeken. Tijdens de lunchpauze in een Chinees restaurant gaan Leo en Greet bij de tafel van Jef en Simonne zitten, waar ook Bob en Nicole aanschuiven. Leo zoekt toenadering tot die twee koppels om hen een beetje te polsen over de gang van zaken tijdens deze reis. Hij is niet zo gelukkig met die avondsessies en zou willen weten hoe beide andere koppels erover denken. Maar hij krijgt nauwelijks de kans om er een woordje tussen te krijgen. In een islamitisch land zoals Indonesië is het niet eenvoudig om een alcoholische drank te versieren, tenzij in de rijke toeristische hotels. In dit Chinees restaurant zijn gelukkig verschillende buitenlandse en ook zelfs een paar lokale sterke dranken zoals arak en tuak beschikbaar. Bob wou die alleszins eens proeven en heeft al een paar araks verwerkt. In die hitte stijgt de alcohol nogal snel naar de hersenen en hij begint te vertellen van zijn bouwavonturen als architect. Hij kan het weten; bouwvakkers zijn geen doetjes. Zo had hij op een Antwerpse werf, ‘zatte Louis’, een bouwvakker die praktisch elke maandagmorgen nog halfdronken op het werk verscheen. Het eerste wat zatte Louis deed als hij aankwam, was een half uur op het toilet gaan zitten. Zijn makkers werden dat stilaan beu om altijd te moeten opdraaien voor die luilak. Op de volgende maandag was het weer van dat. Eén van de bouwvakkers deed zoals afgesproken teken naar de kraanman boven. Het toilet moest zogezegd verplaatst worden achter de loods. Ze maakten de haken vast rond de toiletcabine, duim omhoog en hupsaké, daar ging het wiebelend toilet met de half slapende, zatte Louis de hoogte in. Nu moet je weten, voegt Bob eraan toe, een chemisch toilet zit vol met een blauwe vloeistof om de fecaliën op te lossen. Door het stevig gewiebel was die vloeistof eruit geklotst en vloeide over zatte Louis. Die werd draaierig en moest overgeven van misselijkheid. Gelukkig voor hem ging daar hoog in de lucht de toiletdeur niet open. Toen hij veilig achter de barakken op de begane grond terechtkwam, werd hij opgewacht door het ontvangstcomité gevormd door zijn maten. Hij vluchtte in paniek naar buiten met zijn broek half over zijn bloot gat om zo snel mogelijk het chemisch goedje af te wassen. Die korte ruimtevlucht heeft zatte Louis wakker geschud. Hij had zijn maten begrepen en is achteraf nooit meer te laat gekomen op de werf. “Dat is toch totaal onverantwoord. Als die man eruit viel was hij dood” zegt Simonne verontwaardigd. “Ach, er gebeuren wel meer ‘onverantwoorde dingen’ op een bouwwerf,” gaat Bob verder. Ik zei het al: bouwvakkers zijn geen doetjes. Zo heb ik een jaar geleden eens een van mijn voormannen moeten redden uit een benarde situatie. Bij een ploeg bouwvakkers was die baas een eikel van formaat. Het was zo een arrogante vent dat de bouwvakkers hem grondig beu waren. Die vent had constant kritiek op alles en iedereen. Toen hij weer eens voor de zoveelste keer zijn gal uitspuwde op zijn arbeiders werd het hen te veel. Ze bekeken elkaar en vlogen er allemaal tegelijk op af. Ze bonden zijn benen vast met enkele leren riemen en plakten zijn mond dicht met kleefband. Dan deden ze teken naar de kraanman boven in zijn cabine dat hij die speciale lading moest aanpikken. Die kraanman had het direct begrepen. Hij had ook al meer dan genoeg van die ploegbaas onder zijn voeten gekregen, meestal dan nog onterecht. Met zijn kop naar beneden werd hij zo naar boven getrokken. Hij hing wiebelend boven de gapende afgrond van de diepe kelderput. Gelukkig kwam ik tijdig op de werf en ben ik eens goed uit mijn krammen geschoten. De kraanman heeft hem voorzichtig terug op de begane grond gezet. Toen ze hem losmaakte zei die ploegbaas geen woord. Hij trok zijn broek op, zette zijn scheve helm recht en ging naar de loods. Zo worden bij ons conflicten opgelost. Noch vakbond, noch grote baas komt ertussen. Van man tot man wordt het uitgevochten. Ik heb gedaan alsof mijn neus bloedde en heb alles blauwblauw gelaten. De bouwvakkers vonden dat sjiek van mij en de ploegbaas was er ook tevreden mee. Nu bleef dat incident binnen de kleine kliek en werd het niet uitgebazuind naar de hele werf.” Als Bob zijn glas aan zijn lippen zet, ziet Leo zijn kans en gooit het er maar ineens tussen. “En, wat vinden jullie van die avondsessies?” vraagt hij. “Nogal raar. Ongewoon en onvoorspelbaar. Soms plezant en soms bitter ernstig. Ik vind die oefeningen meestal wel leuk,” zegt Bob. Eigenlijk kijk ik er overdag wel naar uit. Zeker als we een dag hebben zoals vandaag. Al dat winkelgedoe, dat rondslenteren in de volle hitte en zo maar naar een hoop stomme stenen staan gapen. Nee echt, ik ben zelfs benieuwd wat het vanavond weer gaat worden,” besluit Bob. Leo vangt bot. Hij zal naar andere reisgenoten moeten uitkijken om zijn ongenoegen te kunnen ventileren. In de namiddag laten ze zich taxiën met de becak naar Kota Gede, het zilverdorpje van Jogjakarta. Een hele trip met de fietstaxi. Hier maken de smeden hun zilverwerk nog steeds met de hand. Ze gebruiken geen moderne giettechnieken. De groep stapt een atelier binnen waar zilversmeden een demonstratie geven van hun kunnen. Ze zitten met gekruiste benen en ontbloot bovenlijf op de vloer. Hun fijne vijlen, graveernaalden en ander gerief ligt naast hen op de vloer. Eentje maakt binnen de kortste keren van een dikke, lange zilverstrook een mooie ring. Na het vijlen, solderen, hameren en ingraveren is de ring af. En dan volgt de klassieke ‘shopping time’ in de winkel. De dames keuren en bewonderen de kleine kunstwerkjes. De heren staan apart te wachten tot ze geroepen worden door hun kooplustige wederhelft. Dan mogen ze het komen goedkeuren om de verkoop te bezegelen door hun Visa-kaart in het kastje te stoppen. Hoewel, licht met tegenzin, komt Leo toch naar de avondsessie. Eigenlijk wil hij heimelijk wel eens weten wat Sven over die arrogantievragenlijst te vertellen heeft. Sven bezorgt hun ingevulde lijsten terug zodat ze gemakkelijk kunnen volgen. Hij heeft op zijn kamer de groepsleden op basis van hun antwoorden in drie categorieën ingedeeld: van weinig arrogant, matig tot zeer arrogant. Elke categorie krijgt een andere lettercode, maar dat vertelt Sven hen voorlopig nog niet. Misschien ontdekken ze dat later wel zelf als ze hun gekregen codes onderling gaan vergelijken. Sven geeft eerst nog een beetje toelichting.”Deze vragenlijst over arrogantie werd samengesteld op basis van Oosterse wijsheden. De vragen komen grotendeels van M. Kushi, de leider van de macrobiotiek en zijn leermeester Oshawa. Ze werden licht gewijzigd en aangepast. Hoe hoger je scoort, hoe arroganter je bent. Al deze vragen “meten” ergens jouw arrogantie. Ze tonen aan in welke mate je al of niet kan samenwerken met de rest van de wereld. Ze laten zien of je in conflict bent met jouw omgeving. Dit inzicht stilaan verwerven is een grote sprong voorwaarts. Laten we daarom elke vraag eens bekijken.” “In vraag één,” gaat Sven verder, “werd gepeild naar de mate waarin je bejaarde mensen, allochtonen, homo’s, priesters, vrijgezellen, hooligans en anderen waardeert of verwerpt. Deze vragen meten in welke mate je ‘de ander’ in zijn ‘anders zijn’ kunt aanvaarden. Hieruit blijkt dat “racisme” niet beperkt blijft tot vreemde migranten maar ook de categorieën, bejaarden, werklozen, dolle mina’s, nozems, hooligans, enz. kan bevatten. Een niet arrogante persoon vindt iedere figuur die anders is eerder een verrijking van de samenleving dan een bedreiging. Alles en iedereen aanvaarden, het vreemde, of het ‘anders zijn’ van de anderen welkom heten, is kenmerkend voor liefdevolle mensen. In de volksmond zegt men: “Ons Heer moet zijn getal hebben”. Dus hoe gek, dwaas, eigenaardig, vreemd of kwaadaardig die ander ook is, hij wordt door een niet-arrogante persoon aanvaard als behorend tot het Grote Geheel. Zoals te verwachten is, weekt Sven met die laatste bewering een reeks felle reacties los. “Hoe kan je nu misdadigers, dieven, roddelaars, roekeloze autobestuurders aanvaarden?” vraagt Bob licht geïrriteerd. Sven legt hen uit dat er een verschil is tussen het accepteren van wat is en het al of niet reageren op een onacceptabele situatie of gedrag. “Als iemand zo lomp is dat hij met zijn zware voeten op jouw tenen gaat staan, kan je het feit accepteren en direct reageren door hem te laten verstaan dat je pijnlijke likdoorns hebt. Uiteraard hoeft dit niet te betekenen dat je het soms totaal misplaatst gedrag van die ander moet verdragen.” Hoe reageer je als iemand je tracht belachelijk te maken; word je dan boos, ga je in de tegenaanval of blijf je rustig en kalm? Om te beginnen, zegt Sven, iemand die authentiek is, voelt zich nooit belachelijk en kan ook niet belachelijk gemaakt worden door iemand anders. Iemand voelt zich belachelijk gemaakt of gekwetst in zijn trots omdat hij een vals ego heeft dat ontmaskerd wordt door iemand, of door een situatie. Een simpel voorbeeld: je denkt van jezelf dat je goed Engels spreekt en laat anderen dat ook geloven. Als iemand je dan zogezegd belachelijk maakt door jou er op te wijzen dat het woord “canine” dat jij door “konijn” vertaald in feite hond betekent; dan toont dat alleen maar jouw gebrek aan authenticiteit. Je valsheid, jouw vermeende kennis wordt toevallig ontmaskerd en daardoor voel je je beledigd. Jouw ego is gekwetst, dat is al. “ “Dus je geaffronteerd voelen is fout? Of versta ik dat verkeerd?” vraagt Jef. “Ik zeg niet, dit is goed of dat is slecht. Uit de antwoorden op deze vraag kunnen jullie voor jezelf afleiden dat hoe vaker je je geaffronteerd voelt, hoe gemakkelijker je ego gekwetst wordt. Wat jij doet met deze vaststelling is uiteraard jouw zaak. Daarom is humor zo belangrijk in het leven. Alle grote humoristen ontmaskeren graag de man of vrouw die hoog verheven staat. Humor ontwapent. De grote schijn wordt doorprikt. Humor laat op de meest verrassende wijze de achterkant zien van de opgepoetste medailles. Het ontzenuwt alle ernst. De strakke, levenloze regels van het leger, van de verkalkte kerken, of van gewichtige protocols lossen even op in een bevrijdend lachen. Een klassiek en dankbaar onderwerp is de hoge gezagsdrager die letterlijk valt. Als dit heerschap krakend van de deftigheid stokstijf uit het vliegtuig stapt, laat hem dan met de zwart gelakte diplomatenkoffer in zijn hand even struikelen. Als dat gewichtig personage dan nog bij voorkeur wil vallen in een modderplas en daarbij dan nog zijn koffertje openspringt zodat zijn vuil ondergoed over de tarmac vliegt, dan is het klassiek grapje volledig. Waarom is het zo grappig als een paus, koning of eerste minister uitglijdt en tegen de vlakte gaat? Gewoon omdat het onechte in zijn gedrag plotseling ontmaskerd wordt. 't Is toch ook maar een mens. Op het moment dat hij valt, keert hij terug tot de "Grote Orde". Uit pure dankbaarheid bulderen wij, gewone stervelingen, dan van het lachen. De derde vraag onderzoekt hoe vaak je vloekt; je verwensingen uit aan het adres van anderen en of je krachttermen gebruikt om je ongenoegen te uiten? Eerst de betekenis van vloeken. Vloeken of “God-verdommen of verdoemen” is in feite de bestaande Orde, eigenlijk een synoniem voor God, ‘verdoemen’. Veel mensen geloven dat ‘godverdomme’ een vervloeking is die men over zichzelf afroept in de betekenis van God, verdoem me!" Een alternatieve, wetenschappelijk breder gedragen interpretatie is dat, wanneer men zich bijvoorbeeld met een hamer op een vinger slaat en als krachtterm "Godverdomme!" uitschreeuwt, men eigenlijk wenst te zeggen: "God verdoeme deze pijn!" Het betekent: de universele wetten die het bestaan regelen niet accepteren omdat je daar toevallig nadeel van ondervindt. Het is natuurlijk niet toevallig dat in alle traditionele culturen en religies een of andere vorm voorkomt van:”God ziet u, hier vloekt men niet!” Vroeger werd de gewone man zelfs in zijn dagdagelijks café eraan herinnerd dat overal, ook in een herberg, de universele orde blijft bestaan. De zwaartekracht is zo een universele wet. Laat jij een zware metalen bak bij het versjouwen op je teen vallen en je vloekt; dan zeg je eigenlijk: “ik aanvaard dit feit niet”. Erg begrijpelijk natuurlijk in dat kortstondig moment van hevige pijn. De meesten aanzien die vloek of die uitroep, dan ook niet zozeer als een vervloeking. Het is meer een soort krachtterm en uitlaatklep om zijn tijdelijk ongenoegen te laten blijken. In feite blijft natuurlijk de waarheid overeind dat hoe meer je vloekt, verwensingen uit en je ongenoegen uit, hoe meer je overhoop ligt met de bestaande orde. Als jullie echt alert willen worden en je zegt nog eens “shit”, of “miljaarde”, let dan goed op en onderzoek even waarom je dat doet. De volgende vraag: “Als je een kenner, of zelfs een expert bent in iets zoals jouw vak, sport, kunst of wat dan ook en een zogenaamde leek vertelt jou iets over jouw specialiteit dat jij niet weet, hoe reageer je dan? Zeg je dan: ‘dank je dat wist ik niet’. Doe je alsof je neus bloedt en pik je dat nieuw feit mee zonder er iets van te zeggen? Of verkoop je een aantal argumenten om die zogenaamde leek eens duidelijk te maken dat hij er niets van snapt. Kennis is macht, dat is de kracht van specialisatie. Iets weten dat een ander niet weet, versterkt jouw ego. Foute kennis, of iets niet weten verzwakt jouw imago bij de ander. Het is dus een wijs en nederig mens die kan zeggen. “Ik heb geen last van mijn onwetendheid want die is oneindig groot.” Iedereen die echt eerlijk is met zichzelf, weet dat hij duizend en één dingen niet weet, ook niet van het eigen kennisgebied. Dat al of niet toegeven is een ego-gevecht. Een arrogant persoon zal dat nooit laten merken aan een ander. Dat is nefast voor zijn ego. “Druk je vaak je dankbaarheid uit door bijvoorbeeld: ’Dank je wel’ te zeggen, is de volgende vraag. Dankbaar zijn, is een uiting van het aanvaarden van het geheel. Hoe minder dankbaar je bent, des te arroganter sta je in de wereld. Een echt dankbaar mens is diep religieus; maar dan religieus, in de echte betekenis van het woord . ‘Religere’ betekende oorspronkelijk: zich verbinden met zijn oorsprong; de grote Bron van alle leven. Om dankbaar te zijn hoef je niet noodzakelijk kerkelijk te zijn of in een moskee of tempel te komen. Kan je je met gelijk welk spel, zonder discriminatie vermaken? Typisch voor arrogante mensen is dat ze steeds hun spelletje willen spelen. Meestal zijn dat die spelletjes waarin zij toevallig goed zijn. Ze hebben de grootste moeite om onbekende spelletjes te spelen of dingen te doen waarvan ze van op voorhand weten dat ze zullen verliezen. Zij willen alleen maar de versterking van hun ego: zij willen steeds maar winnen en resultaten boeken. “Allez, dat is echt iets voor jou,” lacht Nicole. Is het daarom dat jij nooit met de kaarten wil spelen? Ook Saskia kijkt met een milde glimlach naar Henry die buiten schaken en tennis geen enkel ander spelletje wil spelen. Maar ze zegt het niet. “OK,” zegt Sven, “het is niet de bedoeling te onderzoeken welke spelletjes de ander, bijvoorkeur je man of vrouw of wie dan ook niet graag speelt. Het enige dat waardevol is, is dat jezelf uitmaakt welke spelletjes jij niet wil spelen.” Op de vraag: Hoe vaak maak je je kwaad per jaar, per maand of per week, geeft weer hoe vaak men in conflict leeft met zijn medemens of een situatie. Zich kwaad maken op iets of iemand, toont duidelijk de ogenblikkelijke conflictsituatie. Men aanvaardt de toestand niet. Je bent zonder dat je het zelf beseft een kleine dwingeland die zou willen dat de wereld naar jouw pijpen danst en je hebt moeite met het feit dat de wereld functioneert zoals het Grote bestaan dat wil.” “Momentje,” onderbreekt Ellie, “als ik mij kwaad maak over alle onrecht dat in de wereld voorkomt, ben ik dus arrogant? Als ik denk aan al die uitgehongerde kinderen, zwakke bejaarden, slachtoffers van pedofielen en van binnen kwaad word, ben ik dan arrogant? En dat wordt nog moeilijker te begrijpen als dat kwaad of onrecht mijn eigen vel raakt. Vorig jaar werden we bestolen. Als ik eraan denk, word ik opnieuw kwaad. Dingen waar wij jaren voor gewerkt hebben, ben je zo maar ineens kwijt verdorie! Alleen het gevoel dat die smerige dieven overal in onze kasten hebben gezeten. En ik zou niet mogen kwaad worden. Hallo!” Sven blijft er rustig bij. ”Dit alles aanvaarden als feit wil uiteraard niet zeggen dat je er niets kunt en mag tegen ondernemen. Integendeel zelfs. Het passief ondergaan of laten gebeuren van het kwaad zoals zoveel moderne mensen doen, is zonder dat je het wil dit kwaad bestendigen of versterken. Er is dus een duidelijk verschil tussen “zich kwaad maken over iets”, wat eigenlijk onvermogen is, en het feit vaststellen, het eerst accepteren en dan eventueel ageren. Deze vraag geldt vooral voor mensen die over van alles en nog wat steeds verontwaardigd zijn. Ze hebben steeds de mond vol van:”Dat is toch schandalig? Hoe durven ze! “ Dergelijke mensen voelen zich goed als ze ‘geschokt kunnen zijn’ en hun woede kunnen uiten. Dat gevoel van: kijk hoe verontwaardigd ik ben, geeft hen een boost aan hun ego. Hoe vaker je je kwaad maakt, hoe meer je overhoop ligt met de buitenwereld en vaak ook met jezelf. Dat inzien bij jezelf, niet bij de ander, betekent een belangrijke overwinning. En als laatste vraag: “Zing, fluit of neurie je al eens een deuntje?” Iemand die fluit, zingt of neuriet is een gelukkig mens en leeft in harmonie met zijn omgeving. Het gezegde: ‘Alleen de boze mensen zingen niet’, herinnert ons eraan dat ongelukkige mensen meestal in conflict leven met zichzelf en met de hele wereld als gevolg van hun arrogantie. “Hoe komt het toch,” denkt Leo ineens. “Vroeger ging ik al fluitend naar een boer voor mijn volgend bezoek. De laatste jaren fluit ik niet meer. Zou de dood van onze zoon van mij een ongelukkig mens gemaakt hebben? Of ben ik eigenlijk wel een ‘arrogante zak’ die in conflict leeft met Jan en alleman?” Ondertussen gaat Sven verder. “Om het dus even samen te vatten,” besluit Sven “arrogantie is het onvermogen om samen te werken met het Grote Geheel of als je wil, je kan de wetten van de bestaande orde alleen maar aanvaarden als ze toevallig in jouw voordeel uitdraaien. Je bent exclusief en wil jouw orde opleggen aan de bestaande werkelijkheid. Je ziet dan ook dadelijk welke enorme arrogantie er schuilgaat in zogenaamde grote historische figuren zoals Napoleon en Hitler bijvoorbeeld.” “Oh, wacht een beetje”, zegt Miel. “Ik begrijp dat niet goed. Alle grote kunstenaars, wetenschappers of mensen die iets hebben betekend voor de samenleving waren in jouw ogen blijkbaar arrogante mensen. Zij willen maar al te nadrukkelijk dingen veranderen. Wat is scheppend werk anders, dan letterlijk iets nieuws creëren om iets beters, iets mooiers of praktischer te maken? Wel, ik ben blij dat Edison overhoop lag met wat jij de bestaande orde noemt, of we zaten hier allemaal nog zonder licht. Is alle ondernemen dan arrogant?” “Geef jij maar het antwoord,” zegt Sven met een fijne glimlach om zijn mond. “Ik ben een aanstoker om je wakker te schudden. Meer niet. Ik ga je doelbewust op je honger laten.” Eerst denkt Miel: “zeg man, dat is flauw!” Maar stilaan beseft hij wel dat het niet aan Sven is om zijn problemen op te lossen. Om de sessie te beëindigen geeft Sven nog een goocheldemonstratie met zijn gekleurde ballen en twee oefeningen om beide hersenhelften beter te synchroniseren waar ze allen veel lol aan beleven. Eerst herhalen ze de oefeningen die ze twee dagen geleden al eens gekregen hebben en dan volgt de klassieker die alle kinderen nog wel kennen. Op je hoofd kloppen met de linkerhand en met de rechterhand ondertussen over je buikje wrijven en daarna net omgekeerd. Vooral de mannen krijgen er de kriebels van en kloppen al draaiend, of draaien al kloppend op de verkeerde plek. Dan mogen ze het nog eens overdoen maar veel vlugger. Als iedereen bijna plat ligt van het lachen, klinkt ineens de donderstem van Sven: “STOP!” Bijna niemand kan zich onmiddellijk tot een standbeeld bevriezen na die hilarische toestand. Ze verkrampen en worden ineens serieus en trachten zich een houding aan te meten. De wet van de inertie werkt ook hier. Menselijke emoties zijn blijkbaar nog moeilijker te stoppen dan een lichaam in beweging. Dat stopsignaal op dat kritieke moment dat iedereen aan het lachen is met elkaar, heeft een veel groter effect dan vorige keer. Ze worden er ineens een beetje stil van. “Goeie avond,” zegt Sven, “tot morgen allemaal. Om op tijd bij de Bromo-vulkaan te geraken moeten we heel, héél vroeg opstaan. Het wordt vier uur en jullie krijgen deze keer geen speciale wekker via luidsprekers van de moskee.” Leo heeft geen zin om naar de bar te trekken. Hij voelt zich geraakt door die opmerking van Sven: “Alleen de boze mensen zingen niet.” “Waarom ben ik zo veranderd?” denkt Leo. “Waarom fluit ik niet meer zoals vroeger en zing ik niet meer onder de douche? Als hij naar de harde trekken rond de mond van Greet kijkt, beseft hij pas ten volle hoeveel levensvreugde er de laatste jaren is verdwenen.
Twee minibusjes staan voor het hotel. Miel mag naast de chauffeur zitten samen met Seti. In het andere busje is het Sander die mee voorin mag. Het is nog donker. Miel begrijpt niet goed waarom ze zo vroeg moeten vertrekken als de afstand Bromo-Jogjakarta maar een 270 km bedraagt. Hij zal het, tot zijn groot ongenoegen, vlug te weten komen. Nog geen vijftig km verder of ze staan, jawel zo vroeg in de morgen, al in een file. Geen doorkomen aan. Een vrachtwagen heeft zijn lading verloren in een bocht. Geduldig wachten. Een beetje suffen en geeuwen, meer zit er niet in, want ze staan tegen een hoge rotswand zodat ze niks kunnen zien. Na een goed uur kunnen ze verder. Het wordt een bochtig parcours met veel hobbel-de -bobbel en getoeter. Die Javaanse chauffeurs hebben speciale reflexen. Hoe die zigzaggend overal tussen de fietsers, moto’s, voetgangers en vooral vrachtwagens doorvliegen is een echte rallyrijder waardig. Even bumper kleven en dan in een flits naar het andere rijvlak uitwijken en maar doorvlammen om die ‘trage’ voorganger te passeren. Ze beheersen het spelletje volkomen. Die rijden met een zesde zintuig want zelfs in het halfdonker vliegen ze in een haarspeldbocht achter de rotsen nog een scheefgezakte camion voorbij. Al toeterend geven ze speciale signalen aan hun tegenliggers. Miel kan aan de chauffeur geen uitleg vragen want het enige communicatiemiddel met die man is zijn glimlach. Hij verstaat geen woord Engels, noch een andere taal. Maar Seti zit er zo rustig bij, het zal dus wel ‘normaal’ zijn. Na enkele uren crossen, kunnen ze niet meer verder met de busjes. Uitstappen en allemaal overstappen in een jeep. In een colonne trekken ze verder de steile en bochtige wegen door. Het wordt echt schudden en beven tot de tanden tegen elkaar klappen. De jeeps ronken als zware diesels en laten dikke rookwolken achter. Ze stoppen achter een rotsformatie in een open maanvlakte van zwart grijs zand. Het einde van de rit met de jeeps want ook die kunnen niet op tegen de steile wanden van de krater. Alles is er kaal en droog. De stromende lava die er ooit naar beneden kwam, heeft diepe geulen uitgeslepen en laat droge beddingen achter op de caldeira’s. Ze zitten hier al op een 2000 m hoogte en de lucht is ijl en fris. Uit de kratermonding wordt af en toe een beetje stoom in de lucht geblazen. Nog 2,5 km te gaan naar de rand van de krater over een asgrauwe en grijze sintelvlakte vol lavastof. Vanaf hier wordt het te voet verder of je moet je laten voeren op de rug van een paard. De verzamelplaats voor de paarden is achter de rotsen verborgen. Leo vindt dat ‘paard’ een veel te duur woord is voor die oude, versleten knollen. “Ik ga nog liever te voet, zegt hij hardop. Er ligt zelfs een paard op zijn zij met een opgeblazen buik. Ocharme, dat drachtig beest is vermoeid,” denkt Nicole hardop. “Ik vrees, dat het tympanie is en geen dracht,” zegt Leo. De paarden lijken meer op grote pony’s, ze zijn graatmager en hebben een rug zo hard als een plank. “Het zijn wel erg taaie beesten,” verzekert Seti. De sportievelingen doen de klim naar de vulkaantop verder te voet. Greet, Jef en zijn Simonne, Luc en Ellie kruipen moeizaam op hun nieuw transportmiddel. Als de paarden zich in beweging zetten en de steile helling opstappen, heeft Simonne het gevoel dat ze letterlijk naar achter begint te schuiven. Ze laat een kreet van angst en de begeleider houdt haar wat tegen bij haar stevige derrière. Hij doet teken dat ze zich goed moet vasthouden aan de teugels. Simonne is echt in paniek, maar veel keuze heeft ze niet. Het zal daar ter plaatse afstappen zijn en wachten tot de overigen terug zijn, of te voet verder. Zo een Calvarieberg te voet ziet ze niet zitten. Ze laat zich met de hulp van de begeleider van het paard glijden en gaat terug naar het vertrekpunt. Daar treft ze gelukkig nog Nicole aan die de zware klim met of zonder paard ook liever aan de anderen over laat. Nicole is blij dat ze niet alleen moet achterblijven. Zo leren ze elkaar beter kennen. Simonne begint zelfs te vertellen over haar vroegere carrière als verpleegster bij een gynaecoloog. “Ik heb altijd doodgraag gewerkt bij die man,” begint Simonne, “die nam mij in vertrouwen en we konden zeer goed opschieten met elkaar. Hij is nu jammer genoeg met pensioen. Die man had echt plezier in zijn job en liet mij ook mee genieten. Zo kwam er eens een echt fier madammeke met een bontmantel binnen bij de dokter. Ze keek hautain naar mij, zo van verpleegstertje, wat moet jij hier. Het was zo een typische kakmadam die stonk van de pretentie. Ze droeg ook nog een hoge bontmuts op haar hoofd. Ze had vreemde, vieze geurtjes en wist niet hoe dat kwam. Ze ging op de onderzoektafel liggen maar hield wel haar hoge hoed op. Echt een komisch zicht. Na onderzoek zag de dokter dat er een tampon was blijven zitten. De vieze prop stonk werkelijk zo erg dat hij vlug in de kamer naast de spreekkamer zijn handschoenen uittrok en zei: “Kom eens mee,” zei hij, “ik heb een geparfumeerde orchidee met hoge hoed op tafel liggen. Je zult heel de spreekkamer goed moeten verluchten en met Febreze moeten behandelen. In die stank kan ik geen patiënten meer ontvangen.” Ondertussen lag het fier madammeke met haar blanke, blote billen wijd open. Flikker de flikker, ze speelde koolwitje in de lentezon en vlinderde haar witte dijen open en dicht. Ik ben toen stilletjes vlug naar mijn bureau geslopen want ik kon mij niet meer inhouden van het lachen. Zo een gek zicht was dat. Achteraf vroeg ik mij af: “Wat stonk nu het meest? Alleszins haar pretentie niet meer.” Het is soms vreemd hoe één enkel verhaal dat iemand in vertrouwen vertelt een band kan scheppen tussen mensen. Ook Nicole wist wel enkele sappige verhalen te vertellen van haar lastige klanten. Terwijl de twee achterblijvers elkaar amuseren stappen de paarden rustig en zelfzeker als echte berggeiten over de rotsige bodem. Lang duurt de rit niet. Ze stoppen aan de voet van een steile trap. Vanaf dat punt moet iedereen verder te voet, willen ze de monding van de krater zien. Sander en Kobe waren de ruiters al voorbij gestoken en wachten beneden aan de trappen op de rest om samen te vertrekken naar de rand van de krater. Nog 250 trappen te gaan en ze zijn boven. Dat wordt een echte test voor hun fysieke conditie. “Ach, als je regelmatig sport, dan zijn die paar honderd trappen geen probleem”, zegt Sander. Wij hebben vorig jaar nog de leeuw van Waterloo bezocht. Daarvoor moet je 226 treden doen en dat was voor mij helemaal geen probleem. Dat zal hier dus ook wel lukken. Trouwens, ik doe nog liever de boomtest om mijn fysieke conditie te leren kennen. “ Kobe bekijkt hem met vragende ogen. ”De boomtest? Wat is dat?” “Ja, ik noem dat voor mijzelf de boomtest, lacht Sander. Die test heeft niets te maken met de psychologische test voor kinderen waarbij men vraagt een boompje te tekenen. Voor mij is het wel degelijk een echte fysieke test voor je hele body. Toen wij nog jong waren speelde ik samen met mijn broer de boomrace naar de top van onze kerselaar. Wij hadden thuis zes grote kerselaars. Eentje was onze favoriet. Het startsein werd gegeven vanaf de grond. Dan moest je zo snel mogelijk een tak grijpen en je naar boven hijsen om als een jonge aap je benen in een wurggreep rond die tak te slingeren. En dan van tak naar tak zo snel mogelijk naar boven tot in de kruin. Daar moest je dan blijven rechtstaan op de twee hoogste zijtakken van de top. Die kerselaar had een licht schuine kruin. Als we boven recht stonden, kwamen wij met ons hoofd hoger dan de hoogste tak. Bij lichte wind kon je dan wiegen in de kruin en heel de omgeving afspeuren. Dat gaf een zalig gevoel.” “Doe je dat nu nog?” vraagt Kobe gamuseerd. “Als ik nu nog die boomtest doe, dan weet ik ogenblikkelijk welke spieren stram zijn. Dan voel ik of mijn rug nog lenig en plooibaar genoeg is. Dan weet ik of ik nog de volle kracht heb om mijzelf in een ruk omhoog te hijsen. Als ik in een bijna ononderbroken reeks van optrekken en opduwen tot boven kan klimmen, weet ik dat mijn conditie goed zit. En dat heb ik vorige week nog gedaan in een canadaboom van vijfentwintig meter hoog. Ik ben er klaar voor,” lacht Sander. Ondertussen is de groep volledig en beginnen ze samen aan de trappen. Seti hoeft hen niet te vertellen dat ze door die vertraging geen zonsopgang meer zullen zien van op de rand van de Bromo. Om de trip naar boven nog een beetje spannender te maken, vertelt hij dat in 2004 de vuurberg nog een eruptie heeft gehad. Een kleine uitbarsting kostte toen het leven aan enkele toeristen. Voorlopig houdt hij zich koest. In de verte kunnen ze de hoogste vulkaan van Java zien, de Semeru. De lucht is ijl. Ze ademen diep en voelen de koude lucht terwijl ze toch zweten. Voor sommige klimmers doen de treden af en toe ook dienst als zitbank om even uit te blazen. Als ze uiteindelijk de laatste klim achter de rug hebben, staan ze aan de rand van een reuze smeltkroes van waaruit zwaveldampen opstijgen. Af en toe pruttelt de dikke pap en worden gele zwavel en rode gloeihaarden zichtbaar. Het is er winderig en erg fris. Gelukkig had Seti hen gewaarschuwd vooraf zodat ze de shorts en open bloesjes hebben omgeruild voor een degelijke trui, lange broek en warme sokken. Zelfs daarboven in dat kale maanlandschap staat een verkoper met een bosje bloemen in zijn hand. Het is de bedoeling dat je een bloempje koopt en dat als zoenoffer in de krater gooit om die vuurspuwer een beetje kalm te houden. Je mag dan ook een wens doen. En wie wil dat niet daarboven? Trouwens, ze zijn er op vooruit gegaan, vroeger gooide men gewoon mensen in de krater als zoenoffer om die grillige berggod gunstig te stemmen. Als Ellie het bloemetje met een plechtig gebaar in de krater wil gooien, vliegt het gewoon enkel meters verder en blijft bovenaan de kraterrand liggen. Ach ja, het is de bedoeling die telt. Lang blijven ze niet op die gevaarlijke rand rondhangen. Ze hebben het gezien en kunnen thuis vertellen dat ze op de rand van een vulkaan hebben gestaan. Meer moet dat niet zijn. En om te bewijzen dat het wel degelijk zo is, nemen ze vlug enkele foto’s van elkaar met de diepe krater op de achtergrond. De vieze, rotte eierengeur van de zwaveldampen en de koude wind doen hen vlug terug naar beneden wandelen. Bij het afdalen, kijkt Saskia op haar zilveren horloge. Die blinkende armband lijkt wel veranderd in dof, zwart goud. Ze laat het zien aan Seti. “Oh ja, misschien had ik dat vooraf moeten zeggen. Maar die zwaveldampen tasten oppervlakkig je zilverwerk aan. Kan je zo weer proper poetsen.” Saskia kan er niet mee lachen. Ze zijn moe van de afdaling. Hun neusgaten nog overprikkeld van de solferdampen en paardenstront keren ze te voet, of op de rug van hun paard naar de verzamelplaats van de jeeps. Echt comfortabel is zo een mager beest in de bergen niet. Het heeft een keiharde rug en het beweegt als een voorsjokkende plank op en neer en tezelfdertijd vooruit en achteruit. Als het steil naar beneden gaat, heeft Ellie het gevoel dat ze de dieperik gaat instorten. Ze houdt zich zo krampachtig vast aan de teugels en trekt er zo hard aan dat het paard blijft stil staan. Ze is al blij dat ze er niet afschuift. Dat paard heeft niets van een zacht meewiegende rug van een echt paard. “Volgende keer ga ik ook te voet,” denkt Ellie. “Hoe was het daarboven?” vraagt Simonne aan Sander die als eerste beneden is. “Ach, echt klein piemeltjesweer.” zegt Sander lachend. Als hij de vragende blik ziet van Simonne, verduidelijkt hij met een serieus gezicht. “Ja, echt koud, kil en winderig was het daarboven.” Ze schokken en hobbelen in colonne met de jeeps terug naar de minibusjes. Daarna kunnen ze zich in een plaatselijk restaurant een beetje opfrissen en iets eten. Bob kan het niet laten om eens te gaan snuffelen in de keuken. Hij gelooft zijn eigen ogen niet. Het lijkt meer op een rommelkot en magazijn met planken als aanrecht. De zogenaamde keuken staat gedeeltelijk buiten en achter het afdak loopt een klein riviertje. Echt geen plaats om voedselinspecteurs uit ons land op los te laten. Die hebben een hele dag werk om te noteren wat er allemaal fout zit. Je kan kiezen tussen vliegen op het vlees dat open en bloot buiten ligt op een plank en groenten die gewassen worden met kraantjeswater in een teil die op straatstenen staat. Bob heeft niet veel honger meer na zijn korte gluurpartij in de keuken. Hij beperkt zijn maaltijd tot een goed gebakken stuk vlees, maar laat al de rest op zijn bord. De anderen eten zeer smakelijk want ze zijn door de lange rit al lang op hun honger gebleven. Na hun maaltijd trekt Kobe naar buiten op zoek naar mooie beelden. Hij ziet een naakte man roerloos gehurkt in het riviertje zitten en denkt: “Die probeert vissen te vangen of zo iets. Kobe houdt zijn camera in de aanslag. Plotseling krijgt de man Kobe in de gaten en kijkt boos in zijn richting. Hij doet verontwaardigd teken met zijn armen, zo van: “Ga weg man!” Dan pas valt Kobe zijn roepie. Die man was een kakske aan het doen en spoelt met zijn hand zijn achterwerk proper. In plaats van een visser heeft hij een milieuvervuiler betrapt. Niet bepaald een scène om te filmen. Kobe voelt zich ligt gegeneerd en keert terug naar de groep bij de busjes. In de namiddag trekken ze verder met de minibusjes. Weer een rit van een paar uur door het chaotisch verkeer, goed voor het snuiven van lekkere mazoutdampen en stof. Seti maakt van de plaspauze in een afgelegen dorpje gebruik om hen iets extra’s te tonen. Hij wandelt met de groep naar een afdak waaronder een soort houten tamtam hangt. Een beetje theatraal staat Seti bij de tamtam. “Wie heeft een idee waarvoor dit ding hier dient?” vraagt hij een beetje meesterachtig. Een schoolbel, een alarmsignaal, een brandweersirene: allemaal fout. “Stipt zes uur ’s avonds wordt op deze tamtam geklopt. Het geluid is ver hoorbaar over het hele dorp. Dit is het voorbehoedsmiddel van Indonesië,” verklaart Seti. Iedereen kijkt ongelovig en denkt dat hij hen in de maling neemt. Ja echt,” verzekert Seti hen. “Dit is het middel om de vruchtbaarheid van de vrouwen onder controle te houden. Met deze klepper waarschuwt men de vruchtbare vrouwen in het dorp dat het tijd is om hun pil te nemen. Zo tracht men de Indonesische bevolking onder controle te houden. Op deze affiche zie je een vrouw die haar twee vingers omhoog steekt. Dat betekent maximum twee kinderen per gezin. Het oeroude communicatiemiddel, de tamtam blijkt nog het meest efficiënt te zijn om de boodschap: neem elke dag stipt je pil, over te brengen. Voor de dorpsbewoners zijn ook zij een bezienswaardigheid. Ze willen absoluut samen mee op de foto. Vooral Miel met zijn lange, magere gestalte heeft veel bekijks. Hij marcheert met kleine, voorzichtige pasjes en slaat zijn voeten lichtjes binnenwaarts. Zijn knieën hebben de neiging tegen elkaar te schuren. Zijn armen bengelen een beetje doelloos heen en weer voor de al te smalle borst, of hij houdt ze hoekig geplooid zoals een loper. Ze lijken te lang naast zijn plankstijf lichaam en maken grote bewegingen in het ijle. Terwijl de rest vrolijk foto’s neemt en filmt, gaat Miel rustig op een bank van bamboestokken zitten. Hij hoort de kinderen lachen en ziet ze gesticuleren, maar begrijpt niet goed wat ze bedoelen. Als hij zich even omkeert, voelt hij dat er iets aan zijn broek plakt. Ineens wordt het hem duidelijk. Hij is op een pas geverfde bank gaan zitten. Met zijn afgestompt reukorgaan riekt Miel al niet te best en hij is wat dromerig gaan neerzitten op die geverfde bank. Hij draait zich om en veegt met zijn hand over zijn achterwerk. Hij voelt de plakkerige verf van zijn broek aan zijn vingers. Nicole komt hem even ter hulp. “Je hebt iets van een zebra,” lacht ze. Zijn zwarte broek heeft er drie oranje strepen bij gekregen. “Nu heb je een echt originele broek. En ze is nog mooi ook. “ Miel vloekt binnensmonds. “Kunnen ze daar geen waarschuwingsbord bij plaatsen, denkt hij. Hij zoekt een toilet in de buurt en tracht met WC-papier de verf weg te vegen. Maar hij wrijft de oranje verf nog meer open en vergroot zo nog de vlek op zijn broek. Ten einde raad scheurt hij een groot deel van de papierrol om onder zijn achterwerk te leggen, als hij straks weer in het busje moet gaan zitten. Rond zes uur begint het al stilaan duister te worden en een kwartier later is het al echt pikdonker. Het is nog wennen aan dat tropisch dagritme. Nu moeten ze nog 150 km verkeerschaos trotseren op onverlichte wegen. Ze zijn al laat. De chauffeurs zullen moeten doorvlammen, willen ze nog op tijd in het hotel geraken voor het avondeten. Miel is moe en doet even zijn ogen dicht. Hij kan het niet meer zien hoe die chauffeur als een gek van links naar rechts laveert op die smalle banen waar alles door elkaar loopt of rijdt. Die chauffeur ziet gaatjes waar ze absoluut niet te vinden zijn en rijdt maar liefst meer dan 120 km per uur op totaal onverlichte wegen. Op een gegeven moment vliegt hij van de baan en racet achter een wagen door op een soort vluchtstrook om voorbij zijn voorligger te geraken. Miel doorstaat letterlijk doodsangsten. Hij knijpt zijn hand zo stevig in de handgreep boven het raam dat zijn vingers er pijn van doen. Maar als hij het gejank hoort van een hond is hij terug helwakker. De chauffeur heeft net een overstekende hond aangereden. Tijd om te stoppen zit er niet in. Om een hondje min of meer maken ze zich hier niet druk. Miel doet teken met beide handen zo naar beneden als teken van:” Kalm aan man, rijdt toch een beetje trager. Het heeft een averechts effect. Hij begint nog meer gas te geven. Pas rond half negen komen ze een beetje murw en suf dooreen geschud aan in het hotel. Beide chauffeurs krijgen een hoop verwijten van Luc en Ellie en nog een paar andere malcontenten omdat ze gereden hebben als “barbaren”. Ze hebben niet alleen een hond plat gereden die ze hebben laten voortkruipen met gebroken achterleden, maar ook nog een kat de lucht in gekatapulteerd en een over de straat rollende autobinnenband kapot gereden. Hun reacties zijn natuurlijk niet eerlijk en fair. Enerzijds moeten de jonge chauffeurs hen op tijd afleveren in het hotel zodat de heren en dames hun avondmaal niet missen. En anderzijds krijgen ze nog onder hun voeten omdat er enkelen hun beklag doen bij Sven. Hebben ze dan liever dat ze tegen tien uur of zo aankomen in het hotel als er geen eten meer te vinden is? In de Javaanse bergen gelden andere regels in het verkeer dan bij ons. Daarenboven is iedereen zwaar vermoeid zodat men nogal snel en geïrriteerd reageert. Ze krijgen een half uur om zich op te frissen en aan tafel te komen. Ondertussen laat Sven bij verschillende tafels het bestek en een aantal borden wegnemen. De jonge koppels zoals Henry en Saskia, Paul met zijn Sylvia komen het eerst aan tafel zitten. Ze schuiven de borden door en zoeken bestek op een paar andere tafels. Miel heeft zijn, met strepen geverfde broek en aanklevend WC-papier, gewoon in de vuilbak gegooid. Na een stortbad en met verse kleren aan, voelt hij zich opnieuw presentabel. Hij verschijnt met de glimlach terug in het gezelschap en gaat aan tafel zitten bij Kobe. Hij buigt sterk voorover en houdt de knieën zedig tegen elkaar. De armen en voorarmen knijpt hij hoogst onpraktisch, nagenoeg tegen elkaar, alsof hij zijn borst wil dicht drukken. Hij schuift zijn lepel bijna horizontaal in de soep en dan tilt hij die voorzichtig omhoog en beweegt de lepel zachtjes op en neer om de laatste druppels eraf te laten vallen. Dan pas waagt Miel het om de soep naar zijn mond te brengen. Kobe kijkt geamuseerd toe als hij Miel zijn groenten ziet pletten. Vooral de laatste stukjes wrijft hij zo lang tot moes met zijn vork, tot de vork begint te krassen op het bijna propere bord. Als tien minuten later Bob en Nicole, Jef met zijn Simonne aankomen, staan er alleen nog lege tafels. Ze gaan reclameren bij de obers. “Wat is dat hier voor een bediening? Service nul komma nul!” vindt Jef. De hongerige laatkomers beginnen zich meer en meer op te winden tot Sven en Seti binnen komen. Beiden voelen ze de spanning in de lucht. Ze houden zich van den domme en lossen het borden- en bestektekort vlug op. Ze reageren bijna onverschillig op de verwijten en irritatie van hun hongerige gasten. Die fleuren gelukkig op als ze gegeten hebben en rustig kunnen zitten in het zaaltje voor de avondsessie waar de drankjes al klaar staan op de dienborden. “Vandaag slechts één oefening,” begint Sven. “Het is al laat. We leren jullie een nieuw soort sprong. Het klinkt een beetje vies, maar ik kan het ook niet helpen. Jullie leren vandaag de drollensprong. Voor diegenen die mij niet begrepen hebben, zeg ik het maar in het Engels, dat klinkt iets meer fatsoenlijk, we spelen ’ the shit jumper’. Het wordt één van de meest waardevolle sprongen die jullie dagelijks leven kan verlichten. Als ‘shit jumper’ spring je lichtvoetig over de honderden kleine ergernissen en irritaties van elke dag. Onder kleine ergernissen versta ik gebeurtenissen die een paar dagen later al vergeten zijn en totaal geen impact hebben op jouw verder bestaan. Zoals een mes of een bord dat ontbreekt aan een tafel,” zegt Sven lachend. Als hij enkelen ongelovig ziet kijken, voegt hij er onmiddellijk aan toe. “Ja, jullie hoeven die obers niets te verwijten. Wij hebben hen de opdracht gegeven om die messen en borden te verwijderen. Dat was onze praktische inleiding op het thema voor vandaag: mens-erger-je-niet.” “Dat is al de derde keer op deze reis dat jij ons zo te grazen hebt,” reageert Jef. “Als ik kook voor mijn gasten dan wil ik dat alles perfect verloopt, ook de bediening. Ik vind, dat geen bord krijgen als je bijna sterft van de honger, geen kleine ergernis meer.” “Bekijk al die dagelijkse kleine irritaties als drollen die in de weg liggen,” gaat Sven verder. “En wat doet een mens met een drol die vóór zijn voeten ligt? Juist, Je blijft er niet voor staan en trapt er zeker niet in. Want als je erin trapt, sleur je de shit en zijn stank de hele dag mee aan je schoenzolen. Bij elke stap die je zet, maak je daarenboven een afdruk van enkele grammen shit op de weg of op de vloer. Dat is precies wat mensen doen, die de ganse dag blijven zaniken over kleinigheden in plaats van erover te springen en dat onbenullig gedoe achter zich te laten. Neen, stap er gewoon over of loop er langs en laat die vuiligheid maar achter je. Meer moet dat niet zijn. “ “Terloops, diegenen die niet graag een ‘drollensprong’ maken , die kunnen aan glasscherven denken in plaats van aan uitwerpselen. Ook in kleine glasscherven trapt men niet. Je loopt er naast of veegt ze met een borstel bij elkaar en kiepert ze in de glasbak. Ook kleine splinters in je vingers of voeten kunnen de rest van je dag vergallen. Of je nu kiest voor het beeld, drol of glasscherven is niet belangrijk, wel dat je bewust denkt aan: hoe maak ik de sprong bij deze futiliteit.” Ze krijgen een wit blad van Seti. Ondertussen gaat Sven verder. “Mijn vraag nu: noteer elk afzonderlijk vijf kleine ergernissen van vandaag. Bekijk ze rustig één voor één en ga bij jezelf na hoe lang het geduurd heeft vooraleer je er over heen bent gestapt. Hoe lang heb je die gebeurtenis meegesleurd voor de rest van de dag? Jullie mogen er elk enkele naar voren brengen voor de rest van de groep. Concrete voorbeelden maken beter duidelijk hoe wij soms mooie momenten bederven door kleine niemendalletjes.” Miel begint.”Ik heb mijn zebrabroek in de vuilnisbak gegooid. Ik laat mijn ergernis dus letterlijk achter. Als je ‘shit’ vervangt door ’verf’ dan klopt jouw beeld volledig. En ik heb mij niet eens, maar wel tientallen keren geërgerd aan die cowboy die met ons leven speelde op de baan. Ik vind dat trouwens geen kleine ergernissen meer.” “Volledig mee eens,” beaamt Ellie. “Ook die half dood gereden hond vind ik geen kleine ergernis die je zo maar laat passeren. Wij hadden moeten stoppen en dat beestje naar een dierenarts brengen.” “OK,” zegt Sven, “dat wist ik niet. Wij zaten toen net een eind achter jullie busje. Nu, het belang van een ergernis, zal van persoon tot persoon zeer sterk verschillen. Maar hier in deze oefening houden we ons alleen bezig met kleine, storende gebeurtenissen.” “Ik wou iets noteren in mijn notieboekje en mijn bic deed het niet, begint Kobe. Ik kraste zo hard op het blad dat ik door het papier zat. Aan dergelijke onnozele prutsen kan ik mij mateloos ergeren. Ik word daar zelfs pisnijdig van.” “Dat is toch minder erg dan mijn camera die het ineens niet meer wou doen,” zegt Luc. “Het batterijtje flikkerde in mijn scherm, net als ik die machtige beelden van de vulkaankrater wou filmen. Ik ergerde mij ook aan dat stof, geparfumeerd met dieselsmaak.” Saskia kan het niet laten om haar vervuilde zilverarmband te tonen. “Mijn ergernis voor vandaag,’ zegt ze. “Met dank aan de Bromo-zwaveldampen.” Ze is er duidelijk nog niet overheen. Als ze straks de tijd vindt om die armband terug mooi op te poetsen, is het voorval misschien genezen. Iedereen gooit met een groeiend enthousiasme zijn kleine vuilnisbak vol kleine frustraties in het midden van het gezelschap. Vele irritaties die te maken hebben met de partner of een van de medereizigers worden echter veiligheidshalve mooi verzwegen. Dat weet Sven natuurlijk maar al te goed. “Ik hoor hier niets van de ergernissen die partners of medereizigers veroorzaken. Jullie houden het tactvol en beschaafd. Maar wees eerlijk. De meeste ergernissen komen natuurlijk van mensen uit onze onmiddellijke omgeving. Zonder dat we het beseffen, accumuleren we de kleine drolletjes en laten die aangroeien tot een ware shitberg. Uiteindelijk wordt die zo groot en zo stinkend dat je dagelijks leven constant verzuurd geraakt. Let wel goed op: geen ander mens kan jou ergeren, dat doe je steeds jezelf aan. Jij bent het die je energie stopt in jouw ergernis. Wie zich ergert geeft andere daar bovenop nog de macht over jouw gevoelens.“ “Er zijn vrouwen,” gaat Sven verder, ”die zich dagelijks kapot ergeren aan een deur die piept, of aan een vleesvlieg die tegen het raam rondtolt. Ze kunnen het niet hebben dat hun man smakt aan tafel, of scheef in de zetel zit. Ze voelen zich geïrriteerd omdat hij zweetvlekken produceert onder zijn armen, of omdat hij chips of beschuit eet in de zetel zonder de kruimels op te vegen. Ze vinden het verschrikkelijk als hij zijn vette haren kamt met háár haarborstel. Ze trekken het gordijn van de slaapkamer weer dicht dat hij net heeft open getrokken. En ga zo maar door. De stoet van kleine ergernissen is voor vrouwen letterlijk kilometers lang en groeit maar aan gedurende de jaren dat ze samenleven. Met zagen en klagen trachten ze die kleine frustraties te ventileren.” “En de mannen zagen en zeuren niet zeker?” brengt Ellie in het midden. “Inderdaad,” zegt Sven, “elk op zijn beurt. Dus ik haast mij om eraan toe te voegen: er zijn mannen die zich blauw ergeren aan hun vrouw als die te lang blijft gas geven alvorens te schakelen. Of als vrouwlief in het weekend om tien uur nog in haar nachtkleed rondloopt in plaats van zich tijdig aan te kleden. Er zijn mannen die van ongeduld beginnen te toeteren in de auto omdat ze nog steeds in de badkamer bezig is met haar make-up. Sommige mannen worden zelfs echt nijdig als vrouwlief per se een ‘onnozele film’ wil zien als er een spannende finale van een voetbalwedstrijd op TV is. En natuurlijk als hij het ‘vanavond niet schat, ik heb koppijn’ te horen krijgt. Maar misschien kunnen we dat laatste al bij de grote ergernissen rekenen.” Alle mannen, vooral dan Leo en Bob, beamen die laatste stelling met uitbundig gelach. “Grieven die af en toe optreden vormen nauwelijks een probleem,” gaat Sven verder. Maar er zijn bij mensen die samenleven vaak dagelijkse ergernissen die maar blijven terugkomen en het leven verzuren. Een klassiek voorbeeld van een kleine ergernis tussen man en vrouw is het dilemma: WC-bril omhoog of omlaag. In feite is dat de moeite niet om er woorden aan vuil te maken. Een vrouw gaat per dag gemiddeld drie keer naar het toilet, een man vijf keer. Ze moeten als ze de ander willen behagen maximaal een paar keer per dag eraan denken. “O Ja, ik moet de bril omhoog doen voor hem; of ik zal de klep maar omlaag brengen voor haar.” Eigenlijk is het ‘te presteren’ werk verwaarloosbaar klein. Maar voor sommige vrouwen is de gruwel dat iemand in de openstaande Wc-pot zou kunnen kijken al voldoende om er echt ruzie over te maken. Er zit natuurlijk meer achter. Met die zogenaamde onnozele details als ‘bril omhoog of omlaag’, wordt een ware machtstrijd uitgevochten. Met ‘de bril moet steeds omlaag’, wil de dominante vrouw haar wil opdringen aan de man in het huishouden. En de man denkt er zelfs niet bij na omdat het de moeite niet is. Trouwens het is toch een grote meid,” denkt hij. “Als zij die bril omlaag wil dan is dat in een fractie van een seconde gebeurd. Waarom in godsnaam al die trammelant voor zo een bagatel?” “Het punt is niet: ”Heb ik gelijk, of niet?” Het punt is gewoon: Hoe ga ik om met die kleine ergernis. Het inzicht in jouw vast geroeste reactiepatroon is het begin. Daarna kan je die gewoonten veranderen. Ik geef een klein voorbeeld. Ooit ergerde ik mij elke dag als ik naar mijn werk reed aan een vrouw die elke morgen haar stoep stond te schuren. Een stoep, die nota bene niet eens vuil was. Ik vond toen: dat vrouwmens heeft een kuiscomplex. En elke morgen ergerde ik mij daar opnieuw aan. Tot ik op een gegeven moment bij mijzelf dacht: ” Stel nu eens dat die vrouw dat graag doet. Misschien is dat wel haar manier om aan ochtendgymnastiek te doen. Ze doet er toch niemand kwaad mee.” Sindsdien reed ik elke morgen de vrouw voorbij en zei vriendelijk goedendag. Dat is mijn eerste, bewuste shit jump geworden. Het beeld van de zwoegende vrouw was veranderd in een vrouw die haar ochtend oefeningen deed, meer niet. Dezelfde gebeurtenis, maar het werd een wereld van verschil omdat ik mijn houding tegenover die kuisende vrouw had gewijzigd.” Jullie opdracht voor vanavond: “Pik één ergernis uit jullie lijst en zoek een middel om er zo anders tegenaan te kijken dat het je bij een volgende keer niet meer stoort. Vandaag krijgen jullie allemaal dezelfde cijfercode: W1. That’s all folks!”
Na het ontbijt worden ze naar de luchthaven van Jogjakarta gebracht. Een week lang hebben ze rondgetoerd in het overdrukke Java. De volgende grote sprong in hun reis wordt het eiland Sulawesi, dat vroeger Celebes heette. Het zal een hele cultuurschok worden. Dit grillig gevormd eiland lijkt voor sommigen op een wilde orchidee, volgens andere op een zeester met vier misvormde zijarmen. Hoewel het zes keer zo groot is als België telt het slechts vijftien miljoen inwoners. Het merendeel leeft rond de hoofdstad Makassar. De nog zeldzame en vaak verborgen stammen vindt men verspreid in de wouden van een bergachtig gebied. In de bus naar de luchthaven neemt Jef de micro om in naam van de groep Seti te bedanken. “Wij, en zeker de dames, zullen jou nooit vergeten. In jouw feestkledij leek je op een echte prins uit een sprookjesland. Met jouw unieke kris en vooral met jou bijzonder ‘aromatische’ doerian heb je bij ons een blijvend beeld in ons geheugen gegrift. Wij hebben geen gids maar een Javaanse gentleman ontmoet die wij enthousiast over zijn land hebben horen vertellen.” Dan richt Jef zich ineens tot Seti en zegt met een uitdagend lachje op zijn gezicht: “Het is blauw, rond en heeft twee witte strepen. Weet jij wat dat is?” “Euh, neen.” “Een tomaat met bretellen,” lacht Jef. “Hoezo? Een tomaat is toch rood!” repliceert Seti. “Ja natuurlijk, maar niet meer als die bretellen te hard spannen en knellen!” Ze daveren van het lachen en geven Seti een warm applaus. Ellie overhandigt hem een speciaal cadeau dat de dames samen hebben gekocht. Sven neemt de micro over en gaat verder. “Jullie mogen straks als we aankomen in Ujang Bandang, wat nu Makassar heet, een uur bijtellen want we komen in één tijdzone meer naar het Oosten aan. Ook de overgang van het soms hectische verkeer op Java naar het dun bevolkte eiland met zijn rare bewoners zal groot zijn. En als verwende toeristen uit viersterren hotels komen jullie deze week in erg primitieve omstandigheden terecht. Na de luxe van Java volgt nu de sobere kant van Indonesië.”
In de vertrekhal van de luchthaven staat Seti een beetje eenzaam hen uit te wuiven. Een week is zo voorbij. Intens contact, goede vrienden maken en ‘game over’. De vlucht verloopt deze keer vlotjes en precies volgens schema. Na hun aankomst op de internationale luchthaven Sultan Hasanuddin van Makassar volgt de transfer naar hun Hotel Horison. Het ligt op 10 minuten lopen van het beroemde strand Losari Beach. In de bus wacht hen de nieuwe gids Dian. Net zoals Seti spreekt Dian zeer goed Nederlands. Hij is het product van een Nederlandse moeder en een Indonesische man, eerder een ongebruikelijk huwelijk. De gemengde huwelijken zijn bijna altijd een combinatie van een Westerse man en Indonesische vrouw. Dian is een pezig manneke en zeer vinnig, op het nerveuze af. Hij spreekt ook snel. Eerder een drukke, bezige bij, dan een rustig type met ‘laisser faire laisser aller’ als motto. Dat zullen ze de volgende dagen spoedig ondervinden.
Als ze in het hotel in Makassar aankomen zegt Sven: ”Profiteer vandaag nog even van de luxe van een viersterrenhotel, de volgende dagen is het gedaan tot we terug in Bali aankomen.” Makassar is in tegenstelling tot vorige steden uit Java eerder een aangename stad dank zij de frisse zeelucht. Hier geen verstikkende hete lucht vol mazoutdampen, maar wel veel groen langs de wegen. Het verkeer is ook minder hectisch en er zijn zowaar echte voetpaden langs de straten. Ze hebben een paar uur vrije tijd vooraleer ze terug vertrekken voor een rondrit in de stad. Ze zullen eerst het Fort Rotterdam bezoeken. Het was ten tijde van de Nederlandse kolonisatie het centrum van de handel in specerijen, hout en katoen. Een indrukwekkend bouwsel van de Nederlandse admiraal Cornelis Speelman met muren van wel twee meter dik en zeven meter hoog. Op de binnenplaats staan nog huizen in Hollandse stijl en een kerk. Deze vesting is goed bewaard gebleven en is één van de belangrijke toeristische bezienswaardigheden van de stad. Ook langs de oude haven van Makassar gaan ze rondtoeren. Daar liggen nog de mooie trotse houten Phinisi, ofwel Buginese schoeners. Prachtig materiaal voor de videofilmers en fotografen. Tijdens de Nederlandse kolonisatie was Makassar een belangrijke havenplaats voor de “Vereenigde Oostindische Compagnie”. Via Makassar werden de specerijen uit de Molukken naar Europa verscheept.
In de lounge van hun nieuw hotel staat een groot schaakspel. De vrouwen bewonderen de mooi uit hout gesneden figuren. Een prachtstuk om op een salontafeltje te zetten. Kobe ziet twee legers staan, klaar voor de strijd. Maar ook Henry zijn vingers jeuken om een partijtje te spelen. Beiden blijven ze gefascineerd kijken naar de mooie schaakstukken. Als officier heeft Kobe in zijn studententijd aan de militaire school veel geschaakt. De laatste jaren speelt hij alleen nog tegen de computer. Zijn tegenspelers heten dan GNU of RYBKA of Fritz, maar die koele berekenaars zijn zo goed dat hij er praktisch nooit kan van winnen. Hier heeft hij misschien nog een slaagkans tegen die jonge gast, denkt hij. Ze tossen met een witte en zwarte pion. Kobe mag beginnen. Bijna plechtig plaatst Kobe zijn openingszet. Schaken is voor hem altijd een magisch spel geweest. Maar nauwelijks een kwartier later kan hij al zijn koning omleggen. “Tja, het is al lang geleden, dat ik nog gespeeld heb tegen een mens van vlees en bloed op een echt schaakbord,” zegt Kobe om zijn snelle nederlaag te vergoelijken. Henry speelt de gentleman. “Je was sterk en goed bezig tot die kleine blunder net vóór ik je schaakmat zette,” zegt hij. “Als je zin hebt in een revanche; dan kunnen we deze avond misschien nog een spelletje spelen”. Kobe weifelt even, maar knikt dan voorzichtig OK. Henry voelt zich tevreden en trekt naar zijn kamer om samen met Saskia een uurtje te internetten. Hij moet dringend nog een aantal mails beantwoorden en twitteren.
Ze verzamelen na het avondmaal om 9 uur in de grote vergaderzaal van het hotel. Iedereen heeft zijn drankje besteld. “Vanavond krijgen jullie een “gênante” avondvoorstelling, begint Sven met een licht spottend lachje op zijn lippen. “Maar eerst iets meer serieus.” Sven projecteert een citaat van de Russische schrijver Fjodor Dostojevski op het scherm. Het komt uit zijn 'Memoires uit het souterrain'. “Iedere mens heeft gedachten die hij niet aan iedereen vertelt, alleen aan zijn vrienden. Andere dingen vertelt hij zelfs zijn vrienden niet, maar alleen zichzelf, in het geheim. Maar er zijn ook dingen die een mens niet eens aan zichzelf durft te bekennen, en diep van binnen houdt ieder fatsoenlijk mens een aantal van die dingen verborgen”. “Het minste dat je hiervan kan zeggen, is dat Dostojevski alleszins eerlijk trachtte te zijn met zichzelf. Er waaien per dag letterlijk enkele tienduizenden ideeën door ons hoofd. Niemand weet waar ze allemaal vandaan komen. Sommige ideeën laten we toe en zullen we versterken, andere negeren we, of laten ons onverschillig. Een aantal invallen keuren we af en trachten we uit ons hoofd te zetten. Ideeën die we koesternen, herhalen en vooral emotioneel voeden worden uiteindelijk daden. In onze Westerse samenleving zijn we juridisch alleen moreel verantwoordelijk voor de ideeën die we toelaten en ‘voeden’ tot het daden worden. Niemand kan jou wettelijk veroordelen omdat je iemand dood wenst zo lang je maar jouw handen thuis houdt. Het is een heimelijke wens van velen om eens in het hoofd van een ander te kunnen kijken. Als kind dacht ik zelfs dat er een geheim deurtje ergens in ons hoofd was waardoor men in het geniep kon binnengluren. Die wens om eens de diepste gedachten van jouw lief of van je baas te kunnen zien, blijft ons ook nog als volwassenen intrigeren. Hoeveel zijdelings pogingen doen we niet om er achter te komen wat de ander precies denkt of voelt? Die wens koesteren we vooral om zo de geheimen van de ander te ontfutselen. Als we hun geheim kennen, geeft ons dat een gevoel van macht over de ander en dat streelt ons ego. Vanavond zetten we de hele boel op zijn kop. Laat alle mensen van de wereld nu eens in jouw hoofd kijken. Houdt eens een opendeurdag. Jouw hoofd wordt een glazen huis waarin iedereen alles kan zien wat jij denkt en voelt. Om het idee iets concreter te maken, beeld je in dat je met een doorkijkhoofd rondloopt. Je wandelt dus over de straat en iedereen kan al jouw gedachten zien of horen. Een andere mogelijkheid is dat je al jouw gedachten in vurige letters op het firmament aan de hemel projecteert zodat iedereen ze lezen kan. Je vrouw of je man; je vriend of je vriendin, je vader of je moeder, je zoon of je dochter, je buurman en je buurvrouw, je werkgever, de pastoor, de politieagent; ze kunnen allemaal zien en horen wat jij denkt. Schrik niet van je onfatsoenlijke gedachten! Je zal dan ook beter begrijpen waarom een ongecontroleerde flapuit zo vaak in de problemen komt. Dit is een eerste oefening om een inkijk te verkrijgen in je eigen gedachtewereld. Als men zich meer bewust wordt van die gedachtestroom kan men die ook geleidelijk aan beter onder controle krijgen. Met meditatietechnieken kan men dan leren om grote schoonmaak te houden in die wildgroei van de gedachten die ons dagelijks bestormen. Maar dat is voor later. Met deze oefening ontluister je het naïeve idee over jezelf zoals: ik heb alles onder controle, ik ben fatsoenlijk, eerlijk, enz.’ De meeste deelnemers zullen die oefening verschrikkelijk gênant vinden. Dan beseffen we pas wat voor rommel, slechte en vervelende ideeën allemaal door ons hoofd gaan. Al die minder fraaie gedachten houden we netjes binnen. Niemand hoeft die te kennen.
Een volwassene heeft zijn mond leren houden en vooral de waarheid leren verdraaien om geen brokken te maken met zijn medemens. Van erg jonge kinderen die de sociale gedragsnormen nog niet kennen, aanvaarden we dat ze er alles maar uitflappen wat ze menen te zien of denken. Sommige cabaretiers en clowns doen dat professioneel op de scène of in de arena, vooral dan met andere, en dat vinden we hoogst grappig. Joep van ‘t Hek vuilbekt er maar op los. Hij reageert spontaan en flapt eruit wat door zijn hoofd schiet. Soms ontluisterend brutaal en vlijmscherp. Op toneel kan dat. In het dagelijkse leven hou je beter je mond, of je hebt binnen de kortste keren geen enkele vriend meer over.” “Mijn vraag is nu: tracht eens gedurende enkele minuten al jouw ideeën en gevoelens te projecteren zodat iedereen in de zaal ze hier kan zien en voelen. Het is een verkenningsronde voor jezelf. Je maakt als het ware voor de eerste keer een inventaris van jouw binnen- en buitenstromende gedachten. De eerste keren lijkt dit een hopeloze karwei. De hoeveelheid ideeën is gewoon niet bij te houden. We kunnen die rommel opruimen en het aantal binnenkomers beperken en leiden. Zoals ik al zei, deze oefening kan het begin worden van de grote schoonmaak in jouw gedachten. Voor wie liever een modern woord heeft in plaats van ‘grote schoonmaak’ of ‘rommel opkuisen’, heeft het dan over zijn hoofd declutteren. Hoe meer iemand zich bewust wordt van zijn gedachten, hoe meer hij alleen die ideeën zal voeden die bijdragen tot het geluk van zichzelf of van iemand anders.” “Sluit nu je ogen en bekijk gewoon alle ideeën die je hoofd in en uit vliegen. Gewoon toeschouwer spelen volstaat. Het wordt pas echt interessant als je die oefening herhaalt, liefst elke dag en steeds gedurende een langere periode.” Er valt een lange pauze en ze horen alleen nog een zacht gekuch en het verschuiven van een voet op de grond. Als ze hun ogen openen, glimlachen de meesten en kijken een beetje verveeld naar de anderen. Het is net alsof ze bang zijn dat die toch iets zouden gehoord, of gezien hebben in hun doorkijkhoofd.
“OK!” Roept Sven. “De volgende oefening. Er wordt verwacht dat jullie elk één gênante, of erg vervelende gebeurtenis vertellen uit jullie leven. Niet gefantaseerde, maar echt beleefde feiten willen we horen. Niemand is uiteraard verplicht om iets te vertellen, als hij of zij er geen zin in heeft. Nu jullie elkaar al wat beter kennen, is de weerstand om iets persoonlijks in de groep te gooien al iets eenvoudiger. Uit mijn ervaring met vorige groepen weet ik, dat het een plezante avond wordt. Er wordt zelfs later nog veel mee gelachen.” “Wie durft er beginnen?” Dat liet Ellie geen twee keer zeggen. “Luc en ik, wij gaan vaak naar het theater. Een maand geleden waren wij in de Warande samen met enkele vrienden naar een toneelstuk gaan kijken. Tijdens de pauze stond de hele groep gezellig te kletsen, terwijl ik dringend naar toilet moest. Als ik opgelucht naar buiten kom en bij de groep wil aansluiten, voel ik al die vreemde blikken in mijn richting. Ik zie vrouwen die gniffelen als tienermeisjes en met een bedenkelijke blik in mijn richting kijken. Niemand zegt iets tot ik naast Luc sta en die ineens luidop begint te lachen. Kijk eens van achter, zei hij. Als ik mij omdraai, zie ik dat er een lange sliert toiletpapier van onder mijn rok naar buiten hangt. Ik zakte door de grond van schaamte. Gênant mensen! Dat kun je je niet voorstellen. Ik frommelde vlug dat toiletpapier bijeen en liep ermee naar de afvalbak. Ik krijg er terug een rode kop van als ik mijzelf daar zie staan tussen al mijn vrienden.” “En waarom vond je dit zo gênant?” vraagt Sven. “Er zaten toch geen remsporen meer op, zeker,” lacht de Leo. “Ja waarom, eigenlijk? Het was alleen maar proper toiletpapier? Ik weet het eigenlijk niet. Mijn status van mooi en fijn geklede dame kreeg een ferme deuk met die witte staart. Ik voelde mij ineens gedegradeerd tot toiletmadame. En iedereen had dat gezien. Echt vernederend, was dat.” ‘Weten jullie wat wij hebben meegemaakt op ons huwelijksreis in Tirol?” vraagt Jef. ‘Je gaat dat toch niet vertellen zeker?’ onderbreekt Simonne hem. “Waarom niet,” lacht Jef en negeert haar bezorgdheid. “Het was prachtig weer en ja we waren pas getrouwd. We hadden een dekentje mee en een picknick mand. We zouden eens gezellig op een bergweide in het zonnetje gaan picknicken. Simonne kreeg het warm in de volle zon en trok een en ander uit. Ik, volgzame jongen dat ik ben, deed het zelfde. Wij waren toen nog zo gek van elkaar dat we van elkaars lijf niet konden blijven. En ja, van het één kwam het ander. Toen wij volop lagen te vrijen in ons blootje, hoorden wij boven ons een raar geluid. Schuin boven ons liepen door de bomen de kabels van een skilift die heen en weer bewogen. Toen kwam er ineens een lift vol toeristen te voorschijn van tussen de bomen. Simonne lag onderaan en keek vlak naar boven en zag al die verbaasde gezichten naar haar gluren. Met een volmaakte lendenslag van een karper draaide ze zich naar boven zodat ik onderaan lag. Zo kon ze haar gezicht verbergen. Misschien zaten er wel mensen in de lift uit ons hotel, dacht ze. Maar verdomme, nu kregen al die toeristen mij te zien. Ik dacht, maar zo niet hé meid en vloerde haar weer terug op de mat in haar eerste positie. Toen keek Simonne weer naar boven en zag ze de lift vol lachende toeristen naar haar wuiven. Ik hield haar in die positie en bedekte haar gezicht met mijn handen.” “Gênant dat het was,” voegt Simonne eraan toe. “Wij hebben ons die avond zo goed mogelijk verborgen gehouden voor de andere hotelgasten en zijn op onze kamer gebleven. Om onszelf te troosten hebben we dat spelletje nog maar eens over gedaan.”
”Ha, waren jullie dat?” roept Bob. Heel het gezelschap kon er alleen maar vrolijk om lachen. “Wij waren nog maar enkele maanden getrouwd,” begint Nicole haar verhaal. “Bob rookte toen nog, zelfs in bed kon hij het niet laten. We hadden iets gedronken en Bob was vergeten zijn sigaret te doven. Die moet op krantenpapier gevallen zijn. Het papier vloog in brand, daarna de gordijnen en dan de rest. Het was tijdens een hete zomer en we sliepen beiden in ons blootje. Bob schoot wakker van de brandlucht. We konden alleen nog naar boven, naar de zolder van het oude huis, om te ontsnappen. Eerst kroop Bob door het dakvenster. Hij gaf mij zijn hand om mij omhoog te trekken, maar ik bleef met mijn dikke kont steken. En hij maar trekken en sleuren. En ik maar wringen en duwen tot ik er eindelijk door kon. Wij kropen verder op de dakpannen naar de nok van het dak. Daar zaten we als twee naakte tortelduifjes tegen elkaar te wachten op de brandweer. Ondertussen stonden verscheidene buren angstvallig te kijken naar die twee naakte apen op hun dak. Ik had niet alleen echte doodsangst dat we erin zouden blijven maar voelde mij ook nooit zo gegeneerd als op dat kritieke moment. Pas toen een van de brandweermannen een deken over mij sloeg en ik de ladder afkon, voelde ik mij terug “gekleed”. ’s Anderendaags stonden we in de krant. Heel het dorp wist dat wij in ons blootje boven op het dak hadden gezeten. Wij waren niet alleen alles verloren in de brand, we hadden ook nog geen verzekering voor onze persoonlijke spullen. Achteraf hebben ze in de parochie voor ons een benefietavond georganiseerd met tombola om ons te helpen. Al die hulp die we toen gekregen hebben, heeft ons veel deugd gedaan.”
“Is dat niet vreemd,” vraagt Sven tussendoor, dat wij mensen ons schamen als we naakt zijn? Eén van de mooiste, echte Nederlandse namen die ik ken is: Naaktgeboren. Misschien verbindt ons ego onze status als persoon al te zeer met kledij?”
“Toen wij op reis waren in Brazilië wou ik een prachtige robijn kopen voor Ellie. Een bijzonder dure maar erg mooie steen. Na lang wikken en wegen hebben we die uiteindelijk toch gekocht. Die steen moest nog verwerkt worden in een halsketting en zou ons afgewerkt bezorgd worden in het hotel. Toen we terug kwamen van onze dagelijkse rondreis zat de verkoper al op ons te wachten. Hij had slecht nieuws. Hij kon ons jammer genoeg de robijn niet laten want onze betaling was niet geldig. Onze Visa-kaart was net twee dagen vervallen en de betaling was geannuleerd. Hij vertelde dit in de lounge terwijl een groot deel van de medereizigers erbij stond. Eigenlijk werden we daar publiekelijk geaffronteerd terwijl iedereen het hoorde. Ik hoorde iemand uit onze groep zeggen: ‘Ze willen duren spullen kopen en kunnen ze niet eens betalen.’We hebben het uiteindelijk wel kunnen oplossen zodat we die mooie halsketting toch konden meenemen.” “En hier is die Braziliaanse robijn,” zegt Ellie fier en haalt haar halsketting naar boven zodat iedereen hem goed kan zien.
Miel begint aarzelend. “Ik ben er niet fier op, maar dit is echt gebeurd. Twee jaar geleden is mijn vader overleden. Ik zou als oudste van de familie samen met mijn drie andere broers de kist dragen. Ik was hypernerveus, want ik had dat nog nooit gedaan. Bij het binnenkomen van de kerk gaf de pastoor teken dat we samen de draagberrie moesten opheffen. Ik bukte mij en wou in één beweging samen met mijn broers de kist omhoog brengen, maar net op dat moment kreeg ik een hevige pijnscheut in mijn rug. Heel mijn rug was verkrampt zodat de kist langs mijn kant bijna van de draagberrie viel. Gelukkig had iemand dat tijdig gezien en sprong mij ter hulp. Ik bleef daar verstijfd van de pijn in diezelfde houding staan tot een buurman mij ondersteunde en tot in de kerk begeleidde. Lijkbleek was ik van de pijn en de schaamte. Zelfs na zijn dood speelde mijn vader mij nog parten. Ik heb sindsdien nooit nog zo een aanval van pijn gehad in mijn rug. Is dat niet eigenaardig? Zou dat van stress geweest zijn? Ik weet het niet, maar dat was alleszins niet normaal,” besluit Miel. “Nu je het toch over begrafenissen hebt;” begint Simonne.
“Weet je wat mij is overkomen op de begrafenis van de man van mijn goede vriendin? Ik was zo in de war dat ik: “Proficiat Jeanneke” zei, in plaats van gecondoleerd. Gelukkig heeft niemand anders dat gehoord. Nu, ik heb een hekel aan dat woord ‘gecondoleerd”. Dat is zo gevoelloos, zo onpersoonlijk dat ik het niet over mijn lippen krijg. En in dat moment van verwarring vond ik zo dadelijk niets beters. Jeanneke was zo overmand van haar verdriet dat ze het niets eens gehoord heeft. Ik heb die “proficiat Jeanneke - scène wel tientallen keren terug afgedraaid in mijn hoofd. Ten langen laatste kon ik er zelf mee lachen en beleefde het telkens weer als een hoogst komische situatie. Nu vind ik het zelf niet gênant meer. Als ik eens goed met mijzelf wil lachen, ga ik in mijn verbeelding voor snikkende Jeanneke staan en zeg bloedserieus: proficiat Jeanneke. Dan voel ik mij zo weer beter.”
“Die kleine waar ik iets tegen zei in de school, die had het jammer genoeg wel gehoord,” begint Saskia. “Op mijn eerste werkdag als lerares, heb ik een stommiteit begaan waar ik mij nu nog over schaam. Alles was nieuw voor mij. Ik wist niet eens waar mijn klas stond op de speelplaats. Ik zocht het zesde jaar en die klas stond vlak naast het eerste jaar. Ik zie tussen mijn leerlingen een klein ventje staan tussen al die grote jongens en meisjes en zeg vriendelijk. “Wel manneke, wat kom jij hier doen?” In de volle overtuiging dat die kleine zich van rij vergist heeft en in de rij bij de eerstejaars moet. Ik wil hem bij de hand nemen om hem in zijn rij bij de eerstejaars te brengen. Zegt die kleine verontwaardigd: “Maar mevrouw ik zit bij jou, in het zesde jaar!” Heel die klas lachte en toen merkte ik pas mijn blunder. Die “kleine” was een echte dwerg en die zat inderdaad in het zesde jaar. Daar ben ik de hele dag niet goed van geweest.”
“Zo heb ik ook tijdens mijn eerste jaar als dierenarts eens een stommiteit begaan,” begint Leo zijn verhaal. “Ik werd geroepen bij een koe met tympanie, in het Nederlands noemen we dat trommelzucht of gaskoliek. De maag van een koe kan zo opgeblazen zijn dat heel de buik bol staat. Dat beest was er zo erg aan toe dat het normaal zou doodgaan. De therapie was in die tijd even eenvoudig als brutaal. Ik stak een trocar, dat is een holle naald, door de buikwand tot in de pens en liet het gas gewoon ontsnappen. Om de show te stelen wou ik even voor vuurspuwer spelen. Ik hield een brandende aansteker voor de buis en kreeg een lange steekvlam. De vlam schoot zo ver in de stal dat ze een baal stro deed ontbranden. Toen was ik even in paniek. Samen met de boer hebben we snel het stro geblust met een paar emmers water. Gelukkig kon de boer ermee lachen. Ik had toch een van zijn beste koeien gered en dat telde voor hem. “Gij moet in het circus gaan staan, “ zei hij. Ik ben er zo lang de boer geleefd heeft dierenarts aan huis gebleven.”
“Je kunt ook gênante situaties krijgen door je eigen kinderen,” zegt Greet. “Zo werd er vorig jaar op “You Tube” een filmpje geplaatst van onze zoon in een erg gênante pose. Het was op een studentendoop en ze hadden als opdracht gekregen om zo goed mogelijk een beest na te bootsen. Onze Eddy moest een fiere pauw uitbeelden. Maar hij moet echt boven zijn theewater geweest zijn want normaal zou hij zo iets nooit doen. Hij stond in zijn blootje voor de camera te wiebelen als een pauw tijdens zijn paringsdans. En om het beeld echt te maken plukt hij uit een bloementuil een roos en steekt die in zijn achterwerk als een echte pauwenstaart. Dan begon hij met zijn kont te draaien en langs de groep rond te kruipen. Op het laatst deed hij er nog een schepje bovenop door die schreeuwlelijke roep van een pauw na te bootsen. HI-AAUW!!! HI-AAUW!!! Hij heeft nog gewonnen ook. Maar dat filmpje blijft wel op ‘You Tube’ staan. Het is wel al tienduizenden keren bekeken.” “Ken je dat internetadres van buiten?” vraagt Henry. “Dan kunnen we het straks eens bekijken op “YouTube.” Greet schudt van neen. Ze wil niet nog eens de moeder zijn van een belachelijk studentje met een roos in zijn kont. “Geen erg,” zegt Henry, “dan tik ik wel ‘pauw, ‘peacock’ of ‘studentenfeest’ in. Ik vind het wel.”
“Wat mij overkomen is, werd gelukkig niet gefilmd,” begint Sander. “Na een belangrijke vergadering van alle Vlaamse boswachters kregen we een erg drukke en belangrijke officiële receptie op het stadhuis. Ik voelde mij die dag niet te best en had hevige buikpijn. Ik moest hoognodig naar het toilet. De ontvangstzaal zat eivol als de officiële ceremonie, de huldiging van enkele verdienstelijke leden ging beginnen. Ik haastte mij naar mijn plaats. De burgemeester was al klaar om zijn ‘speech’ te beginnen. Tok-tok op de micro. Het werd muisstil. In mijn overhaast liet ik mijn sjaaltje vallen. Terwijl ik mij snel buk om het op te rapen, laat ik ineens een knal van een wind met veel nagalmeffecten. Het was zeker een scheet van 7,2 op de schaal van Richter. Heel de zaal keek in mijn richting en ik voelde mij wegzinken van schaamte. Mijn kop werd zo rood als een koolvuur. Maar mijn hevige buikpijn was wel ineens gedaan.” “Ha! Ha! Aan jouw rode kop te zien, wist iedereen dadelijk uit welke broek de wind waaide”, lacht Jef.
Kobe voelt zich niet op zijn gemak. Hij vindt dat hij zichzelf steeds onder controle heeft. Hij bedenkt dat hij maar beter iets vertelt uit zijn jonge jaren als officier. “Tijdens mijn eerste nieuwjaarsreceptie van de officieren van onze afdeling had ik al enkele glazen binnen. Ik begon een kleurrijk verhaal te vertellen over onze houterige kolonel als hij in de buurt van dames kwam. Net toen ik zijn stuntelige manier van begroeten wilde nabootsen, stapt die kolonel toch wel van achter een grote zuil te voorschijn zeker. Hij had alles gehoord. Ik kon het ’s anderendaags komen uitleggen op het rapport. Dat is nooit meer goed gekomen met die kolonel. Die stommiteit heeft de uitbouw van mijn militaire carrière een flinke deuk gegeven. “ Kobe zegt het met zoveel overtuiging dat iedereen beseft: hij heeft er na al die jaren nog spijt van.
“In mijn studententijd moest ik met het openbaar vervoer naar school,” begint Saskia. “Die bus zat steeds stampvol. Wij zaten als haringen opeengepakt in een ton. Toen het mijn beurt was om uit te stappen, zat mijn gehaakt truitje vast aan de manchetknoop van een nogal stijf burgermanneke. Wij hingen letterlijk aan elkaar vast. Hij was verplicht om verder mee te schuifelen tot aan de deur om mijn truitje los te krijgen. Het was net alsof hij met zijn hand aan mijn borst zat. Ik heb er een groot gat in mijn trui aan overgehouden en een boos kijkende heerschap."
Henry heeft niet veel zin om iets gênant over zichzelf te vertellen. Hij herinnert zich plotseling wat hij meemaakte bij de laatste verkiezingen, toen hij dienst had als bijzitter in het stemlokaal. “Het was de eerste keer dat er in onze gemeente met de computer werd gestemd,” begint Henry. Als computerspecialist speelde ik redder in nood voor mensen die problemen hadden met het stemmen. Plots doet er iemand teken met zijn hand in stemhokje nummer drie. Ik ga kijken en zie dat de oudere man in het hokje onze eerste schepen van het gemeentebestuur is. Een gewichtig man met veel pretenties.” “Dat ding werkt niet”, zegt hij kwaad. “Ik heb het al drie keer geprobeerd.” Ik stap mee in het hokje en zie dat hij met zijn elektronische pen op het formulier tegen de wand van het stemhokje zit te drukken, in plaats van op het computerscherm. Als ik hem zeg, dat hij met die pen op het scherm moet drukken in plaats van op het gedrukte stemformulier op de zijwand wordt hij nog kwaad ook. Ik heb mij vlug om gedraaid want ik kon mijn lach niet meer bedwingen. Eigenlijk was dat gênant voor die man, natuurlijk, maar ik was even gegeneerd als hij. Politicus eerste klas had blijkbaar nog nooit een “touch screen” gezien.
Paul is de laatste in de rij. “Een paar maanden geleden ging ik met Sylvia ’s avonds laat nog samen uit winkelen. In de winkelstraat blijft zij voor een kledingszaak de laatste mode bewonderen. Ik loop verder naar een boekenwinkel. We zijn even uit elkaar en na een kwartiertje zie ik haar staan voor de vitrine van de boekenwinkel. Ze was vlugger klaar dan ik en wachtte daar op mij. Echt iets voor mijn Sylvia. Ik wou haar verrassen en sloop achter haar rug tot vlak bij haar. Haar reactie wou ik zien en voelen als ik plotseling mijn hoofd op haar schouder zou leggen. Tot mijn eigen ontzetting snuif ik een parfum op die helemaal niet van Sylvia is. Het was een voor mij totaal wildvreemde vrouw die net dezelfde rok aan had en qua silhouet volledig op Sylvia leek. Het was ook al bijna donker. Ik heb mij uitvoerig geëxcuseerd. Ze kon er gelukkig nog om lachen ook. Die vreemde dame vond het zelfs lief van mij.“
“OK,” begint Sven. “Bedankt allemaal voor jullie gênante en plezante verhalen. Probeer voor je zelf uit te maken waarom je dit precies zo gênant vindt. Waarom is in je blootje staan, een wind laten in gezelschap of geen geld op je rekening hebben zo gênant? Beeld je even in dat je die situatie niet gênant zou vinden, of zelfs normaal. Tot slot onze dagelijkse bijdrage om het codegeheim op te lossen. Zoals bij een tombola laat Sven iedereen om beurt een codeletter uit een gesloten zak opvissen. Sven verzekert hen dat elk een verschillende letter en cijfercode heeft gekregen. Terwijl ze rustig naar hun kamers afzakken, beginnen ze spontaan nog andere gênante verhalen te vertellen. Sommigen spelen het handig en doen zogezegd het verhaal van hun buurman of een goede vriendin, terwijl ze het zelf hebben mee gemaakt. Handige manier natuurlijk om jezelf uit de wind te zetten. Als ze aan de lift staan te wachten, begint Simonne tegen Nicole en Bob: “Mijn vriendin, had zich ziek gemeld op het werk. Ze ging liever shoppen in de Carrefour. Bij het buiten komen, botst ze met haar winkelkarretje bijna letterlijk op de secretaresse van de baas die net die dag verlof heeft genomen. Ze probeerde nog haar façade te redden met “Hoi! Ik heb deze morgen een Perdolan genomen en ik voelde mij in de namiddag al een stuk beter.” Ze heeft het mogen komen uitleggen bij de baas. “Zo heeft mijn broer ook op zijn werk iets mee gemaakt” antwoordt Nicole. Zijn collega barstte in tranen uit op kantoor tussen alle collega’s omdat zijn lief het had uit gemaakt. Een stoere vent, helemaal geen emotioneel type en die klapt zo maar in elkaar. Een onmogelijk raar zicht. Een boom van een vent en die begint te snotteren gelijk een klein kind. De collega’s wisten niet meer welke kant ze moesten uitkijken.” “En weet je wat ik vroeger, vóór ik mijn kapsalon begonnen was en nog werkte op een atelier heb meegemaakt?” vertelt Nicole nog gauw aan de trap vooraleer ze haar kamer binnen stapt. Tijdens de middagpauze heb ik een deftige collega betrapt in het rommelkot met mijn vriendin op het vol tapijt in missionarishouding. En maar kreunen, die twee. Die wisten ook niet meer welke kant ze moesten uitkijken toen ik binnen kwam. “Goed bezig”, zei ik zo maar, om iets te zeggen. Lachend verdwijnen ze in hun hotelkamer. Nicole geniet nog na van haar verhaal. Niemand hoeft immers te weten dat zij het was die in het rommelkot lag te flikflooien met een ‘deftige collega’.
Miel is als eerste klaar met zijn ‘ééndagsvalies’ en leest in afwachting van hun vertrek een boek over malaria in de lounge van het hotel. Hij is bang van die ziekte en wil er alles over weten. Miel is voor hij ambtenaar werd nog corrector geweest bij een kleine uitgeverij. De gevolgen van dat minutieus prutswerk zoals hij het zelf noemde, laten zich nog steeds gelden. Bij het overlezen van een tekst gaat Miel angstvallig met de vulpen langs de titel, de eerste ondertitel, de eerste lijn, zet een komma erbij, schrapt een pluisje weg, laat de pen even rusten en staart onwezenlijk voor zich uit. Hij zit diep weggezakt in een grote zetel. Boven de rand van de zetel komt zijn zwart, dof haar, met achteraan een zichtbaar kroontje waar de haren zijn verdwenen, te voorschijn. Zijn gezicht geeft een gespannen indruk en lijkt samengeperst. Gele tot donkerbruine sproeten en vlekken zoals bij bejaarde mensen kleuren zijn gezicht. De ogen, bijna dichtgeknepen, gaan schuil achter een onopvallende bril. Ze hebben iets van fletse, blauwe visogen en liggen diep in de oogkassen verscholen omrand met zwarte kringen. De korte plooien rond de wimpers en ooghoeken samen met de licht gezwollen oogleden geven de vochtige en lichtrode ogen een ontstoken indruk. Hij staart vaak met een afwezige blik in de verte, of priemt secondelang met die blik naar het puntje van zijn neus. Na zo een staarmoment zegt hij ineens iets geks of totaal onverwachts. Kobe verschiet daar niet meer van. Hij heeft ondertussen zijn reisgenoot al voldoende leren kennen. Ze hakken vrolijk op mekaar in en beleven daar allebei plezier aan. “Een boek uit de bib of zelf gekocht? “ vraagt Kobe zo maar om het gesprek op gang te brengen. “Ik leen nooit een boek uit de bib,” zegt Miel verontwaardigd, ik moet er niet aan denken dat ik een boek in mijn handen heb waar voordien een viezerik mee op het toilet heeft gezeten. Misschien heeft een of andere teringlijder de bladzijden gezegend met enkele niesbuien vol microben. En al die beduimelde ezelsoren en al dat onleesbaar gekrabbel in de marges. Nee, bedankt! Ik wil mijn eigen boeken. Dan kan ik er notities in aanbrengen zoveel ik zelf wil.” “Als jij zo nauw kijkt op hygiëne, dan accepteer je hier toch geen munten of bankbiljetten meer,” antwoordt Kobe. ” Sommige verfrommelde roepies zijn zo vies dat ze op een vuil vodje lijken. Die vettige briefjes worden toch door iedereen geaccepteerd, ook door onze vriend Miel. Of niet soms? Hygiëne is blijkbaar geen punt meer als het op geld ontvangen aankomt.” Miel mompelt wat binnensmonds als reactie op die rotopmerking.
Ondertussen staan Sven en Dian al beneden en roepen iedereen bij elkaar voor het vertrek. Het zal een zware dag worden in de minibusjes langs al die lamentabele, smalle wegen. Hoewel ze ‘slechts’ een driehonderd km voor de boeg hebben, zullen ze zeker tien uur in de minibusjes zitten. De hoofdwegen hier zijn niet bepaald autostrades, maar eerder kronkelende bergwegen, soms met twee rijvakken, meestal één of iets dat er op lijkt. Als ze om hun bestemming te bereiken verder moeten langs een crossparcours van modderige wegen in de brousse halen ze misschien hooguit nog twintig kilometer per uur. Dian wou de groep eerst bij een verborgen bergstam brengen die midden in het oerwoud leeft. Die stam behoort nog tot de binnenste kring zoals dat heet. Maar door de aanhoudende regen van de laatste dagen blijkt dat niet haalbaar. Die inboorlingen hebben nog geen contact met de buitenwereld. Ze leven letterlijk met niets boven hun hoofd. Een dak of een paraplu kennen ze niet. Als het regent schuilen ze onder groene, plastiekachtige bladeren van de bananenboom. Maar de Kajang ergens in de streek Bulukumba, uit de tweede kring, kunnen ze wel nog bezoeken.
In het eerste busje bij Dian zitten Ellie en Luc, Leo en Simonne, Sander en Kobe. Uit de tas van Ellie steken twee grote flessen spuitwater. “Wat een voorraad! Ga je een marathon lopen?” vraagt Kobe lachend. “In deze warmte kan je niet genoeg drinken,” zegt Ellie, vroeger gold het devies: drink alleen als je dorst hebt. Die goede raad is grotendeels achterhaald. Beroepsatleten zoals marathonlopers en renners kennen maar al te goed het effect van te weinig drinken op hun prestaties en hier in al die warmte moet je nog meer drinken.” Luc ondersteunt haar argumenten met zijn medische kennis. “Dorst is het eerste signaal van uitdroging. De dorstreflex wordt opgewekt door het hormoon angiotensine, dat ervoor zorgt dat je minder speeksel in de mond krijgt. Als je mond droog aanvoelt, is het eigenlijk al te laat en zal je optimale prestatie verminderen. Met drie procent minder lichaamsvocht, daalt je arbeidsprestatie met twintig tot dertig procent. Dit minder presteren geldt niet alleen voor lichamelijk werk. Men voelt zich minder fit en heeft meer moeite met nadenken als men te weinig drinkt. Vooral het kortetermijngeheugen verslechtert en het concentratievermogen vermindert. Een tekort aan water in het lichaam veroorzaakt vooral bij oudere mensen dat uitgeputte gevoel, dat men rond vier uur in de namiddag ondervindt. Als het watergehalte van het lichaam met twee procent afneemt, dan gaan de hersenfuncties duidelijk en merkbaar achteruit. Een glas water geeft dan snel weer nieuwe én frisse energie.” “Ik heb toch geen last van zo een slap moment rond vier uur,” zegt Kobe en ik drink alleen als ik dorst heb. “Daar kan ik inkomen,” zegt Leo. “Ik ken geen enkel huisdier of beest in de natuur dat zomaar drinkt zonder dat het dorst heeft.“ Luc laat zich niet van de wijs brengen. “Moderne medische rubrieken adviseren om dagelijks minstens twee liter water te drinken. De regel is eenvoudig. Ongeveer één liter mineraalwater per dertig kg lichaamsgewicht wordt aanbevolen. Het drinken van twee liter water per dag zou het absolute minimum zijn voor gezonde volwassenen, maar meer is beter. Als je veel zweet zoals hier in dit tropenland moet je natuurlijk nog meer drinken.” Sander vindt het gesprek echt interessant. Hij leeft als een ‘natuurmens’ en steunt de stelling: ‘Alleen drinken als je dorst hebt’ net zoals Leo en Kobe. ” Die algemene regels houden natuurlijk geen rekening met wat je eet, begint Sander. “Als je veel soep, sappig fruit en groenten eet, zal de behoefte aan extra drank veel minder zijn vergeleken met iemand die veel vlees eet en droge, gezouten, vette kost naar binnen speelt. In jullie medisch adviezen over drinken heb ik ooit gelezen, je kan nooit te veel drinken. Het teveel wordt sowieso toch via de nieren uitgescheiden. Is dat wel zo? Iemand die teveel drinkt, verliest veel mineralen en verstoort zijn innerlijke balans. Teveel water drinken in een korte termijn kan wel degelijk problemen geven. Het is niet omdat onze nieren nagenoeg zestig glazen water kunnen verwerken per dag dat die hoeveelheid niet schadelijk zou zijn voor ons lichaam. Water kan ook giftig zijn. In de Middeleeuwen werden veroordeelden op een goedkope manier geëlimineerd, door ze te dwingen tot 10 liter water per dag te drinken tot ze dood waren. “ “Zomaar twee liter water drinken per dag is erg onnatuurlijk en kunstmatig. Ik zou het nooit doen. “ zegt Leo. “En ik zeker ook niet,” herneemt Sander. “Of we teveel water in ons lichaam hebben, kan op een eenvoudige manier worden gecontroleerd door de geproduceerde urine na te gaan. We drinken genoeg, of zelfs teveel water wanneer de urine wit en geurloos is. Volgens de Oosterse geneeskunde maakt een andere simpele proef het ons direct duidelijk. Schud snel heen en weer met je hoofd. Als men dan te veel speeksel in de mond krijgt, heeft men duidelijk te veel vocht in zijn lichaam.” Sander doet het even voor. Ze bootsen hem na om ook hun watergehalte in hun lichaam te controleren. Bij Ellie loopt haar mond vol speeksel. Ze slikt het gauw naar binnen maar zegt er niets van. “Mensen die teveel vocht in hun lichaam hebben, gaat Sander verder, worden week en slap. In macrobiotische termen noemt men ze te yin. Te veel water trekt gedachten, vooral nutteloze gedachten aan. De verborgen wijsheid in ons taalgebruik bevestigt trouwens het idee dat teveel water in het lichaam en teveel praten samengaan. Zeveren betekent in het Nederlands ook flauwe praat verkopen. Een zeveraar verkoopt kletswijvenpraat. Mensen met teveel water -en dat hoeft daarom nog geen alcohol te zijn in hun lichaam- leuteren er maar op los. Ze zeveren terwijl ze praten omdat hun mond vol speeksel loopt. Iemand die teveel drinkt en praat, noemt men toch een spraakwaterval, of niet soms?” Ellie heeft het gevoel dat Sander het over haar heeft. “Dorst krijgen is natuurlijk het belangrijkste signaal dat ons lichaam al aan het uitdrogen is,” reageert ze voorzichtig. “Het is dus belangrijk om regelmatig te drinken, ook al heb je nog geen dorst. Het is beter het water verdeeld over de dag op te drinken en liefst geen tien liter. Ik heb hier maar twee liter bij: één fles voor Luc en eentje voor mij”. “Kijk,” zegt Sander, “als ik moet kiezen tussen teveel of te weinig drinken, kies ik voor het laatste. Iemand die te weinig drinkt, noemen ze wel een droogstoppel. Maar ik heb ooit van een wijze gehoord dat je om meer spirituele kracht aan te trekken, zelfs niet te veel mag drinken. Alleen een ‘droog lichaam kan branden’. Dus liever een droogstoppel en geen zeveraar.” Ze kijken allen een beetje verbaasd naar Sander, de boswachter en bioloog. Zit er soms één of andere monnik verscholen onder die grote baard en wilde haardos? “Misschien komt dat idee om veel te drinken wel uit onze studententijd,” zegt Leo. De studentikoze praktijk ‘Ad fundum’ heeft jonge mannen en nu zelfs ook de jonge dames alleszins gestimuleerd om te bewijzen dat ze wel een en ander kunnen achteroverslaan. Je weet wel, met het idee van:’ het is geen man die niet drinken kan’, doet iedereen zijn uiterste best om toch niet als laatste te eindigen in de pintenrace. Die oerprimitieve reactie van veel kunnen drinken, geeft weer hoe groot je incasseringsvermogen wel is. Je staat in de categorie slapjanussen als je nauwelijks een paar pintjes kunt naar binnen gieten.” Als ik die manier van drinken vergelijk met de reacties van bijvoorbeeld een kat of zelfs een rat, komen we er als mens niet goed uit. Katten of ratten draaien eerst voorzichtig rond de drank vooraleer ze het water of de melk naar binnen likken. Van een mens mag men toch verwachten dat hij minstens even bewust drinkt als een kat of een rat?”
Ze zijn allen zo geanimeerd bezig met hun discussie dat ze verwonderd opkijken als het busje stopt. Plaspauze. Ze kunnen even de benen strekken. Dian steekt een lange sigaret op. Ze geeft een zoete, speciale geur. Bob wil wel eens weten waar die geur vandaan komt. “Oh, dit is een kreteksigaret,” zegt Dian, “of als je wil een kruidnagelsigaret. Ze wordt gemaakt met een mengsel van tabak, kruidnagel en andere smaken en zelfs het filter is gezoet. Ze maakt het knetterend ‘kretek’-geluid van het branden van kruidnagels. Vandaar de naam. Misschien iets speciaal voor toeristen, maar niet voor ons. Wij zijn nog verwoede rokers hier en paffen er lustig op los voor, tijdens en na het eten. Samen met de Russen en Chinezen hebben we het grootste aantal rokers. Nagenoeg negentig percent van de rokers in Indonesië rookt meestal kreteks. Die sigaret werd eerst gemaakt als middel tegen longaandoeningen, vooral tegen astma. Maar het goedkope “geneesmiddel” werd zo populair in het gebruik dat kreteks roken een algemeen verschijnsel is geworden in ons land. Gezond zijn deze sigaretten wel niet. Er zit wel twee keer zoveel teer en nicotine in dan in normale sigaretten. Ze worden nog altijd met de hand gerold. Da’s goed voor onze werkgelegenheid.” De twee chauffeurs van de minibusjes zitten gehurkt naast elkaar en blijven heel de pauzeperiode zo zitten. Die hebben geen last van artrose of zo in de knieën. Integendeel, hun kniegewrichten zijn zo soepel dat ze volledig doorbuigen en er blijkbaar niet de minste hinder van ondervinden. Ondertussen spuwt een van hen geregeld een bloedrood speeksel uit zijn mond. Nicole kijkt een beetje bezorgd en vraagt aan Dian, waarom die man geregeld bloed spuwt. “Die man is toch niet ziek? Heeft die pas een tand laten trekken of is zijn tandvlees stuk?” vraagt Nicole. Als Nicole hoort dat het rode speeksel afkomstig is van de betelpruim die de man kauwt voor de aangename frisse smaak, is ze gerust gesteld. Maar ze vindt het wel vies. Dian geeft haar en de omstanders de nodige uitleg. ”Als jullie willen kunnen jullie morgen bij het bezoek aan de toraja’s ook eens een betelpruim kauwen,”stelt Dian voor. Een betelpruim bestaat uit een betelblaadje met arekanoot, kalk, gambirhars, een snuifje tabak, saffraan en kaneel. Dat wordt allemaal samengevouwen tot een geheel en met een kruidnagel doorstoken om het samen te houden. De arekanoot in de betelpruim bevat arekoline en dat is een goed middel tegen darmparasieten. Men voegt er kalk aan toe om het beter in het mondslijmvlies te laten doordringen. Als je honger hebt, verzacht het pruimen dat hongergevoel en bij sommigen heeft het kauwen zelfs een stimulerend en euforisch effect. De rode kleur van het speeksel komt door een chemische reactie en heeft niets te maken met kwetsuren of zo.” “Ik wil dat morgen wel eens proberen,” zegt Jef. Ook de overige mannen behalve Luc en Kobe stellen zich kandidaat. Niet één van de dames voelt zich geroepen en ze bedanken er feestelijk voor. Alleen al het vooruitzicht van die rood gekleurde tong en lippen en ‘bloed ‘ te moeten spuwen weerhoudt hen ervan. Ze stappen in de busjes want ze moeten nog een heel eind rijden om de Kajang, een bijzondere Indonesische stam, te kunnen bezoeken. Die inboorlingen leven zo natuurlijk dat ze zelfs geen gemotoriseerde voertuigen dulden in hun omgeving. Alle bezoekers moeten de auto of minibusjes achterlaten en enkele kilometers te voet gaan om tot bij de stam te komen.
Het pad is modderig en steil. Langs de weg zitten kinderen en oude mensen gehurkt vóór hun hut. Ze kijken rustig naar die vreemd geklede toeristen die voorbij komen. Dian heeft die stam kunnen verwittigen en heeft toestemming van het stamhoofd om hen te bezoeken. De kajang geloven dat ze kinderen zijn van de hemel. Omdat zij overtuigd zijn dat het leven uit de duisternis ontstaan is, dragen ze allemaal zwarte kledij. Simpel en eenvoudig iedereen gelijk voor de wet: allemaal dragen ze een zwart hemd, een sarong en een vreemd gedraaide hoofddoek, die als muts dienst doet. Ze lopen allemaal nog op blote voeten. Moderne dingen zoals elektriciteit en auto’s kennen ze niet. Ze gebruiken alleen natuurproducten uit hun omgeving. Dat je hen fotografeert hebben ze niet graag. Als ze allemaal hijgend boven komen na een steile helling en de bocht omdraaien, staan ze ineens voor een hele groep van in het blauwzwart geklede mannen en vrouwen op blote voeten. De kajang heten hen al zingend en dansend welkom en zijn zeer vriendelijk. Dian vertaalt het welkomstwoord van de overste. Op het bamboeterras van een grote hut mogen ze gaan zitten om een plaatselijke lekkernij te ontvangen. Ze krijgen iets op een banaanblad geserveerd dat nogal kleverig aanvoelt, maar wel goed smaakt. Geen mens die weet wat hij naar binnen speelt. Ze zullen het straks wel aan Dian vragen. De vrouwen van de stam zitten aan de overkant. Een jonge, frisse maagd blijft zonder de minste gêne minutenlang staren naar Paul. Hij weet niet welke kant uitkijken. Paul zit naast zijn Sylvia en voelt hoe de blik van de jonge vrouw hem blijft volgen. Hij probeert het te negeren, maar zij blijft zacht glimlachend naar hem kijken zonder de ogen neer te slaan. Ze heeft mooie, grote karbonkelogen en straalt een rustige innerlijke zekerheid uit. Ze heeft net zoals de kinderen een opvallend harmonisch gezicht. Ontspannen en natuurlijk blijft ze kijken naar hem. Het woordje stress staat nog niet in haar woordenboek. Ook het “machtspelletje’ van wie slaat hier als eerste de ogen neer, kent ze blijkbaar nog niet. Wij westerlingen voelen bijna dwangmatig de verplichting om nooit iemand langer dan een paar seconden in de ogen te kijken. We slaan braaf de ogen neer of kijken de andere kant op. Simpel oogcontact hebben met een vreemde is bij ons een stresserende bezigheid. Alleen ons lief durven we lang in de ogen kijken. Bij ons geldt de ongeschreven wet: als twee mensen elkaar langer dan een paar seconden in de ogen kijken, gaan ze ofwel vrijen ofwel vechten. Paul heeft geen zin in vrijen of vechten. Maar zij, die onbekende zwarte schone, kijkt vrijpostig naar Paul en blijft gewoon kijken tot hij er ongemakkelijk van wordt. Zelfs als hij dichter bij zijn Sylvia kruipt en haar zegt, ‘zie eens hoe die naar mij zit te kijken’, blijft ze onverstoord naar hem staren. Daarna worden ze ontvangen in een centrale en grote hut. Net zoals alle andere hutten bestaat ook deze alleen uit hout en een vezelige dakbedekking. In de hut is het bijna volledig donker en snikheet. Er hangt een muffige, zwoele geur. Meubilair is er niet te zien, geen stoel, geen zetel of matras en zeker geen radio of tv. Paul en Sylvia zitten achteraan en krijgen bijna geen lucht meer. Ze kruipen zo onopvallend mogelijk naar de deuropening om een beetje frisse lucht te kunnen happen. Een schimmige zwarte man trekt de latten van de bamboevloer open en spuwt door de gemaakte opening op de grond. Praktisch toch zo een kwispedoor. Daarna kauwt hij rustig verder op zijn betelpruim. Dian bedankt de dorpschef en ze nemen afscheid van de vriendelijke mensen.
Te voet moeten ze terug bergafwaarts langs het modderig pad naar hun minibusjes. Tot hun verbazing zitten diezelfde kinderen en oudjes nog steeds op dezelfde plaats gehurkt vóór hun hutten alsof er ondertussen niets anders gebeurd is. De tijd staat hier echt stil. Blijkbaar hebben die inboorlingen van de ganse dag niets anders te doen dan gehurkt zitten en gapen naar die stoet van vreemde, witte mensen.
Na het avondmaal trekken ze allemaal naar de vergaderzaal. Miel staat voor een hoge kast een beetje te wiebelen zoals Tia Hellebaut die haar ultieme sprong aan het voorbereiden is. “Zal ik eens de ‘shitsprong’ wagen?” roept Miel. Ze kijken allemaal een beetje ongelovig en lachen heimelijk want het is werkelijk een zeer hoge kast. Miel voelt de uitdaging, spant zijn spieren en haalt zijn aanloop. Met een ongelooflijke veerkracht springt hij zowaar tot boven op de kast. Triomfantelijk geniet hij zittend boven op de kast van zijn kangoeroesprong en het applaus tot Sven en Dian binnen komen. Ze kiezen hun favoriete drankje en gaan gezellig rond de grote tafel zitten. “Deel twee van de reis van vandaag kan beginnen”, lacht Sven. “Een eerste oefening die ik zelf nog elke dag doe, is terugschakelen. Ga rustig zitten met gesloten ogen en overloop je dag van achter naar voor tot op het moment dat je bent op gestaan. Je laat alle belangrijke dingen van de dag de revue passeren: hoogtepunten en mindere momenten. Vanzelf springen de dingen die je voor de volgende dag niet mag vergeten zo weer terug in je geheugen. Je krijgt een beter gestructureerde geest. Doe je dat ’s avonds in bed dan ben je meestal nog niet eens halfweg of je ligt al in slaap. Dus nog een goedkope slaappil ook. Je kunt het een bezinningsmoment of een uitstekende geheugenoefening noemen. Het vergt enige discipline om alle gedachtetreintjes die door jouw hoofd razen te doen stoppen of uit te bannen. Alleen alle belangrijke gebeurtenissen van de dag van achter naar voren overlopen is nog van belang. Als je dat elke dag doet, heb je een fantastisch instrument om je leven beter te ordenen.” “Hoe lang duurt die oefening?” wil Leo weten. “Och, een paar minuten, meer niet. Probeer het maar eens. Jullie vertrekken vanaf hier in deze zaal, ga terug naar de eetzaal en dan naar jullie hotelkamer. Vervolgens de aankomst na de trip in de minibusjes en ga zo maar verder tot bij het opstaan deze morgen.” Sven pauzeert even en laat hen rustig de dag overlopen. Ze zitten allemaal met gesloten ogen en er heerst een ontspannen stilte in de zaal. “Allemaal aangekomen bij de wekker van deze morgen?” vraagt Sven. Ze openen een voor een hun ogen. Miel beseft ineens dat hij nog roepies moet kopen in het hotel. Dat was hij bijna vergeten. Greet tikt tegen Leo zijn arm:”Wij mogen straks niet vergeten te bellen naar de dochter!” “Een tweede oefening,” gaat Sven verder. “Graag hadden we dat ieder van jullie een of meerdere piekmomenten vertelt uit zijn of haar leven. Piekmomenten of topervaringen zijn een begrip geworden sinds Maslow het idee lanceerde voor ervaringen die iets speciaals, sommige noemen het zelfs iets mysterieus hebben, waardoor we onze enge ik-grenzen overschrijden. Ze geven een zalig geluksgevoel. Een grenzenverleggende ervaring waardoor ons leven soms drastisch verandert. Hoe meer piekervaringen men heeft, hoe gelukkiger men wordt.” “Zal ik maar beginnen?” zegt Ellie. “Ik heb zelf cursussen gegeven over topervaringen en weet dus wel een beetje waarover het precies gaat. Ik zal er slechts enkele vernoemen. Nummer één was de geboorte van onze zoon na een zware bevalling. De weeën en krampen hebben meer dan een volledige dag geduurd. Ik was doodop en kapot van vermoeidheid,.maar toen onze Wim eindelijk te voorschijn kwam was ik ineens zielsgelukkig! Niets verandert zo drastisch het leven van een koppel dan de komst van een eerste baby. Een tweede topervaring had ik tijdens een voordracht voor een groot publiek dat zo enthousiast applaudisseerde dat ik mij in de zevende hemel waande en als derde zal ik maar mijn eerste verliefdheid vermelden. Mijn hart danste van vreugde toen die gast naar mij glimlachte. Ik heb later nog wel andere piekervaringen gehad die mijn hart hebben doen bonzen. Eén hiervan was natuurlijk Luc. En ja, ik mag zeker onze vrijpartijen niet vergeten.” “Haha, dat bedoelen jullie met piekmomenten!” roept Jef. “Dergelijke topervaringen hebben wij, ik en Simonne, genoeg gekend de eerste week van ons huwelijk. Elke dag hebben we drie zware cols hijgend beklommen. Onze tour de Zwans begon ’s morgens met een piekmoment en eindigde ’s avonds nog eens met een zware col. Zalig! We vielen na die eindsprint allebei als een blok in slaap. Wij hebben na al die jaren al meer dan eens de Tourmalet of de Aubisque en andere cols beklommen. Het blijft na al die jaren nog altijd even spannend.” Simonne heeft er blijkbaar nog deugd van en zit stillekes mee te genieten. “Ik zal er nog eentje aan toevoegen,” zegt ze. “Ik heb ooit eens in mijn tienerjaren gedanst met een knappe gast die goed kon dansen. Het was de Wienerwals van Strauss. We zweefden door de lucht alsof er geen dansvloer meer bestond. We draaiden en lagen zo volmaakt harmonieus in elkaars armen dat ik niet meer wist wie ik was en wie hij was. Wij waren precies één geheel. Ik kon bijna wenen van ontgoocheling als die dans gedaan was.”
“Bedoel je met piekmomenten ‘high’ worden?” Vraagt Nicole. “Zo heb ik er al enkele mogen beleven. Ik heb daar enkele speciale pillekes voor. Dan zweef ik ook en zie ik geweldige kleuren en lichtflitsen.” “Neen,” zegt Sven. “Een roes na alcohol of LSD of wat dan ook komt hier niet in aanmerking. Het moeten echte en niet kunstmatig geïnduceerde levenservaringen zijn zoals diegene die tot nu toe al verteld werden. Echt mooie voorbeelden.” “Ik heb de mooiste momenten uit mijn leven gekend bij het leger toen ik mijn eerste valschermsprongen deed,” begint Kobe. “Ongelooflijk hoe zalig het is daar boven in de lucht te zweven na die vrije val in de diepte. Ook toen ik tijdens een schietoefening de wedstrijd won met bijna tien voltreffers in de roos, gaf mij dat een supergevoel. Met al die bewondering en felicitaties van mijn maten voelde ik mij een echte kampioen.” Kobe slikt even en wil nog een paar andere topmomenten vertellen, maar bedenkt zich en zwijgt ineens. Hij doet teken met zijn hand, zo van dat volstaat voor mij, laat de volgende maar beginnen. “Lang geleden heb ik eens na een moeilijke periode in mijn leven een wandeling gemaakt in de winter, bij volle maan onder een prachtige sterrenhemel,” begint Greet, “ik voelde mij zo triest en wanhopig dat ik bijna smekend naar boven keek. Zo van asjeblief, help mij. En net opdat moment viel er een ster. Schitterend hoe ze in mijn richting gevlogen kwam. Ik heb toen gehuild van verdriet, of van geluk dat weet ik niet meer. Maar het leek een teken van de hemel zo van: ‘Je bent niet alleen in deze wereld.’ Hierboven zijn ze jou niet vergeten. Ik heb mijn tranen weggeveegd en ben opgelucht terug naar huis gegaan. Sindsdien ga ik telkens als ik het wat moeilijk heb even buiten wandelen onder de blote sterrenhemel. Het klinkt misschien belachelijk, maar het is net alsof ik daarboven ongekende vrienden heb die mij volledig begrijpen.” Leo kijkt een beetje verbaasd naar zijn vrouw na die bekentenis. Ze heeft hem dat eigenlijk nooit verteld en nu gooit ze dat hier zo maar in het midden van de groep. Er gebeuren hier nog wel meer vreemde dingen, denkt hij. Hij begrijpt zelf eigenlijk niet goed waarom hij in het begin zo tegen die avondsessies gekant was. Gelukkig hield Greet hem de eerste dagen tegen of hij was elke avond naar de bar getrokken in plaats van die avondsessies bij te wonen. Nu begint hij die vreemde Sven stilaan te waarderen en denkt er zelfs niet meer aan om in de bar te gaan ‘pintelieren’.
Sander schraapt zijn keel en zet zich recht. “Dat je vol bewondering voor een volle sterrenhemel staat, daar kan ik best inkomen, zegt hij. Ik wandel als boswachter ’s nachts nog al vaak in het bos, dikwijls ook onder een prachtige sterrenhemel. Ooit ben ik eens in het pikdonker, te midden van de varens gaan liggen om naar een nachtegaal te luisteren. Zo gans alleen in de stilte van een donkere nacht met boven mijn hoofd die geheimzinnige wereld van de sterren gaf mij al een hemels gevoel. Ik lag daar al even, want een nachtegaal begint zo natuurlijk niet zo maar op bestelling te zingen. Ineens zie ik daar voor mij een fazant zitten op de onderste takken van een boom. Ik bleef roerlos liggen en tegelijkertijd begon die nachtegaal te zingen. Ik voelde mij zo sterk verenigd met al mijn vrienden dat ik mij zielsgelukkig voelde. Het was zo bedwelmend mooi. De natuur is mijn grote leermeester, mijn goeroe. Er is geen boom, geen kruid, geen vogel of zelfs geen insect, of ik wil het leren kennen. Zo heb ik ooit eens bij het determineren van planten een onooglijk bloempje gevonden onder de lage begroeiing in het bos. Het plantje rook naar muskus en de groene bloempjes waren in een bijna perfecte kubus geordend. Ik was daar zo van aangedaan dat ik op mijn knieën zakte en vol bewondering bleef kijken.” Door de verbaasde blikken van Bob en Nicole beseft Sander ineens, dat zoiets voor andere mensen maar onnozel moet overkomen. Iemand die op zijn knieën gaat zitten voor een belachelijk bloempje dat niemand kent. Hij voegt er snel aan toe:” Muskuskruid, is sindsdien mijn favoriete bloempje geworden.
” Bob denkt bij zichzelf. ‘Ik zal eens een echte topervaring vertellen in plaats van al die flauwe zever over bloempjes en sterren.’ “Ik heb ooit eens de kans gehad om te mogen racen met een autopiloot op het circuit van Zolder. Dat is pas een topervaring waarvan de adrenaline door je lichaam giert. Wauh! Daar kreeg ik een ongelooflijke kick van. Het gaf mij hetzelfde gevoel als scoren bij het voetballen. Vooral als je een knappe goal maakt in zo een ultiem moment waardoor heel de match kantelt en alle maats rond je nek vliegen. Jammer genoeg is dat verleden tijd.”
“Ik heb al iets gelijkaardigs ondervonden bij het tennissen,” zegt Henry, en zelfs gewoon bij het lopen. Als je een tijdje loopt en je krijgt het gevoel dat je ‘vliegt’, dan maakt dat mij echt gelukkig. Het schijnt dat er dan veel endorfines vrijkomen in je bloed en dat geeft een euforisch gevoel: de roes van de hardloper. Vandaar dat lange afstandslopers soms zo verslaafd geraken aan hun sport. Maar het hoeven voor mij geen louter fysieke belevenissen te zijn. Toen ik als student voor de eerste keer kennis maakte met de formule van Leonard Euler, het supergenie wiskunde uit de negentiende eeuw, was ik echt in de wolken. Van die formule gaat een ongekende schoonheid uit, ze heeft iets volmaakts. Het is de mooiste wiskundige formule ooit bedacht. Ze bevat alles. Alle grote doorbraken in de wiskunde en alle mysterieuze getallen zoals het getal nul, het imaginaire getal i, het irrationele getal pi en het grondtal van de natuurlijke logaritme ‘e’ worden harmonieus uitgedrukt in één enkele formule.” Henry merkt wel dat niemand hem volgen kan in zijn uitleg en ventileert zijn ongenoegen op een indirecte wijze. “Ik kan mij soms mateloos ergeren,” gaat hij verder, “aan artiesten en zangers die het ’bon ton’ vinden om te vertellen dat ze van wiskunde niks snapten op school. Eigenlijk gaan ze er prat op dat ze dom zijn. Praktisch alle intelligentietesten bevatten een hele reeks bijna puur wiskundige oefeningen. Ze beseffen zelfs niet eens dat hun muziek, die ze verkiezen boven die zogenaamde vervelende wiskunde, bijna pure wiskunde is. Dat wist Pythagoras al.” Henry ziet in zijn verbeelding ook enkele van die geniale schaakzetten van Bobby Fisher waarbij hij een echt “Wauw-gevoel” krijgt. Maar hij bedenkt zich en ziet niet in hoe hij dat moet gaan uitleggen aan mensen die niet eens de elementaire schaakregels kennen. Hij legt zijn hand op Saskia haar arm. Een stille wenk aan haar zo van: neem jij het hier maar over.
“Net zoals de meesten onder ons zijn bij mij verliefdheid en het volledig genieten van elkaar piekmomenten,” gaat Saskia verder. “Heel mooie momenten ken ik ook als ik in koor zing met de groep. Als we dan allemaal zodanig goed samen zingen dat er een sterk gevoel van eenheid ontstaat, voelt dat zo goed aan. Ik heb ooit eens op een video onze groep gezien toen we aan het zingen waren. Al onze gezichten straalden toen van geluk. Dat is toch enig. Ik krijg datzelfde gevoel ook als ik sommige fragmenten lees van klassieke auteurs. Er zijn passages bij Shakespeare die zo mooi zijn dat ik ze kan lezen en herlezen zonder het beu te worden. Het spel van woorden en de inhoud zijn zo volmaakt dat je er onmogelijk onverschillig kan bij blijven.”
Na die uitleg van Saskia durft Paul ook één van zijn hoogtepunten vertellen. “Tijdens een schoolreis naar Rome hebben we ooit de Pietà, het beroemd beeldhouwwerk van Michelangelo, kunnen bewonderen. Het beeld bevindt zich in een kapel aan de rechterkant van het schip van de Sint-Pietersbasiliek in Rome. Het stelt de maagd Maria voor met de dode Jezus op haar schoot en in haar armen. Er gaat van die compositie zo een enorme kracht uit dat het mij echt overrompelde. Ik voelde zo sterk die innige verbondenheid tussen moeder en zoon. Ik werd daar echt stil van en tot tranen toe ontroerd. Nu, ik geef toe, ik heb dat wel meer met knappe kunstwerken zoals schilderijen en beeldhouwwerken. Zal met mijn beroep te maken hebben zeker?”. Paul ziet plots als in een droom het beeld van Maria loskomen uit de Pieta en geleidelijk veranderen in dat van zijn Sylvia. Ze is gehuld in een zijden kleed en komt stralend naar hem toe. Hij glimlacht en staart als verblind naar zijn droomprinses. Maar hij beseft blijkbaar niet dat de tijd ondertussen doorloopt en voelt ineens de vragende blikken op zich gericht. Zo van: Komt er nog iets, of is het gedaan? Zijn Sylvia springt hem gelukkig ter hulp en doorbreekt de stilte.”Ik heb de gewoonte om onder de douche te zingen. Eigenlijk is het meer hummen. Ik zing dan zoals de volgelingen van Hara Krishna ‘aummmm, aummm’ en blijf dat herhalen. Dat ontspant mij volledig en maakt mij ook gelukkig. Voor sommigen klinkt dit een beetje Oosters, maar wij doen dat in ons land eigenlijk ook hoor. Wij zingen in onze kerken een variant van ‘aum”, namelijk “amen”. Veel mensen weten niet eens dat “aum’ of ‘amen’ universele klanken zijn. Mijn gezang is wel geen Bach-cantate of zo, maar naar mijn gevoel zing ik dan goddelijke muziek. Als ik onder de douche sta en het spuitend water op mijn hoofd tintelt en bruist dan lijkt het wel of er komt een opening van licht in mijn hoofd. Ik wiebel dan en schommel heen en weer terwijl ik zing én brom én murmel én tril. Als dan de kristallen parels van het water mijn body komen strelen, kleeft er liefde aan mijn lijf. Ik vrij dan een beetje met het stromend water tot we samen smelten. Dan vouw ik mijn handen, duizend seconden lang en blijf ademloos staan. Alleen daarom neem ik liever een douche dan een bad.” Ze worden er een beetje stil van. Die gevoelige openhartigheid van de jonge Sylvia brengt de meesten terug bij hun jeugdjaren toen al die spontaniteit zo vanzelfsprekend was.
“Ik ben nog al een nuchter mens, begint Luc. Als arts kun je je niet te veel frivoliteiten en zweverijen permitteren. Braafjes met de voeten op de grond blijven is de boodschap. Dat neemt niet weg dat ik ook zeer ontroerd was en zeg maar bijna volmaakt gelukkig bij de geboorte van onze eerste kleine. Ik vermijd eerder de pieken. Als je hemelhoog begint te juichen, val je daarna des te dieper. Dat wist de ouwe Goethe ook al. Neen, voor mij dus liever geen piekmomenten”. Leo voelt als dierenarts veel voor die zakelijk ingesteldheid van Luc. Maar af en toe viert hij toch letterlijk de teugels en laat zich behoorlijk gaan. “Vroeger,” begint Leo, “startte ik ‘s morgens bij het opkomen van de zon met een stevige rit langs de veldwegen met mijn Black beauty. Ik reed als een wildeman zonder zadel gans alleen tot we beiden in het zweet stonden. Geen ziel te bespeuren langs die boswegen zo vroeg. Dat ritmisch snuiven van mijn paard en mijn gehijg vielen samen en we vlogen over de weg. Ja, dat geeft een zalig gevoel. Jammer, genoeg doe ik dat de laatste tijd bijna niet meer. Teveel werk en de gewrichten die al wat stijver worden zeker. Een ander piekmoment heb ik gekend, toen ik als jonge dierenarts voor de eerst keer een drachtige merrie, een duur koerspaard daarenboven, moest helpen bij het werpen. Toen het veulen gezond en wel te voorschijn kwam en alles goed verlopen was ook met de merrie, voelde ik mij voor het eerst echt een dierenarts. Maar alles went en een eerste keer is altijd iets bijzonders. Nu is dat bijna routine geworden.”
Miel heeft al een paar keer willen tussenkomen om zijn verhaal te doen, maar door een zekere gêne begint hij steeds te twijfelen. Zou ik dat wel vertellen in dit gezelschap? Door piekmomenten te vertellen uit je leven geef je je eigenlijk open en bloot. Daarenboven werden orgasmen al door een paar andere al gedeeltelijk vermeld. Alleen vindt Miel dat het bij hem wel iets heel bijzonders is als hij bij het vrijen zijn hoogtepunt bereikt. Daar komt nog bij dat hij hier alleen zit zonder zijn vrouw. Nu bijna een jaar geleden heeft hij haar laten zitten en is hij eruit getrokken. Dat hij dan precies met die vrouw al die hoogtepunten heeft beleefd, maakt het hem niet gemakkelijk om het nu te vertellen. Hoe valt dat allemaal te rijmen, denkt hij bij zichzelf. Miel heeft echter als onhandige kluns zich al vaker uit de vervelendste situaties weten te wurmen. Wat de anderen van zijn privéleven denken is tenslotte hun zaak. “Heeft al iemand van jullie het wit licht gezien bij het vrijen?” vraagt Miel. Hij kijkt een beetje uitdagend rond in de groep. “Neen,” zegt Bob al lachend, “dat kan moeilijk want wij vrijen meestal in het donker. Wat bedoel je daar nu eigenlijk mee? “Kijk,” zegt Miel, “dat heeft te maken met intensiteit. Net voor de climax krijg ik soms hevig wit licht te zien dat daarna overgaat in fel gekleurde lichtflitsen die stilaan veranderen in wondermooie bloemen. Ik heb op die heetste momenten al bloemen gezien die veel mooier zijn dan al de gekende bloemen in de wereld. Ze zijn zo intens van kleur. Het is een beetje gênant om te vertellen maar zeer vaak begin ik dan daarna te wenen. Mijn vrouw begreep dat niet. Zij dacht dat ik ongelukkig was en het was net het tegendeel. Ik huilde steeds van geluk.“
“Wel,” zegt Leo, ”in mijn jonge jaren toen we nog niet lang getrouwd waren heb ik dat ook gekend. En heel merkwaardig, dat gebeurde alleen als ik geen alcohol had gedronken. Zelfs één glas bier was al voldoende en er gebeurde niets. Waarom dat was, heb ik nooit begrepen.” Nicole die zich een beetje gepasseerd voelt door Sven, omdat drugservaringen niet mee tellen bij de piekervaringen, ziet haar kans schoon. Ook zij heeft al felle lichtflitsen gezien. “Wel Sven, ongeveer zo heb ik mij ook gevoeld na dat speciaal pilleke. Waar zit dan het verschil tussen Miel zijn wit licht en datgene dat ik ervaar?” vraagt ze uitdagend. Sven blijft er rustig bij. “Ik hoop dat je geen “pillekes” zoals jij het noemt hier in jouw bezit hebt. De Indonesische autoriteiten kunnen er niet mee lachen. Lees er anders maar eens het relaas van de Australische Corby Chapelle op na. Die zit voor twintig jaar vast omdat iemand marihuana in haar bagage had gestopt. Zij beweerde totaal onschuldig te zijn.” “En terloops,” gaat Sven verder, “elk spel kent zijn spelregels. Denk maar even aan het voetbal of tennis: de bal is binnen of buiten. Al eindeloze discussies heeft dat opgeleverd. Ze hebben er bij tennis zelfs de “hawk eye” voor geïnstalleerd om het op te lossen. Het is toch belachelijk om een spel te laten verder gaan, een punt of een goal toe te kennen omdat die bal een paar cm al of niet over de lijn is. Dat lijkt belachelijk, maar jammer genoeg is dat nu het wezen van elk spel: De regeltjes van het spel vormen het kader, de omlijsting. Zonder die omkadering heb je geen spel meer. Want als je 2 cm over de lijn toestaat, waarom dan geen vijf of tien of één meter? Eén van de spelregels hier was: geen chemisch geïnduceerde ervaringen. Maar we zijn hier niet op kostschool hoor, je mag rustig jouw ervaringen vertellen. Misschien nog interessant voor anderen en zeker ook voor mij. Ik heb geen enkele ervaring met drugs, tenzij met alcohol in mijn jonge jaren. Alles wat ik van drugs weet, heb ik van horen zeggen, of heb ik gelezen of op TV gezien. Dus ga je gang” Maar ineens heeft Nicole er geen zin meer in. “Laat maar” zegt ze gelaten. Ondertussen haalt Sven zijn zakje met codeletters te voorschijn. Eén voor één komen ze hun geluksletter uit de zak halen. Het is al laat en morgen wordt het een zeer zware dag. De volgende dagen is het gedaan met de verwennerij in een luxehotel. Het wordt vastentijd, laat Sven verstaan. Ze zullen hun grote valiezen moeten achterlaten in het hotel. Die blijven in een aparte kamer tot ze terugkeren uit het Toraja hoogland. Ze vertrekken morgenvroeg met een ééndagsvalies en de meest noodzakelijke toiletartikelen in een handtas.
Volgende week hoofdstuk 13: Het platenkothotel
Het is Nicole haar dagje niet. Bob heeft wel drie keer moeten herhalen dat ze alleen de meest noodzakelijke dingen kunnen meenemen en daar behoort volgens hem die ‘beauty case’ niet bij. Nicole voelt zich naakt zonder haar make up-doos. Daarenboven moet ze zich haasten. En daar kan ze absoluut niet tegen. Kleren om in ‘de wildernis te leven’ heeft ze ook al niet. Eigenlijk zitten er alleen chique kleren in haar propvolle valiezen. Jazeker ‘valiezen’, in het meervoud want ook de valies van Bob is voor meer dan de helft gevuld met haar garderobe. Ze gaat stilletjes naast Greet zitten achteraan in het minibusje. Greet heeft een jeansbroek aangetrokken zoals ze wel meer doet als ze haar man Leo moet helpen bij het verzorgen van hun paarden en ezels.
Ondertussen sleuren Sven en Dian een grote picknickmand mee uit het hotel en zetten ze op de stapel kleine handbagage achter de laatste zetels van het minibusje. Ze kunnen vertrekken.
Paul zit naast Henry en speelt met zijn sleutelhanger in zijn cameratasje. “Zeg Henry, weet jij nog wat er op 53 lag?” “Een sleutelhangertje met een ivoren doodskopje eraan”. Henry flapt het er bijna onmiddellijk uit. “Ongelooflijk dat jij dat nog weet,”zegt Paul bewonderend. “Het getal 53 is voor mij een lammetje. Ik heb dus op die avondsessie jouw sleutelhanger in mijn verbeelding rond dat schapenkopje gehangen, meer is dat niet.” Paul wil dat absoluut ook kunnen. Ze hebben toch niet veel anders om handen nu ze uren in die minibusjes moeten zitten. Henry noteert voor Paul de eerste twintig beelden op een briefje. Die kan hij dan rustig uit het hoofd leren terwijl ze onderweg zijn.
Miel is ongerust. Hij weet dat ze naar een gevaarlijk malaria-gebied trekken. Gelukkig zit hij samen met dokter Luc en Ellie in het busje. Die weten er blijkbaar alles van. Luc heeft veel samengewerkt met het Tropisch Instituut in Antwerpen. Hij vertelt wat graag al wat hij allemaal weet over malaria. “Om geen malaria te krijgen is het devies zeer eenvoudig,” declareert Luc en doet een beetje plechtig.“Ziet gij muggen lang van poot? Aarzel niet, sla ze dood”. Dat was de slagzin waarmee men vroeger in onze streken de verspreiding van moeraskoorts trachtte tegen te gaan. Velen weten dat niet eens, maar het is nog niet zo lang geleden dat de laatste inheemse malariagevallen werden vastgesteld in onze streken. In België was dat in 1938. Nederland werd pas in 1970 vrij verklaard van malaria door de Wereld Gezondheidsorganisatie. Vooral na de tweede wereldoorlog werd door het droogleggen van moerassen, ontzilting en verdelgingscampagnes de malariamug teruggedrongen. Groene jongens zullen het niet graag horen, maar ook de milieuvervuiling heeft ons van veel muggen verlost. Een onverwacht gunstig neveneffect van onze milieuverontreiniging door synthetische middelen in het oppervlaktewater en de algenbloei door kunstmest was het bijna onleefbare milieu voor de muggenlarven. Enerzijds nam het aantal muggen sterk af, anderzijds werd door onze betere behuizing en het geringer aantal besmette mensen de voorraad aan malaria-parasieten drastisch teruggedrongen. Voor ons in West Europa werkt de vicieuze cirkel averechts. Normaal is: hoe meer muggen besmet zijn, hoe meer mensen kunnen worden geïnfecteerd. Maar hier bij ons is het net andersom: hoe minder muggen nog sikkelkiemen dragen, des te minder mensen worden er besmet en hoe kleiner de ‘voorraad’ wordt aan besmettelijke elementen. “Maar”, zegt Luc, “hier in Sulawesi zijn nog veel malaria-muggen en nog veel bevatten de sikkelkiemen. Niet gestoken worden is opgave nummer één. Indien je toch gestoken wordt en je bent beschermd met de juiste medicatie is er ook niks aan de hand.” Als Luc vertelt hoe zwaar de gevolgen van een malaria-aanval kunnen zijn voor ons westerlingen begint Sander zich ongemakkelijk te voelen. Hij heeft geen medicatie genomen en is dat ook niet van plan. Hij heeft alleen muggenmelk bij.
Ze rijden tot het kuststadje Pare Pare, om er van een lekkere vislunch te genieten. In het visrestaurant heeft Dian nauwelijks de tijd om iets te eten. Hij belt voortdurend en zoekt in zijn paperassen. Hij converseert driftig met zijn chauffeurs en loopt heen en weer als een overspannen zenuwpees. Dan keert hij terug naar Sven en gaat weer bij zijn twee chauffeurs zitten. Er is blijkbaar iets mis met zijn planning voor de dag. Maar ze weten niet precies wat. Er klopt één en ander niet, dat is duidelijk. Ze moeten absoluut voort maken. Dian wil vóór valavond zeker aankomen op hun nieuwe bestemming. Hij heeft in het hotel de weersvoorspelling gezien voor vanavond met zware donderwolken boven het Toroja-hoogland. Dian heeft een dorp hoog in de bergen gekozen om te overnachten. Daar begint morgen een groot begrafenisfeest. De minibusjes hebben sterke motoren. Ze maken veel lawaai en laten veel rook achter, maar kruipen feilloos de steile kronkelbaantjes op langs diepe ravijnen. Zelfmoordboordjes voor onervaren chauffeurs.
Ze komen zonder brokstukken rond half zes aan op hun plaats van bestemming. Oef! Eindelijk kunnen ze uitstappen. Ze kijken allemaal een beetje beduusd en ongelovig rond. Geen hotel te bespeuren. Alleen een lang platenkot met een zinken dakbedekking. Terwijl ze hun handbagage verzamelen komt Sven in het midden van de groep staan en begint rustig met zijn uitleg. “Vandaag begint onze versoberingscampagne.” Hij zegt het bijna zakelijk. “Om te beginnen krijgen jullie waarschijnlijk de eerste keer in jullie leven een platenkot als hotel om te overnachten. Dian zal zo dadelijk de sleutels verdelen zodat jullie de handbagage kunnen wegbergen. Over een goed halfuur is het hier donker, niet alleen omdat het zes uur wordt maar ook omdat er een zwaar onweer op komst is. Verken dus vlug de omgeving, want de beperkte elektriciteit die jullie hier hebben, komt van een lokale bron en is nogal grillig en onberekenbaar. Er is vanavond geen avondsessie. Die beleven jullie wel in de slaaphokken” Als verwende toerist, die alleen in luxehotels heeft geslapen, terechtkomen in een geschilderd platen kot, werkt inderdaad ontnuchterend. Daar sta je dan met je trolley op wieltjes.
“Hoe? Meen je dat nu echt? Moeten wij hier overnachten?” Nicole begrijpt er geen sikkepit van. “Dat lijkt meer op een varkensstal dan een hotel. Hebben wij zoveel betaald om hier te overnachten in een platenkot? Héwel, merçi!” Nicole is echt kwaad. Ze wil terug naar de minibusjes, maar Bob houdt haar tegen en praat op haar in. “Het is maar voor een paar nachten, schat. Dat is zo voorbij.” Sven reageert niet op het gejammer van Nicole. Hij gaat rustig verder. “Om half zeven brengen wij jullie een avondmaal. Vergeet niet om je goed in te smeren met DEET of een ander product om jullie te beschermen tegen de malaria-muggen. Ze zijn hier vrij actief en malaria is hier een reëel gevaar. Mokkend als een klein kind gaat Nicole mee met Bob en Dian om haar entree in platenkot nummer 7 te beleven. Daar is de verrassing pas compleet. Niks, maar ook niks anders dan een ijzeren bed en een ijzeren kast staan in dat wit geverfde platenkot. Geen bad, geen douche, geen kleerkast, een betonnen vloer en een rammeldeur met een schuifslot. Dat is het. Nicole is niet de enige vermoeide toerist die naar een lekker bad verlangt. Met uitzondering van Greet, voelen ook de andere dames zich diep ontgoocheld. Ook Henry, Jef, Luc en Miel kunnen met moeite hun teleurstelling onderdrukken. Wat wordt dat hier allemaal? Dian toont hen de enige WC buiten onder een afdak met een onvervalste beerputtengeur. De douche of badkamer is vervangen door een betonnen kuip buiten die dienst doet als wasplaats.
Leo, die als veearts tussen zijn boeren wel meer gewoon is, trekt ineens zijn hemd uit en gaat naar de open badkuip. Hij schept met een kom een beetje water en kletst het over zijn ontbloot bovenlijf. “Zo deden we dat vroeger ook na het voetballen,” zegt hij lachend. Ook Sander en Kobe zien een fris kommetje water wel zitten en volgen als spelende kinderen het voorbeeld van Leo.
Paul en Sylvie staan aarzelend op de drempel van hun nieuwe woonst. Een beetje paniekerig stapt Paul terug buiten. “Het krioelt hier van de muggen!” roept hij. Voorzichtig gaat hij terug binnen en speurt de muren af tot hij ze ziet zitten. Ja, hun achterlijf staat schuin naar boven. “Verdomme, het zijn echte malaria-muggen”. Ze zoeken in hun tas naar de muggenmelk en beginnen beide nog eens hun blote benen en armen in te smeren. Vooral de blote enkels niet vergeten, had dokter Luc gezegd. Paul gaat gewapend met een handdoek op muggenjacht. Doorgaans zijn het makkelijke prooien. Bij elke slag treft hij raak. Zodra ze op de grond vallen, druk hij ze volledig dood. Wild gaat hij te keer tegen elke rondvliegende mug. "Ben je gek geworden? “ vraagt Sylvia geïrriteerd, “al dat geklop en gebonk horen ze hier naast ook, hoor”. In zijn hand verzamelt hij de dode exemplaren en toont fier zijn jachttrofeeën.
Als Henry en Saskia in hun slaapkot binnenstappen, is de ontnuchtering voor hen al even groot. Henry vindt niet eens een stopcontact. Scheren of batterijen van camera of i-pad opladen: vergeet het maar. Saskia spreidt haar handdoek uit op het bed en gaat er een beetje moedeloos bij zitten. Het bed heeft een vering van losliggende planken en de lakens voelen klam aan. Gelukkig is het maar voor twee nachten. Rond zes uur wordt het donker. Zware onweerswolken sluiten de hemel af. Paul en Sylvia steken het licht aan. Een primitief peerlampje van 20 Watt of zo iets. Net voldoende om te zien waar je loopt. De zwakke verlichting twinkelt als een ster op het ritme van een draaiende motor. Iets lezen kan je wel vergeten. Ze zitten een beetje verloren naast elkaar te wachten op hun ‘laatste avondmaal’.
Een tiental minuten later wordt er op hun deur getikt en komen Sven en Dian de lunchpakketten brengen. Ze zijn er echt blij mee. Ze hebben grote honger en eten geeft hen een bezigheid zodat ze de akelige omgeving een beetje kunnen vergeten. Het geeft hen toch een beetje een thuisgevoel. Maar niet voor lang. Er zigzaggen opnieuw muggen met hoge zoemtoon door het kot. Een escorte oorlogszuchtige Spitfires wippen op en neer en maken een vaag, geheimzinnig en niet te lokaliseren geluid. Soms hoort hij ze links, dan weer eens rechts boven zijn hoofd. De bloeddorstige piraatjes lijken in de lucht ongrijpbaar. Met paniekerige zwaaibewegingen boven zijn hoofd tracht Paul de hongerige muggen op afstand te houden. Als hij even rust en denkt: ‘Nu heb ik ze toch allemaal’, hoort hij er opnieuw eentje zoemen. Sylvia wijst naar de rammelige deur. Onderaan is er een grote spleet langs waar de muggen binnen komen. Ze neemt vlug een paar handdoeken uit haar handbagage en legt ze voor de deuropening.
Ondertussen begint het te regenen. Achter hun rug horen ze eerst gedruppel, dan korte spetsgeluiden en daarna echt neerkletsend water op de betonnen vloer. De regen stroomt gewoon door het dak naar binnen. Eerst loopt een klein riviertje naar de voordeur tot het over de ganse breedte van het kot begint te stromen. Ze kruipen beiden op het bed om geen natte voeten te krijgen. Het wordt ineens teveel voor Sylvia. Ze begint in paniek te schreeuwen om hulp. Tussen het getokkel van de regen op het dak en dondergerommel door horen ze gebonk op hun deur. Als Paul open doet staat Sven in de gietende regen onder een plastieken zak vóór hem. Hij heeft Sylvia horen roepen en komt kijken. Al snel heeft hij door dat er boven hun kot enkele platen verschoven zijn. Hij schiet terug naar buiten in de gutsende regen en gaat Dian halen. Ze kruipen op het platen kot en leggen de dakbedekking terug op de juiste plaats. Als ze druipnat terug binnenkomen bij Paul en Sylvia zien ze beide tortelduifjes dicht tegen elkaar gekropen zitten en horen ze Sylvia stilletjes wenen van ellende. Zelfs haar GSM waarmee ze naar huis wou bellen, laat het afweten. Verkeerd kengetal, geen verbinding of onweer? Ze weet het niet meer. Alleen een beetje gekraak en gepiep komt uit haar mobieltje. Mijn God, waar zijn ze hier toch beland? “Kom”, zegt Sven, “jullie mogen in ons hok slapen. Wij leggen ons wel in de minibusjes.” Hij haalt vlug zijn spullen en brengt die van het jonge koppel in zijn kot.
Maar zelfs in het droge hok kunnen Sylvie en Paul de slaap niet vatten door het hevig getokkel van de regen op hun dak. Paul hoort telkens gezoem van die gevaarlijke malaria-muggen en blijft nog liever wakker dan gestoken worden. Ze trekken hun hoofd onder het laken en liggen als twee baby’s in elkaars armen te waken tot ze rond twee uur ’s nachts eindelijk in slaap vallen.
Tegen de morgen aan is het onweer verdwenen en de warme zon doet de hele omgeving dampen. Leo staat als eerste bij de wasplaats. Hij vindt dat zelfs het Platenkothotel: “Chez les Cochons” met nul komma nul sterren zoals Jef nog lachend had gezegd, ook zijn charmes heeft. Eén voor één komen ze met slaapogen buiten piepen. De zon schijnt weer prachtig en doet alsof er niks aan de hand is geweest. Een nieuwe dag met een speciale verlichting is gegarandeerd. Saskia en vooral Nicole gaan met de afkeer die op hun gezicht te lezen staat naar de badplaats die ze in hun stoutste dromen niet hadden verwacht. Nicole veegt met een papieren doekje, dat ze voorzichtig in het water dopt, de zandmankorrels uit haar ogen. Zonder schmink en met haar verwilderde haardos lijkt ze meer op een verfrommeld oud vrouwke. Nog half slaperig sjokt ze verder over de glibberige weg. In de bocht glijdt ze uit en schuift met haar nieuwe broek over de vettige kleigrond. Haar toiletzakje valt in de smurrie. Als Bob aangelopen komt om haar recht te helpen krijgt hij de volle lading. “Gij met jouw onnozele, avontuurlijke reis. Zie mij hier nu liggen!”. Ze kruipt moeizaam recht en weet niet waar ze met haar handen vol modder moet blijven. Ze is te kwaad om te kunnen wenen van ellende.
Leo en Sander komen erbij. “Kom, kom, Nicole zo erg is dat nu toch ook weer niet. Trek je kousen en schoenen uit en we soppen jou eens in het bad tot je proper bent”, zegt Leo lachend. Even aarzelt ze, maar knikt dan voorzichtig ja. Beide sterke mannen houden haar boven de waterbak zodat Bob het slijk van haar benen kan wassen. Als Kobe haar wil filmen begint Nicole ineens te lachen. Ze stampt zowaar met beide benen in het water tot de mannen ook nat worden. Ze wrijft haar billen droog en loopt terug naar hun slaapkot. Dan stopt ze de vieze broek vol klei in een vuilnisbak en trekt opnieuw de broek aan waarmee ze gisteren heeft rondgetoerd. Het steekt vandaag zo nauw niet meer.
Dian is druk in de weer met een helper om het ontbijt klaar te zetten. Ze hebben enkele eenvoudige tafeltjes neergezet op het plein. Op een plank liggen kokosnoten. Ze lijken met hun drie gaten een beetje op een behaarde apenkop. Dian hakt met een machete een aantal kokosnoten open zodat ze de melk kunnen drinken. Het ontbijt wordt aangevuld met de overschotten uit de picknickmand van gisteren. Jef en Simonne drinken wel de kokosmelk maar van die plakkerige overschot van gisteren moeten ze niet weten. Dan nog liever honger. Ze begrijpen ook niet goed waarom Sven hen in godsnaam naar deze plek heeft gebracht. Hij had hen toch even goed naar Makale of Rentepao kunnen brengen in een degelijk hotel.
Sander zit samen met Leo, Kobe en Miel aan een tafeltje. Ze hebben het over leven zonder comfort. Volgens Sander wiegt onze moderne welvaart ons zachtjes in slaap. “We liggen gezellig in onze hangmat van modern comfort en nestelen ons in een luxe gevangenis die we zelf gecreëerd hebben. Er is soms letterlijk een ramp nodig zoals een brand, overstroming of een vechtscheiding om te beseffen hoe warm we ingeduffeld zijn.” “Of een platenkothotel, ‘Chez les cochons’ ”, voegt Miel er met een serieus gezicht aan toe.”Als ik eerlijk ben, moet ik toegeven dat het gisteravond toch even slikken was toen ik in onze slaapkamer met al die super de luxe attributen terecht kwam. Ik voelde mij echt verloren. Gelukkig had ik Kobe om mij te helpen.” Miel spreekt met driftige, afgeremde ademstoten. Soms ha-àpt hij naar lucht middenin een lettergreep. Hij slikt even om zijn maag vol te zuigen met lucht en herneemt koppig nog eens hetzelfde woord. Zo van: ik kan het wel in één keer goed gezegd krijgen. Maar eens hij op dreef is, verloopt de conversatie vlot en klinkt zijn stemgeluid kinderlijk en frivool. Keel- en neusklanken geven zijn stem soms vreemde bijklanken. Miel heeft een lange hals die zich uit zijn ‘col’ tracht te bevrijden door een rekkende beweging. Zijn mager kopje steekt hij reikhalzend de hoogte in, zodat de lange, gezwollen aders naast de adamsappel duidelijk zichtbaar worden. Kobe kan het natuurlijk niet laten om zijn reisgezel op zijn nummer te zetten.” A la guerre comme a à la guerre, hé Miel”. Ik heb ooit tijdens een overlevingstocht in het putteke van de winter, toen het vroor dat het kraakte, buiten geslapen in een éénmanstentje. Toen ik ’s morgens opstond, kon ik in mijn legerschoenen niet meer in. Die natte schoenen waren stijf bevroren en leken wel van beton. Ik heb de veters los moeten laten en ben zo naar de verzamelplaats gelopen. Onze kapitein heeft mij toen uitgescholden omdat ik niet orde was. Dat was andere koek, man.” “Back to basics,” zou Sven zeggen en daarom stuurt hij ons naar een platenkothotel. Eigenlijk geen slecht idee. Werkt echt confronterend. En gisterenavond met dat zwaar onweer er bovenop, dat kon wel tellen. Eerst in een vier sterrenhotel zoals in Makassar met alle super de luxe voorzieningen erbij om ons als toeristen te verwennen en dan als contrast een lege varkensstal. Ik was mij niet eens meer bewust hoe afhankelijk ik geworden ben van modern comfort.
"Nu, ik moet zeggen” besluit Miel, “dat platenkot hier is goed voor een paar dagen, maar veel langer zou ik het hier niet uithouden.” Na hun kokosmelkontbijt verzamelen ze voor een stevige wandeltocht. Ze gaan te voet verder naar een dorp met prachtige boothuizen. Tussen de bergflanken en midden de rijstterrassen liggen de vele dorpjes met traditionele huizen. De kleine dorpjes liggen verscholen achter bamboeheggen. Het is verfrissend zo een wandeling van enkele kilometers tussen al die felgroene rijstvelden als men de dag voordien bijna tien uur in een eng busje heeft gezeten. Langs de weg werken vrouwen met grote, afgeronde kegelhoeden op hun hoofd. Ze slaan rijst tegen houten balken om de korrels vrij te krijgen. Ze lachen en hebben duidelijk plezier in hun werk. Als architect is Bob echt benieuwd naar de constructie van die boothuizen, of tongkonans met hun enorme zadeldaken.
Oorspronkelijk had alleen de adel het recht om een boothuis te bouwen. Zowel de woonhuizen als de rijstschuren van de Toraja’s worden volgens een oeroud concept gebouwd. Vroeger waren het zeevolkeren en die culturele erfenis weerspiegelt zich nog in de bouw van hun huizen. Zowel de woonhuizen als de rijstschuren staan op hoge poten. Ze zijn gebouwd op palen, die op stenen sokkels rusten. Het dak van een tongkonan loopt aan beide uiteinden omhoog als de boeg en de achtersteven van een schip. Sommige boothuizen zijn honderden jaren oud en toch nog in goede staat, omdat men slechte stukken uit de grote legpuzzel kan weghalen en vervangen zonder iets te moeten afbreken. Zo een boothuis is helemaal niet functioneel, vindt Bob. Door die hoge, lege constructie vooraan en achteraan is drie vierde van die bouw decoratie, of dient ze om de tradities in ere te houden. Vooraan is zelfs een stevige balk nodig om het overstekend dak te ondersteunen. Die krachtig gewelfde gevels hebben een bonte vlakversiering met verschillende motieven die allemaal een bijzondere betekenis hebben. Aan de buitenkant kan men als dorpsbewoner direct de status van de eigenaar aflezen. Paul en Bob nemen enkele foto’s van al de oude religieuze tekens en gelukbrengende motieven die als versiering dienst doen. Sommige boothuizen hebben vooraan een paar dozijn buffelhorens aan een staak opgehangen. Die hoorns komen van de geslachte waterbuffels tijdens dodenfeesten. Hoe rijker of hoe belangrijker de bewoner hoe meer echte hoorns van waterbuffels er als versiering vooraan hangen. Maar het mooiste huis is van het dorpshoofd. Het dient ook als ontmoetingsplaats en is een soort cultureel centrum voor het dorp. Bij bruiloften of begrafenissen komen de dorpsbewoners daar samen. Het wordt gebouwd zonder nagels. Alleen houten pennen en speciale houtverbindingen worden gebruikt, zoals zwaluwstaarten om de constructie toch stevig te maken.
Als middagmaal krijgen ze een authentieke maaltijd van de toraja’s aangeboden. Veel rijst, groenten en water. Het lijkt wel een vastenkuur. Gratis afslanken voor de dames: cholesterolverlagend dieet voor de heren. Bob en Simonne hebben het wel moeilijk met die versobering. Ze begrijpen ineens wel waarom al die inboorlingen zo pezig en mager zijn. Om de avondmuggen te vermijden en eens een andere locatie te hebben dan hun platenkot, laat Sven ze na de maaltijd samenkomen onder een bamboeafdak in het dorp. Het zal een open luchtzitting worden in de namiddag in plaats van een avondsessie.
“Het thema voor vandaag ‘versoberen’ hebben jullie al een beetje aan den lijve ondervonden,” begint Sven. “Volgens het Duits consumentenblad Ökotest bezit de westerse mens gemiddeld een tienduizendtal dingen. Onze keukens staan vol toestellen waarvan sommige zelden of nooit gebruikt worden. Wij zijn spullenmensen geworden die zich comfortabel hebben ingesponnen in een netwerk vol bezit. Voor gesettelde burgers, is verhuizen een ramp geworden. Het wordt nog erger als we in dit tempo blijven consumeren. Onze kinderen zullen dan zelfs vier keer zoveel goederen bezitten als wij nu. Wie naar de berg speelgoed kijkt die elk modern kind in zijn persoonlijke speelkamer heeft opgestapeld, weet dat dit niet overdreven is. Sommige jonge ouders en hun grootouders kunnen hun kind of kleinkind zelfs niet meer plezieren met een nieuw stuk speelgoed, want de kleine heeft het al. Het punt van oververzadiging, verveling en totale verwennerij is zelfs bereikt.” Ondertussen deelt Dian de drankjes uit en geeft iedereen een blad papier. Daarop staat als opdracht één: “Noteer minstens tien spullen uit je huis die je absoluut niet meer nodig hebt. Spullen die je wilt weggeven aan familie of vrienden, of die je desnoods aan spullenhulp bezorgt. Je kunt ze ook in je verbeelding in de vuilbak kieperen. Loop in gedachten door je keuken, je bureau of werkvertrek en zoek uit wat je echt niet meer gebruikt, of dubbel hebt.” Aarzelend beginnen ze te noteren. “Je hebt al die spullen toch niet voor niks gekocht zeker,” begint Greet. “Ofwel heb je ze cadeau gekregen, en dan kan je ze toch moeilijk weggooien. Beeld je in: Je schoondochter vraagt waar die mooie koffiekan is die ze gekocht heeft als kerstcadeau? Zal ik dan even zeggen, lieve meid, die hebben we bij het oud ijzer gezet? Niet erg bevorderlijk voor sterke familiebanden, als je het mij vraagt.” “Toch maar noteren,” zegt Sven. Als ze na een vijftal minuten allemaal hun lijsten vol ‘weggegooide spullen’ bijeenleggen, staan ze er allemaal van te kijken wat er in zit. Vazen, mixers, horloges, koffiezetapparaten, bloemstukken, reproducties van schilderijen, verouderde woordenboeken, of dubbels van cd’s. Zelfs laptops en boormachines figureren op hun lijsten. Leo heeft zelfs ‘ezel’ staan op zijn blad. Vijf heeft hij er al rondlopen en ja dat wordt een beetje veel.
“De volgende oefening is heel delicaat maar zéér waardevol, zegt Sven. Ik noem ze de “Oh ja- oefening.” Met deze oefening kunnen we inzicht krijgen in ons psychisch mechanisme ‘aanval en verdediging’ dat bijna alle menselijke interacties beheerst. We hebben het hier niet over fysieke gevechten, maar over het verbaal en via lichaamstaal bedreigen of verdedigen. Mensen spelen voortdurend ping pong met elkaar. Ik zeg iets negatiefs en als een boemerang krijg ik nog zwaardere kritiek terug. Het is een eeuwenoud kinderspel: poets wederom poets. Dat eeuwig ‘welles-nietes-spelletje’ kennen we allemaal. Slechts weinigen stappen uit die vicieuze cirkel. Iemand heeft bijtende kritiek op je houding, of iemand beschuldigt jou van iets dat je totaal niet gedaan hebt en je schiet uit je krammen om je te verdedigen. Je partner verwijt je dat je weer te laat bent en je reageert met een scherpe repliek. Hebben jullie er al even bij stil gestaan waarom we ons steeds verdedigen? De ‘oh ja-oefening’ kan je dit laten aanvoelen. Die reactie is net het tegenovergestelde van het ‘lik-op-stuk-beleid’. Wezenlijk is er geen verschil tussen je persoonlijke verdediging, de verdediging van jouw familie, je club of je vaderland. Eigenlijk zouden we het ministerie van landsverdediging beter het ministerie van de proactieve aanval noemen. Dat de aanval de beste verdediging is weten we niet alleen uit het voetbal. Zelfs dat robotachtig marionetmanneke met zijn klein zwart snorretje wist dat al. Het laatste hoofdstuk van “Mein Kampf” heet gewoon “Uit zelfverdediging”.Uit zelfverdediging moeten we ons ras zuiver houden en moeten we de gehandicapten, zigeuners en joden maar ‘entlösen’. Al wat ik tot nu toe gezegd heb, klinkt allemaal erg vrijblijvend. Dat raakt jullie vel nog niet. Daarom stel ik voor dat jullie één voor één elkaar echte verwijten sturen en dat de ander gewoon “Oh ja” zegt in plaats van zich te verdedigen. Alleen een zakelijke mededeling is toegelaten in je verdediging. Dus als iemand jou verwijt dat je weer veel te laat bent, kan je rustig zeggen: “De bus had een half uur vertraging. Meer niet.”
Ze voelen zich allemaal nerveus en gespannen. Dian deelt willekeurig gewoon nummertjes uit van één tot veertien. Die met een paar nummer gaan tegen die met een onpaar nummer staan. Dus nummertje één Nicole mag nummer twee Kobe eens de volle lading geven en nummer drie Sander geeft nummer vier, Ellie er van langs en zo verder. Daarna worden de rollen omgekeerd om verwijten uit te delen. “Kijk gewoon wat er gebeurt als je iemand verbaal aanvalt en reageer rustig met “Oh ja!” Niet meer en niet minder. Zelfs als je zegt: “Oh ja en wat dan nog? Sluit je je op in je eigen gelijk en heb je eigenlijk niet geluisterd naar de ander. Het is zoals de beruchte uitspraak: “Et alors?” van de Franse president François Miterrand. Toen in 1994 het blad Paris Match het bestaan van een buitenechtelijk dochter aan het licht bracht, reageerde hij namelijk met de gevleugelde woorden "Et alors?". Dit is vrij vertaald: moeit je er niet mee, dit is mijn privé leven. “Zelfs “Et alors” is dus ook verdedigend gedrag. Bij “Oh ja” sta je open en stel je gewoon misschien een beetje verwonderd vast: “Is dat zo? “ “Dus,” gaat Sven verder, “ik zeg bijvoorbeeld tegen Simonne: “Jouw zonnebril staat scheef” en Simonne antwoordt: “Oh ja!” We beginnen met kleine aanvallen op het uiterlijk of gedrag van onze tegenspeler. Sven benadrukt nog maar eens dat het slechts een spel is en dat het niet persoonlijk bedoeld is. Op eenvoudige en weinig kwetsende kritiek zoals: er zit een gat in je kous, of, jij bent altijd zo slordig gekleed, of jij gebruikt voortdurend het stopwoord ‘eigenlijk” en ‘kan jij niet eens normaal doen’, voelen ze zich niet echt aangevallen. Ze vinden het zelfs grappig. “Nu de tweede ronde. Dat wordt al iets serieuzer. Let goed op! Het blijft een spel. Als je toevallig geraakt wordt door de opmerking van je tegenspeler, zeg rustig: Oh, ja!; Het is niet de bedoeling om iemand nodeloos te kwetsen, maar onbewust voelen mensen soms waar het wringt bij de ander en zullen ze toevallig dingen zeggen die misschien hard aankomen. Besef dus maar dat het niet hun bedoeling is jou persoonlijk te kwetsen. Als het toch gebeurt, hap even naar adem, tel tot tien zoals de Japanners doen en zeg rustig ‘Oh ja!’
Sven gaat vóór Leo staan en zegt uitdagend: “Wat een arrogante vent ben jij?” Een frontale aanval, brutaal op de man af. Leo kijkt een beetje verbouwereerd. Hij voelt de woede zo naar zijn kop stijgen en beseft net op tijd dat ze een spelletje spelen terwijl heel de groep er op staat te kijken. Hij zegt “Oh jààà!” De ‘jààà’ lijkt wel een ontlading van een onderdrukte frustratie.
“OK,” zegt Sven en vraagt dan:”Wat voelde je, of dacht je toen ik jou ‘een arrogante vent’ noemde? “ “Om eerlijk te zijn, had ik veel zin om jou een mep op je gezicht te verkopen. Het lag op mijn lippen om te zeggen: Arrogante zak, kijk eerst naar jezelf. “ Sven weet heel goed dat hij een groot risico neemt door Leo ‘arrogant’ te noemen. Uit de beoordeling van de vragenlijst over arrogantie kwam dit maar al te duidelijk naar voren. Maar hij voelt dat Leo hem meer en meer begint te vertrouwen en dat hij een zeer grote mentale weerbaarheid heeft. “Heb je er enig idee van waarom je de neiging hebt om je zo fel te verdedigen?” Vraagt Sven. “Ja, en je hebt geluk dat het slechts om een spelletje gaat. Ik heb nog altijd een stevige linker.”
“Vooraleer ons te ergeren,” gaat Sven verder, “onderzoeken we best of de kritiek waarheid bevat en bruikbaar is. Zit er niks in, zogenaamde onterechte kritiek, waarom zouden we ons dan ergeren en verdedigen? Alle op- en aanmerkingen op jou als mens en op je lichaam hoef je niet zo maar te pikken. Wanneer de beoordeling wel iets bruikbaars bevat, dan kunnen we beter dankbaar zijn en de gegeven feiten ter harte nemen. Vóór we verder gaan is het goed om weten dat een verdedigende houding zwakheid betekent. Als iemand jou bedreigt, wekt dat woede op en die woede maakt dat een tegenaanval redelijk lijkt. Het is uitgelokt en het lijkt jou gerechtvaardigd om jezelf te verdedigen. In voetbaltermen: je krijgt een trap en je trapt gewoon terug en jij krijgt rood. Onder het mom van zelfverdediging nemen we dan revanche. Mensen met een groot zelfvertrouwen die zeer evenwichtig en goed aangepast zijn, kunnen niet alleen kritiek op hun werk, maar zelfs op hun persoon gemakkelijker objectief bekijken. Ze nemen de bruikbare elementen op en laten de overige bezwaren van zich afglijden zoals water over een eend vloeit. Ze hebben een olifantenhuid en laten zich niet zo gemakkelijk uit hun evenwicht brengen door verwijten en verbale aanvallen. Wie innerlijk sterk staat en rust kent, zal zich niet gemakkelijk verdedigen. Als je authentiek jezelf bent en in waarheid leeft, dan heb je een macht die alle verdediging overbodig maakt. Zo iemand heeft er geen behoefte aan om zich te verdedigen.”
Ellie begint zich behoorlijk op te winden en kan zich niet meer beheersen. “Hoe zo? Moet ik mij dan niet meer verdedigen als ik vals beschuldigd word? Als iemand mij onterecht verwijten maakt? Als iemand mij bedriegt, of nog erger onterecht een proces aandoet? Wat vertel je ons nu allemaal? Iemand die zich niet verdedigt, is een slappeling en een lafaard. Het is iemand die zijn giftig speeksel inslikt en alles verdraagt. “Zich niet verdedigen” is een slavenmentaliteit. Slaven moesten vroeger wel zwijgen, of ze werden een kopje kleiner gemaakt. Is het dat wat je ons wil leren?”
“Er is niets mis met je fysiek te verdedigen er is ook niks mis met een zakelijke correcties op de aantijgingen die je te verduren krijgt,” gaat Sven verder. Om het beter te begrijpen zoek je eerst naar de mentaal sterke figuren in jouw directe omgeving die je goed kent en dan naar enkele zeer zwakke figuren. Kijk hoe zij reageren op een aanval uit hun omgeving. Hoe zwakker iemand in de wereld staat, hoe meer hij de neiging heeft zich te verdedigen.”
Miel overloopt in zijn gedachten de sterke figuren die hij ooit in zijn leven is tegen gekomen. Zijn grootmoeder, een leraar, de grote baas op zijn werk. Hij stelt tot zijn verbazing vast dat die zich inderdaad slechts zelden verdedigden. “Ja,” denkt Miel,” ik ben rap op mijn tenen getrapt en heb nog al vlug de neiging om de ander van hetzelfde laken een broek te bezorgen. Waarom had ik vroeger met mijn vrouw bijna constant dat eindeloos geredetwist tot ik van miserie afdroop en woedend zei:’Ja je hebt gelijk, ben je nu content.’ Ondertussen gaat Sven rustig verder: ”Iemand die zich om de haverklap al te gemakkelijk verdedigt, heeft onvoldoende zelfvertrouwen. Om het idee van je niet verdedigen beter te begrijpen, denk je maar aan iemand die leert zwemmen. Je kunt je niet verdedigen tegen het water. Hoe meer je een angstige en verdedigende houding aanneemt hoe krampachtiger je reageert. Angstige zwemmers strekken hun nek als een kieken om toch maar boven water te blijven. Ze missen het allerbelangrijkste: vertrouwen, zeg maar vertrouwen met een grote V. Vertrouwen is het sleutelwoord. Een echte zwemmer voelt zich zalig geborgen in het water. De waterwereld steunt jou in al je bewegingen. Als je begint te vechten tegen het water ben je verloren. Vervang water door leven en je begrijpt beter wat ik bedoel met “de Oh! Ja-oefening. Mensen die willen leren zwemmen in het leven vechten niet tegen de stroming van het water. Een gevoel van bedreiging is de erkenning van een ingewortelde zwakheid, een geloof dat er een gevaar bestaat dat de macht heeft jou aan te zetten tot een gepaste verdediging. Verdediging komt voort uit angst en die wordt vergroot bij elke verdediging.” “Dus, als ik mij verdedig, word ik nog meer aangevallen”. zegt Leo. “Is dat niet vreemd. Zich verdedigen werkt als een boemerang. Je krijgt nog meer op je neus.” Enkele loensen voorzichtig naar Greet, om haar reactie in te schatten. Maar ze reageert niet.
“Je verzet je beter niet tegen grove en kwetsende opmerkingen,” gaat Sven verder. “Door in de verdediging te gaan of je terug te trekken sleur je de eigen negativiteit naar boven. Beeld je daarom in dat de opmerking dwars door jou heen gaat alsof ze niet voor jou bedoeld was. Ze volledig negeren, belet je niet om tegen de kritiekgever zakelijk mee te delen dat zijn gedrag ongepast is.”
“Zwijgen en niet reageren heeft vaak ook een omgekeerd effect op de kritiekgever,” vindt Ellie. “Het kan door de ander als hautain gedrag of onwilligheid geïnterpreteerd worden. De ander vindt dat je haar of hem niet meer serieus neemt en dat wordt natuurlijk evenzeer als kwetsend ervaren. Onderhuids sluimert het ongenoegen voort en zal zeker ten gepaste tijde weer terug aan de oppervlakte komen. De niet ontladen agressie van de kritiekgever komt vroeg of laat toch terug boven. Op een totaal onverwacht moment krijgt men dan de volle lading omdat men het spelletje van wederzijds verwijten maken niet heeft willen meespelen. Vooral als de ander erg goed is in dit welles-nietes gedoe, kan zwijgen een kille afstand creëren. Proberen een eind te maken aan de stroom van kritiek door te zwijgen, betekent nog niet dat we geen reacties vertonen. Ons gezicht en onze onbewuste gebaren spreken soms boekdelen voor iemand die ons goed kent. We reageren dus wel, zonder dat we er ons bewust van zijn.”
“Dat is juist en erg belangrijk je lichaamstaal zegt soms veel meer dan woorden,” beaamt Sven. “Dat is nu het grote verschil met de “Oh ja” mentaliteit. Met die reactie geef je wel antwoord en dat is niet hetzelfde als zwijgen. Er blijkt verwondering uit zo van: “Is dat wel zo wat je zegt zodat de ander misschien zijn kritiek herziet of mildert. Laten we het eens proberen en zien wat er gebeurt. Nicole begin maar”. Nicole gaat uitdagend voor Kobe staan en zegt:”Gij bent voor mij het prototype van de gamellenboeffer, zo stijf als een hark”. “Voilà, die zit,” denkt Nicole. Maar zij onderschat blijkbaar het incasseringsvermogen van een officier, die in het legersysteem jarenlang werd getraind. Kobe glimlacht naar Nicole. Niet moeilijk voor hem, want hij vindt haar zelfs sympathiek en zegt rustig: “Oh ja, en merçi Nicolleke.” Nicole voelt zich opgelucht want ze had een hevige reactie verwacht. De reactie van Kobe heeft iets ontwapenend en zelfs lief, vindt ze. Ze is zelfs lichtjes in de war omdat Kobe zo zacht “Nicolleke” had gezegd.
Sander staat voor Ellie en aarzelt. Hij heeft Ellie graag en kan niet direct iets lelijks vinden om haar te beledigen. Het is echter een spel, dus spelen we mee, denkt hij. “Jij bent de meest geniepige leugenaar die ik ooit in mijn leven ben tegen gekomen”. Ook Ellie die al zo veel ervaring heeft met communicatietechnieken blijft er rustig bij. Maar ze doet graag anders dan de spelregels van Sven voorschrijven. Daarom antwoordt ze rustig: “En dan? Ik lieg graag. Goed liegen is een echte kunst”. Ook bij de overige loopt het vlotjes, behalve bij Miel en Simonne.
Miel denkt van eens scherp uit de hoek te komen en zegt tegen Simonne:” Jij bent zo gierig dat je brandt’. Een schot recht in de roos waar Simonne geen raad mee weet. Ze lijkt wel geblokkeerd en kan ineens het standaardantwoord niet meer vinden. Sven komt haar ter hulp “Hoe bedoel je dat, Miel?” Een volstrekt overbodige vraag, maar ondertussen heeft Simonne de tijd om zich te herpakken. Ze lacht ineens en zegt opgelucht “Oh ja!”
Dat was het voor vandaag, zegt Sven. Dian haalt de beurs met codeletters te voorschijn en laat iedereen zijn nummer trekken. Ze worden over een half uur verwacht op het begrafenisritueel en dat willen ze natuurlijk niet missen.
Langs een smal pad wandelen ze naar een grote wei die tijdelijk is ingericht als feestruimte voor het grote begrafenisritueel. Ze moeten langs de kant gaan staan om twee dragers te laten passeren met een schreeuwend varken. Het zwart gevlekt varken met korte snuit is levend verpakt met riemen en zeeltjes aan een korte bamboestok op zijn rug die op zijn beurt vastgesjord is aan een lange bamboepaal die op de schouders ligt van de dragers. Het varken wiebelt van voor naar achteren op het ritme van hun stappen. Bij elke tweede stap kan het bijna in de billen van de voorste drager bijten. De dragers op blote voeten stappen stevig door om op tijd te zijn voor de grote slachtpartij. Heel het dorp is in rouw voor een vrouw die bijna een jaar geleden is gestorven. Al de dorpelingen zijn verzameld op het groot weiland. Door de hevige regen van de vorige nacht wordt het hier een erg modderige bedoening. Nicole en Saskia stappen onhandig verder in de drassige grond en zakken af en toe weg in de blubber. Een vreemd en schril contrast: Enerzijds die mooi geklede inlandse vrouwen die elegant en ongestoord blootsvoets verder stappen en anderzijds de zich ergerende toeristen die onzeker voortsukkelen en met hun schoeisel wegzakken in de modder. Ook de kinderen zitten in kleurrijke feestkledij en hebben kroontjes van goud op hun hoofd. Rond het weiland is een tijdelijke constructie van bamboe en palmbladeren ingericht. Ze kunnen onder een afdak gaan zitten, om zich te beschermen tegen de zon. Boven op een katafalk goed in het zicht staat de kist van de overledene. Vrouwen in rouwkleding wachten op al de genodigden. Ze dragen een zwarte sarong en een strogele, kegelvormige hoed.
Ze bieden als teken van gastvrijheid een schaaltje aan met daarin een kreteksigaret en een betelnoot. De gelegenheid voor Jef, Leo, Miel, Bob en Sander om ook eens te pruimen en rood speeksel te produceren. Dian heeft de ‘niet-pruimers’ vooraf duidelijk gemaakt dat het geen probleem is om het aangeboden ‘geschenk’ te weigeren. De gewoonte om bij bezoek of traditionele ceremonieën een betel te geven is zomaar een blijk van vriendschap. De Toraja’s nemen het niemand kwalijk als men het aangeboden schaaltje met een vriendelijk gebaar weigert. Terwijl ze toch moeten wachten, vertelt Dian hen over de complexe rouwplechtigheden van de Toraja’s. De begrafenisrituelen van het westen of van de “dalende rook” zijn de toeristische attractie van de Toraja’s op Sulawesi. Ze zijn zo spectaculair en uniek in de wereld dat men die tijdens een reis in Indonesië moeilijk missen kan. Bij weinig volkeren in de wereld staat de dood zo centraal in hun dagelijks leven als bij de Toraja’s. Sommige ceremonies kunnen wel een week duren. De duur is afhankelijk van de kaste en het prestige van de overledene. Als bij de Toraja’s iemand sterft, wordt het lijk niet gebalsemd. Wel wordt het bloed uit de aders gezogen en daarna worden de aders volgespoten met formaline om het lijk te kunnen bewaren tot aan de begrafenis. Zij geloven dat de ziel alleen de bovenwereld kan bereiken als het lichaam intact blijft. In het midden van het weiland ligt een grote bamboemat. Mooi geklede jonge vrouwen gaan zitten en beginnen met trage armbewegingen een soort dans. Ze zingen een slepend en zagend klaaglied dat al na enkele minuten de aanwezige toeristen begint te vervelen. Dian en zijn groep zitten ver genoeg af om hen niet te storen. Hij vertelt rustig verder over de bizarre begrafenisrituelen.
De last van een begrafenis met een feest voor heel het dorp is zo zwaar dat men soms de rouwdienst meer dan een jaar moet uitstellen. De kostprijs van een uitvaart loopt zo hoog op dat gewone mensen ze niet meer kunnen betalen. Sommigen steken zich jarenlang in de schulden om het feest te kunnen bekostigen. Bij een lid van de hogere adel bestaat het feest zelfs uit twee delen die elk een week duren. Om hun prestige op peil te houden moeten ze dan minstens twee dozijn waterbuffels en een groot aantal varkens slachten. Bij echt rijke mensen worden soms tot meer dan honderd waterbuffels en tientallen varkens geslacht. Als buitenstaander kan men onmogelijk begrijpen waarom dat gewicht van die dodencultuur met al die sociale verplichtingen zo zwaar kan doorwegen op de mensen als men hun levensfilosofie niet een beetje kent. Bij de Toraja’s is iemand pas echt dood als het dodenfeest volgens de voorschriften is verlopen. Dan pas stijgt de ziel op naar de Puya, d.i. de bovenwereld. De ziel behoudt zijn status en rijkdom in die bovenwereld en erg belangrijk, afhankelijk van de begrafenisrituelen die de overledene gekregen heeft, kan hij zo de status van zijn nakomelingen verhogen. Tijdens de wachtperiode voor de uitvaart wordt het lichaam gewikkeld in verschillende doeken en bewaard onder hun boothuis. Ondertussen zwerft de ziel van de overledene rond tot de begrafenisrituelen zijn voltooid en het tijd is om op te stijgen naar het hiernamaals. De zielen van de geslachte varkens en waterbuffels dragen de ziel van de overledene naar de poort van de bovenwereld. Ondertussen arriveren nog meer dragers met varkens, bengelend aan een bamboestok, op het open weiland. Ze deponeren hun last in het midden van het weiland. De varkens liggen op hun zij met de bamboestokken er nog aan vast. Ze schreeuwen niet meer. Ook de karbouwen staan klaar voor de grote slachtpartij. Een ceremoniemeester doet de aankondigingen via een luidspreker.
Eigenlijk is het vreemd. De Toraja’s houden van hun waterbuffels. Ze moeten niet eens ‘werken’ op de rijstvelden en mogen de hele dag rustig grazen waar ze zin in hebben. Ze behandelen hun karbouwen meer als gezelschapsdieren dan als nutsdieren. Het bezit van een buffel is ook een teken van welvaart. Maar als er iemand sterft, dan wordt het geliefd huisdier geofferd voor de overleden persoon. Gelieve als gevoelige kijker even weg te zappen want de bloederige slachtpartij kan beginnen. De varkens en buffels worden levend geslacht zonder de minste verdoving. Met de parang, een lang, zwaardvormig mes, of met speciaal gepunte bamboespiezen snijdt men de halsslagader over. Het naar buiten gutsende bloed wordt opgevangen in bamboekokers. Daar wordt achteraf een speciale koek van gemaakt. De buffels worden voorgeleid naar de man met de parang die met één enkele houw de keel open snijdt. Bij een ‘toreador’ die zijn vak kent, zakt het dier praktisch direct door zijn poten. Maar die open gesneden hals waar het bloed uit spuit blijft een afschuwelijk schouwspel. De buffel die door de knieën zakt en toch weer probeert rechtop te staan, een eind verder loopt en dan toch door de knieën gaat. Niet mooi om aan te zien. Dit is veel erger dan een stierengevecht. Daar heeft de stier minstens nog een waterkansje dat hij met de eer gaat lopen als hij de toreador de lucht in slingert. Soms loopt het echt mis en dan sukkelt die kolos nog een tijdje rond in het weiland terwijl het bloed overal heen spuit. Of hij begint tegen de bamboetribunes in te beuken tot hij doodvalt. Saskia en Sylvia draaien hun hoofd weg. Ze kunnen de bloederige slachtpartij niet meer aanzien. Op enkele minuten tijd gaan er verschillende tegen de vlakte en blijven liggen in de modder. De andere toeristen kijken gefascineerd en met ontzag naar het vreemde slachtritueel.
Wat mensen al niet doen om een afgestorvene een goed plaatsje te bezorgen in het hiernamaals. Leo zit naast Luc en kijkt geamuseerd toe naar de slachtpartij. Hij heeft in zijn beginjaren als dierenarts nog part-time in een slachthuis gewerkt als vleeskeurder. “Over vleeskeuring hebben ze hier nog niet veel gehoord,”zegt hij tegen Luc. “Zie je die knobbels daar boven in de rug? Waarschijnlijk wormbuilen” Leo wijst naar één van de buffels vooraan die al tegen de grond ligt. “Over wormen gesproken,” gaat Luc verder. “Ken je het verhaal van de verbrande Papoea’s uit Irian Jaya hier niet zo ver vandaan? In de jaren negentig kreeg een plaatselijk hospitaal geregeld mensen binnen met ernstige brandwonden. Opvallend was dat die verbrande mensen steeds ’s morgens vroeg werden binnengebracht. Al die mensen kwamen uit de bergen waar het ’s nacht zeer koud kan zijn. Ze leggen dan een vuurtje aan in hun hut om zich warm te houden. Tijdens de nacht kregen die bergbewoners rare reacties en stuiptrekkingen. Ze rolden uit hun bedstee tot tegen het brandend kacheltje of in het open vuur. Niemand begreep er iets van. Waarom gebeurde dat zo vaak bij die bergmensen? De verklaring werd pas gevonden toen men autopsie deed bij de overledenen. In de hersenen vond men grote knobbels die na onderzoek echte blaaswormen bleken te zijn van de varkenslintworm. Die grote cysten in hun hersenen veroorzaakten epileptische aanvallen, waardoor ze uit hun slaapplaats rolden, recht naar het brandend kacheltje of het open vuur. Al de cysten waren van de varkenslintworm, wat alleszins niet verwonderlijk is, want die mensen leven zeer nauw samen met hun varkens. Ze hebben hen aangeraden om hun vuurtjes zover mogelijk van hun bedstee aan te maken. Ook een manier om aan preventie te doen, “ zegt Luc al lachend. “Niet te verwonderen dat de mensen hier parasitaire besmettingen opdoen,” vindt Leo, “als je ziet hoe ze hier niet eens de meest elementaire vleeskeuringvoorschriften naleven.”
Leo en Luc zouden zich nog meer kunnen ergeren aan de hygiënische en medische aspecten als ze het vervolg van die slachtpartij zouden zien, namelijk het versnijden van de karkassen en het verdelen van de lappen vlees volgens rang en stand. Ook dit gebeurt volgens strikte regels waar de belangrijkste personen uit het dorp en de familie de beste stukken krijgen. Oh wee, als men daar een fout in maakt. Dat heeft zware gevolgen voor de plaatselijke bevolking. Dat die grote lappen vlees zomaar op de grond vallen als ze van een verhoog worden gegooid in het weiland, vinden ze minder erg.
Vooraleer ze terug naar hun platenkothotel vertrekken, wil Dian hen nog iets extra’s laten zien. Hij wandelt met hen het bos in en blijft staan voor een reusachtige boom met zware stam. In die boom werden drie grote, vierkante gaten uitgehouwen. Er heerst een zachte stilte rond deze heilige boom met zijn hartvormige bladeren. “Dit is een boomgraf voor baby’s en jonge kinderen, fluistert Dian met zachte stem. “De Toraja’s vinden dat baby’s te gemakkelijk beïnvloed worden door boze geesten en daarom extra beschermd dienen te worden. Een doodgeboren kind of gestorven zuigeling wordt daarom in zo een uitgehouwen gat in de boom gelegd. Het lijkje wordt toegedekt met een matje van sagopalmvezels. Langzaam zal de bast van de boom het gat dicht doen groeien. Zo wordt de ziel van de baby beschermd en als het ware opgenomen in de ziel van de boom zodat beiden het hiernamaals bereiken.” Nicole krijgt het moeilijk. Ze gaat stilletjes achteraan in de groep staan en houdt haar handen voor haar ogen en begint zachtjes te wenen. Bob is haar gevolgd en heeft ook tranen in zijn ogen. Alles wordt ineens zo intens levendig voor zijn ogen. Nooit vergeet hij de oerkreet van zijn Nicole als jonge moeder toen ze hun kind van zes maanden hebben begraven. Na de ter aardebestelling van de kleine Jonas begon Nicole zo luid en zo intens te huilen en te schreeuwen op het kerkhof dat iedereen er stil van werd. Echt hartverscheurend. Geen grote vent, geen zakenvrouw uit de rouwstoet bleef onberoerd bij die noodkreet. Het ging door merg en been. Alle familieleden en buren lieten nog een beetje meer het hoofd hangen. Heel de wereld was in pijn. Dit afscheid van hun eerste kindje dat aan wiegendood was gestorven bij haar ouders was zo pijnlijk geweest. Die wekenlange leegte in die wieg, die babykleedjes in die kast, al die spulletjes in de kruipbox. Die hemelse glimlach van die guitige kleine: het komt allemaal ineens terug naar boven. Niet zonder reden had ze op de kleine zerk in een grafplaat laten beitelen in gouden letters: ‘ Voor de wereld was jij een van de vele, maar voor ons ventje was jij heel de wereld’. Maar hier vlak vóór die machtige boom krijgt het iets liefs en teders. Er blijkt zoveel liefdevol respect van die mensen voor hun pas gestorven kindjes. Die extrabescherming in die levende boom voelt zo goed aan voor Nicole. Het geloof van de Toraja’s dat hun gestorven baby’s die ze aan die boom toevertrouwen zullen meegroeien en leven is zo mooi; zo vol eerbied, zo hoopvol. Alleen de reuze banyanboom, komt hiervoor in aanmerking omdat zijn sap lijkt op moedermelk.
“Ja, mij mogen ze ook begraven in een uitgeholde boom,” vindt Sander. “Jammer dat het bij ons onbekend is.” “Het heeft nochtans ook bestaan bij ons in de vroege Middeleeuwen,” weet Ellie. “In Sittard en in Munsterbilzen heeft men nog boomgraven gevonden. Zelfs de legendarisch koning Arthur zou diep onder de grond begraven liggen in een uitgeholde eik.” Terwijl de groep verder trekt, komt Nicole nog even terug om opnieuw naar die wonderbaarlijke babyboom te kijken. Bob is haar stilletjes gevolgd. “Ik zal er enkele mooie foto’s van nemen,” zegt hij stil, “thuis kan ik dan de foto van deze babyboom en die van onze Jonas met Photo Shop in elkaar verwerken. Dat wordt een mooi aandenken”. Nicole knikt zachtjes en beiden gaan de groep achterna.
Ze krijgen opnieuw een sobere maaltijd van rijst en groenten. Jef en Simonne zouden allebei wat graag een berg roepies willen betalen voor een gewone boterham met kaas of gewoon een zakje frieten. Maar het zal voor een andere keer zijn. Hier is echt niks anders te krijgen. Om hen toch iets extra’s te gunnen, heeft Dian enkele bamboekokers meegebracht met balok, d.i. een palmwijn van de anaupalm. Ze kunnen zelfs kiezen tussen balok met rode kleur van de schaal van de kokosnoot die eerder zurig smaakt of zoete balok die geler gekleurd is. Vooral Kobe en Miel vinden het blijkbaar lekker. Hun tongen komen los en ze hebben het een beetje denigrerend over een ras dat wel regels heeft maar er zich totaal niet aan houdt: ‘het vrouwvolk.’
“Vorig jaar was ik op reis in Griekenland,” begint Kobe. Vóór mij zat een jonge vrouw, single en zoals ze net had verteld na zeven jaar huwelijk eindelijk gescheiden. Ze had gedurende onze reis telkens commentaar op alles en iedereen. Tijdens de busrit naar Athene trok ze de gordijntjes van de bus volledig dicht omdat ze last had van de zon. Als ik beleefd vroeg van die een beetje open te trekken om toch iets te kunnen zien van het landschap, zei ze kortaf: ”Neen.” Als we aankwamen in het hotel met heel die groep toeristen stonden alle koffers in de lounge. Ze duwde zonder iets te vragen mijn valies opzij met een nijdige trek van haar voet. Als ik haar aankeek, vloog ze meteen uit:” Kun jij je koffer niet fatsoenlijk opzij zetten, misschien? Alle mannen zijn dikke egoïsten die alleen aan zichzelf denken. Si, zegt Kobe, toen stond ik op ontploffen. “ “Weet je wat ik zei?” “Euh, neen.” zegt Miel “Hoe zou ik dat kunnen weten?” “Ik zei plechtig, kort en afgemeten: Wil jij, als je volgende keer jouw ex nog eens tegen komt hem feliciteren in mijn naam?” Ze keek verbouwereerd. “Feliciteren? Waarom zou ik die moeten feliciteren?” vroeg ze. En ik heel serieus: “Wie het zeven jaar met jou kan uithouden moet een uitzonderlijk goede ziel en verdraagzaam man zijn. Voor mij is twee dagen al ruimschoots genoeg geweest. Man, dat kwam aan! Ik heb die niet meer gehoord en gezien voor de rest van de reis.”
“Niet bepaald vrouwvriendelijk,” komt Ellie tussen. “Ik zou je wel van antwoord gediend hebben. Wees daar maar zeker van!” “Ach, ik wenste haar op dat moment naar de achterkant van de maan. “ reageert Kobe. “Achterkant? Waarom de achterkant? “Daar blijft het altijd donker want daar komt zelfs nooit zonlicht. Laat ze daar maar zagen en reclameren tegen haar eigen voor de rest van haar leven, dan heeft niemand anders er nog last van”.
Als Sven dit hoort vraagt hij: ”Mooi beeld. Mag ik dat tijdens de avondsessie gebruiken voor een van onze volgende oefeningen?” “Euh ja, zeker. Geen probleem.” Kobe weet niet goed wat hij er moet van denken. Dian doet teken dat ze vlug verder moeten. Met de busjes rijden ze naar een belangrijk dodenfeest in de buurt. Ze komen nog net op tijd om de processie naar de begraafplaats te volgen. De Toraja’s maken van die processie een vreemd spektakel met veel lawaai en geroep. De vele dragers van de kist blijven regelmatig staan om eens flink met de kist rond te springen. Onder luid gelach en gejoel wordt de kist af en toe naar links, naar rechts, naar voren of naar achteren geduwd. Zo proberen ze de kwade geesten te verdrijven.
Als ze op een open plek komen, verandert ineens de sfeer in de stoet en wordt de kist op de grond gezet. De schijnbaar vrolijke bedoening slaat ineens om in een treurige begrafenissfeer. Er komen uit de stoet plotseling wenende vrouwen te voorschijn die klagend over de kist gaan hangen. Dit is het laatste afscheid van hun geliefde dode vooraleer die zal worden bijgezet in één van de rotsgraven. Ze mogen als groep mee achter de stoet met de mannen die de kist dragen.
Tegen een steile rotswand is een grote bamboetrap geplaatst. In het midden van de rots is een uitgehouwen graf opengemaakt naast enkele deurtjes met een handgreep, die toegang geven tot de grafkelders. De kist wordt door drie mannen omhoog getrokken tegen de bamboesteigers. Als ze boven de kist in de grafkelder willen duwen, lukt dat zo maar niet. Eén van de mannen moet in het graf kruipen om enkele kisten opzij te duwen. Hij wringt zich tussen de kist en de rotsmuur naar binnen. Hij blijft geruime tijd onzichtbaar en komt uiteindelijk terug in de grafopening kijken. De kist kan erin en het gat wordt dichtgemaakt. Zodra de kist in de holte is geduwd en het deurtje gesloten is, wordt de hoge bamboestelling direct verwijderd. Dian legt ondertussen uit dat die graven zo hoog in de steile rotswanden worden uitgehouwen, om de kisten te beschermen tegen grafschenders en dieven. Er worden zeer waardevolle giften, vooral bij de zeer rijke en hoogstaande figuren, in de grafkelder bijgezet. Daarom zitten de rotsgraven van de rijkste en belangrijkste overledenen uit de samenleving het hoogst in de steile rotsen.
Niet alleen bij de begrafenisrituelen zijn er zeer grote verschillen in rang en stand. Het groot klassenverschil in lage, midden en nobele klasse komt zeer sterk tot uiting in de plek die een overledene toegewezen krijgt na zijn dood. Mensen uit de lage klasse worden in de grotten geplaatst, of krijgen zelfs geen rotsgraf. Ze worden gewoon begraven of in het ravijn geworpen. De middenklasse krijgt aparte plekken, vaak als hangend graf. De edelen of hogere klasse krijgen een graf hoog in de rotsen. Nog een zeer groot verschil: alleen voor de hogere klasse wordt een tau tau gemaakt. Tau tau’s zijn levensgrote, houten poppen van mensenfiguren waarvan de ogen gevormd worden door zwarte of witte stenen of schelpen. De rouwpoppen worden gesneden uit nangkahout. Dit is zeer sterk hout van de zuurzakboom met een marmerachtige structuur dat niet gemakkelijk zal rotten. De poppen worden met fraaie kleren uitgedost en opgesteld in de buurt van de grafkelders. Ze moeten niet alleen de doden tegen kwade geesten behoeden en bewaken, maar ook hun afstammelingen beschermen. Een tau tau is een tijdelijke verblijfplaats voor de ziel van de overledene. Ze worden samen in een rij bijgezet op een soort veranda die uit de rotswand is gehouwen, soms zijn het houten balkons tegen de rotswanden. Ze staren als vreemde spoken vanuit de hoogte neer op de mensen. De gezichten van de vroegere, oude poppen waren star en eenvoudig. Ze moesten alleen de morele trekken van de afgestorvenen afbeelden. De nieuwe poppen worden gemaakt naar het evenbeeld van de overledene en geven een goed, levensecht beeld van de afgestorvene.
Ze bezoeken samen nog vlug een knekelhuis. Eigenlijk is het een grot met enkele vermolmde kisten waar beenderen en schedels in verzameld werden. Ze liggen zo maar open en bloot op de grond. Niemand stoort er zich aan tot Saskia ineens wijst naar één van de schedels die nog haren heeft. Dat vinden ze allemaal maar luguber. Merkwaardig genoeg hangt er geen stank in die grot.
Zegt Miel ineens: ”Wij hoeven over al die klassenverschillen van de Toraja’s niet minachtend te doen, want bij ons golden en gelden zelfs nu ook nog dwaze verschillen en voorkeursbehandelingen al naargelang de overleden ziel die van een V.I.P. of een armoezaaier is.” Miel had enkele weken voordien een kathedraal bezocht waar een gids hem had uitgelegd dat de edelen en vooral de rijke mannen die het konden betalen rechts vooraan in de kerk werden bijgezet in een grafkelder. De vrouwen moesten het met de linkerkant stellen als begraafplaats. Naargelang men minder inkomsten had om af te dragen aan de kerkelijke overheid en minder belangrijk was, werd men meer naar achteren toe begraven. De armen en sukkels werden vroeger zelfs niet eens in de kerk begraven, maar gewoon buiten rond de kerk in de grond gestopt. Maar omdat tijdens hete zomers de lijkgeur uit de grafkelders in de kerken die al zo weinig verlucht werden niet meer te harden was, heeft de keizer koster Jozef II het begraven in kerken verboden. Door de ondraaglijke stank in de kerk werden sommige mensen ziek of vielen bewusteloos. De lijkgeur werd geparfumeerd door allerlei huismiddeltjes zoals het branden van wierrook en het leggen van versgemalen koffie. Het verbod van de ‘keizer koster’ werd een belangrijk inkomstenverlies voor de kerk. Vanaf dan moest iedereen op het hof rond de kerk, het kerkhof dus, gaan liggen. Behalve de niet gedoopten en de zelfmoordenaars die kregen zelfs geen begrafenis. Niet gedoopte kinderen werden vroeger op een aparte plaats begraven buiten de kerkmuren. “Nu,” gaat Miel verder, “als je in Portugal kerkhoven bezoekt, zie je soms een echt monument of een rijk versierde kapel boven op het graf staan. De nabestaanden beklemtonen de gewichtigheid van de overledene met zware marmer en arduin. Het zijn mini Tahs Mahals voor hun dierbare overledenen.”
Na hun bezoek aan de grot met de vermolmde kisten vol schedels en knoken trekken ze verder terug naar Makassar. De kronkelweg zit vol putten en verzakkingen. Van loslopende kippen, geiten en spelende kinderen langs de weg schrikken ze al lang niet meer. Ze zijn nog geen dertig km weg of ze moeten allemaal uitstappen. Door de hevige regenval is er in een bocht een serieuze grondverzakking ontstaan die door arbeiders wordt opgevuld. De lege busjes moeten voorzichtig over de aangevoerde rotsblokken en modder oversteken. Zelfs zonder hun kostbare vracht komen ze nog bijna vast te zitten in het glibberige slijk. Als de busjes veilig aan de overkant zijn, mogen ze zelf over de stenen huppen, of in de modder stappen om tot bij hun busje te geraken. Ze vinden het ineens allemaal veel minder erg en lachen zelfs met Bob als die met zijn sportschoenen blijft steken in de blubber. Ze kunnen opnieuw instappen en de rijstvelden met terrassen op de hellingen van de heuvels bewonderen.
Het is al pikdonker als ze aankomen in hun basishotel in Makasar. Ze zijn suf gewiebeld door het urenlang schokken in de minibusjes. Als ze het hotel binnenstappen en mooi uitgedoste toeristen zien buitenkomen, voelen ze zich licht gegeneerd. Ze lijken wel een bende haveloze straatlopers. Maar ze zijn blij als kinderen die terug thuiskomen. Wat een zalig gevoel, als je vuil en vies aankomt in een hotel en dan onder een lekkere douche kunt gaan staan, of in een warm bad kunt wegzinken. En dan als bekroning van de dag daar bovenop nog eens echt lekker gaan eten. Wat wil je nog meer? Je bent toch toerist of niet soms?
Er heerst een uitbundige sfeer op de avondsessie. “Slechts één oefening voor vanavond,” begint Sven. “Laat ik beginnen met het verhaal van Kasper Hause. Ooit van gehoord?” Alleen Sander en Ellie hebben er iets over gelezen. “Bedoel je de vondeling, het koningskind dat gans zijn jeugd opgesloten zat in een kelder?” vraagt Ellie. “Inderdaad,” gaat Sven verder. “Kaspar Hause is ongetwijfeld Europa's beroemdste vondeling. Op tweede Pinksterdag van het jaar 1828 verscheen een jongen van een jaar of zeventien bij het Hallerpoortje te Neurenberg. Hij liep wankelend, alsof hij met zijn voeten geen raad wist en had een brief in de hand voor een ritmeester die in Neurenberg woonde met daarin een aanbeveling om hem op te nemen in het leger. De jongen kon nauwelijks lopen en sprak alleen enkele onbeholpen zinnetjes zoals een tweejarig kind dat doet. Zo van: “ikke ruiter worden, zoals papa” of "ros, ros". Zolang Kaspar zich kon herinneren, zat hij opgesloten in een donkere kelder, zonder besef van dag of nacht, zonder gedachten, zonder herinnering en met als enig gezelschap een houten paardje. Hij kreeg alleen vers water en brood te eten. In de laatste dagen van zijn gevangenschap was regelmatig een man bij hem in de kelder gekomen die hem een paar zinnetjes had leren zeggen en zijn naam had leren schrijven. Merkwaardig aan dit kind dat bijna volledig geïsoleerd in een kelder opgroeide, waren zijn uitzonderlijk scherpe zintuigen. Hij kon in het donker lezen en kleuren onderscheiden, hij kon fruitbomen aan de geur van hun bladeren van elkaar onderscheiden en bezat het scherpe gehoor van een blinde. Hij had magnetische handen voor metalen en personen en een groot geheugen. Zijn huid was bleek als van een baby. Psychisch was hij nog als een onbeschreven blad en had hij na zijn bevrijding een niet aflatende nieuwsgierigheid. Kaspar was zo onschuldig als een lam en had een totaal naïeve openheid. Hij was door en door goed en bleef zelfs loyaal t.o.v. de man die hem gevangen had gehouden. Door zijn mysterieuze ontvoering en de opsluiting in een kelder geloofde heel Europa van toen dat het om een koningskind ging dat "galant" moest verdwijnen. Kaspar Hause werd enkele jaren later na zijn bevrijding dan ook even mysterieus vermoord.
Wat ons hier interesseert is het simpele feit dat Kaspar het begrip vijand niet eens kende. In het Duits zegt men: “Den Reinen ist alles rein”. Hij gaf geen verwijt aan de man die hem zijn ganse jeugd heeft opgesloten in de kelder, integendeel. Hij is die man zelfs dankbaar. Vreemd niet? Dat komt omdat Kaspar door zijn totale isolatie nooit een “ego” heeft opgebouwd. Hij leefde vanuit een volkomen aanvaarding van wat is. Deze namiddag kreeg ik van Kobe ongevraagd een mooi beeld van wat wij willen doen met een vijand. ‘Ik wenste haar naar de achterkant van de maan” zei Kobe. “Hij bedoelde: Ik gun ze zelfs geen zonlicht. Voor mij mag ze voor goed verdwijnen. Jammer voor Kobe, maar de vrouw die hij naar de achterkant van de maan wenste, kan hem een zeer grote dienst bewijzen door hier en nu vóór zijn voeten te blijven lopen. Dat wordt straks misschien duidelijk.
“Schrijf nu op jullie blad de naam of teken als je kunt, het hoofd van de man of vrouw die je het meest haat. Zoek een mens waar je een grondige hekel aan hebt en tracht voor jezelf uit te maken waarom je die persoon zo vervelend vindt. Zoek je vijand nummer één. Je mag die vijand ook aanduiden met een code of een andere naam geven. Of noem hem als je wil Janssens of Peeters, maar haal wel duidelijk en scherp het beeld voor je geest van je vijand.” Ondertussen komt Sander nog binnen. Hij ziet er een beetje bleekjes uit. Met hevige krampen in zijn buik heeft hij enkele memorabele momenten doorgebracht op het toilet. Spetterend shitwerk heeft hij afgeleverd, flink aangewakkerd door felle winden. Hij is zo onvoorzichtig geweest om toch ongewassen fruit te gaan kopen langs een straatwinkeltje. Na de sessie zal hij aan dokter Luc eens raad vragen om die krampen en diarree onder controle te krijgen.
“Als jullie het beeld goed voor de geest hebben,” gaat Sven verder, “zeg dan in jezelf: niet twee”. “Wat bedoel je daar nu mee?” vraagt Leo. “Heel de samenleving kan je vergelijken met een reusachtige boom. Die boom heeft gezonde en dorre takken of zelfs half afgescheurde twijgen. Er hangen duizenden blaadjes aan die boom waarvan sommige zelfs al vergeeld of ziek zijn en weldra zullen afvallen. Elk blad kan je vergelijken met een individu. Wij maken er allemaal deel van uit en zijn allemaal met elkaar verbonden in het grote geheel van de levensboom. Bekijk jouw vijand als een ziek blaadje dat je haat, maar weet dat jullie alle twee deel uitmaken van het grote geheel. Let wel dat ‘ziek blaadje’ is jouw perceptie. Feitelijk en objectief is er misschien niks mis met die zogenaamde vijand. Misschien is er wel iets fout in jouw beoordeling van die persoon? Nu komen we dicht bij het adagium: Heb je vijand lief want ook hij behoort tot het geheel. Als je jouw vijand volledig kunt accepteren zoals hij is, lost jouw ego op in een groter geheel. Als je die vijand aanvaardt en waardeert, verruim je jezelf tot een groter geheel. Daarom is kunnen vergeven zo levensnoodzakelijk om te groeien als mens. Wie niet kan vergeven, verstart en blijft ter plaatse trappelen.“ We beseffen doorgaans niet dat die vijand werkt als een spiegel die een beeld van onszelf reflecteert dat we niet willen zien. Zoek daarom je antagonist. Dit is iemand tot wie je je weinig aangetrokken voelt, iemand die jou dwarsboomt, iemand die je absoluut niet kan rieken of zien. Jouw antagonist kan waarschijnlijk de meest heilzame leraar zijn voor het losmaken van enkele van je verslavingen. Je zult je sneller bewust worden van je gehechtheden door het contact met die zgn. ‘vijand’. Hierin schuilt trouwens de diepe betekenis van:’Heb je vijand lief als jezelf’. Hij is immers een stuk van jou dat je gewoon niet wil herkennen en maakt dat ongevraagd en tot jouw groot ongenoegen zichtbaar.”
“Klinkt allemaal mooi,” reageert Jef wrevelig. “Zo werkt het niet in het werkelijke leven. Enkele dagen vóór ons vertrek naar Indonesië heeft een aannemer mij voor bijna 1.000€ in ’t zak gezet. En nu zeg jij: Heb jouw vijand lief. Hallo!? Als ik hem terug kan pakken, zal hij het wel voelen. Wees daar maar zeker van. “ “Wat vraag je nu eigenlijk?” begint Kobe. “Als je gescheiden bent, moeten we dan misschien terug gaan samenwonen? Als ik ruzie heb met mijn buur of collega moet ik mij dan weer verzoenen?
“En wat doe je dan met moordenaars, kinderverkrachters en ander gespuis? vraagt Miel. “Of vind je onderkruipers op het werk of een verrader van je vaderland ook al iemand die je moet aanvaarden zoals hij is? Moeten we mensen uit de rand van de samenleving zoals drugsspuiters, clochards, vluchtelingen of zgn. vreemdelingen ook zo maar aanvaarden?” “Zal ik jou eens een ander verhaal vertellen,” begint Leo. “Weet jij wat er gebeurd is met de dodo, de vogel zonder vijanden op het eiland Mauritius? Die dikke, plompe vogel kon zelfs niet meer vliegen. Hij was zo klunzig geworden dat hij een gemakkelijke prooi werd voor de zeelui en hun huisdieren. Die walgvogel, zoals hij ook genoemd werd omdat hij zo slecht smaakte, is op zeer korte tijd uitgestorven. Dat gebeurt er als je geen vijanden meer hebt. Vijanden houden ons alert.” Sven lacht: “Dat is juist. Maar mensen zijn gelukkig geen vogels”. Ze hebben het allemaal nog al moeilijk met Sven zijn extreme stelling. Ze kunnen het idee van een ziek en vergeeld blaadje wel appreciëren, maar zodra dit ziek blaadje jouw vervelende buurman wordt die jou al jaren pest, wordt het moeilijk. Misschien kan één of andere heilige zoiets opbrengen, maar een gewone burger is tot dergelijke heldhaftige houding niet in staat, vinden ze. Sven doet nog een laatste poging om zijn punt duidelijk te maken.
“Je verwerpt meestal al die rare kornuiten uit de samenleving omdat die je zo flagrant duidelijk maken dat je dit deelaspect van jezelf niet aanvaardt. Dief zijn, potentiële moordenaar zijn, leugenaars en ander gespuis, dat zijn de anderen, niet wij. Dat we in een ongecontroleerd moment wel eens zeggen: ‘ik zou die wel kunnen vermoorden’, tot daar aan toe. Maar dat doen we natuurlijk niet. Tenzij als het ‘toegelaten’ is. Tijdens de oorlog bijvoorbeeld. Je verwerpt en stoot dit deel van jezelf af en veroordeelt al die slechteriken tot de gevangenis of een psychiatrische inrichting. Opgeruimd staat netjes! Desnoods wensen we ze naar de achterkant van de maan. Voor de gewone mens in de samenleving is het uitstoten van die “slechteriken” vanzelfsprekend maar voor iemand die wil groeien in bewustzijn kan dat niet. Hij moet vroeg of laat die vervelende aspecten onder ogen durven zien. Zolang je nog vijanden hebt, is er een deel van het Grote Geheel dat je verwerpt en niet aanvaardt. Daarom zou je je vijanden dankbaar moeten zijn. Ze maken je glashelder duidelijk dat er belangrijke delen zijn die je nog niet geïntegreerd hebt in je leven.
Oh ja, nog twee citaten van een moderne wijze krijgen jullie cadeau. Als je de draagwijdte van beide citaten goed aanvoelt, verdwijnt een grote hoeveelheid nodeloze ellende uit je leven. Dian bezorgt iedereen een kaartje met twee gezegden en een codeletter.
‘Je lijdt het meest, door lijden dat je vreest, maar nooit is komen opdagen.’ ‘
Je lijdt het meest door lijden dat is geweest en je nog steeds blijft dragen.’
Elke dag begin je met een nieuw en leeg blad. Als je je verleden niet kan loslaten, staat het blad al voor driekwart volgekrabbeld met restanten van gisteren, vorige week, een maand geleden of het voorbije jaar. Bij sommigen staan er zelfs vast geroeste gewoontes op uit de kinderjaren. Hoe kan je nu leven met al die ballast op jouw agenda?
Henry heeft geen oog voor de citaten en begint dadelijk zijn code in te tikken op zijn i-pad. Hij heeft een speciaal puzzelprogramma waardoor hij snel alle woorden kan vinden als er hier en daar een letter ontbreekt. Hij heeft zijn gekregen letters in volgorde van de nummers gezet en vindt al de woorden “he?ben”, dat zal wel ‘hebben’ worden en “al?en”. Voor dit tweede woord vindt hij al dadelijk wel acht woorden die kunnen passen. Er zitten moeilijke letters tussen zoals ‘x’ en ‘y’ die corresponderen met de getallen 31 en 32. Saskia maakt hem er attent op dat de anderen ook letters hebben die hij niet heeft. Misschien kunnen ze die vanavond al uitwisselen met Paul en Sylvia.
Ze zouden pas in de namiddag vertrekken naar Bali. Heel de voormiddag hebben ze vrij om te shoppen, zwemmen, Makassar verder verkennen, of gewoon een gezellig terrasje doen. Bob, Jef en zijn Simonne, Leo en Sander kiezen voor het laatste. Na die miserie van de voorbije dagen eindelijk eens rustig van een glaasje wijn kunnen genieten, brengt hen opnieuw in een echte vakantiestemming. Jef voelt zich in zijn sas. Als vertegenwoordiger amuseert hij graag zijn klanten, maar vooral ook zichzelf met zijn specialiteit: het opzettelijk verhaspelen van spreekwoorden en gezegden.
Als de dames terug komen met hun nieuwste aankopen, is het gedaan met amusante verhalen voor de mannen aan hun tafeltje. Ze gaan samen naar het hotel voor het middagmaal. De groep verzamelt zich aan de bus. Ze beginnen aan het laatste deel van hun reis. Denpassar, de hoofdstad van Bali wordt hun bestemming. Bali, het godeneiland is ongeveer twee keer zo groot als het groot hertogdom Luxemburg en heeft iets meer dan drie miljoen inwoners. Hoewel het langs de ondiepe Straat Bali, die op het smalste punt slechts acht km breed van Java ligt, is er een wereld van verschil tussen het Islamitische Java en het hindoeïstisch getinte Bali. Dat zullen ze al snel ondervinden op hun doortocht door het eiland.
Paul en Sylvia zijn deze keer de laatkomers. Nog hijgend komen ze aangelopen. Ze hadden een middagdutje gedaan en waren echt in slaap gevallen, zeggen ze iets te nadrukkelijk. Hun hoogrode kleur en nog licht verward haar suggereren duidelijk meer levendige activiteiten. Ondanks al die hitte klitten ze aan elkaars lichaam. In de bus die hen naar de luchthaven brengt, nemen ze afscheid van Dian, de nerveuze sprinkhaan die hen een mooi stuk van Sulawesi heeft laten zien. Sven heeft bij wijze van eerbetoon zijn mooiste batikken hemd aangetrokken. Het lijkt een echt kunstwerk. Bij hun aankomst in Denpasar staat hen een nieuwe verrassing te wachten. Als ze onder de hete zon met hun valiezen naar de autobus sjouwen, poseert er voor de bus een oude, gekromde vrouw met wandelstok. Geen bedelmadam, maar hun nieuwe gids, want ze begroet Sven zeer hartelijk.
Als Jef haar Hollands accent hoort, kan hij het niet laten om haar na te bootsen. Hij zegt lachend tegen Bob.“Tjonge, tjonge,wat krijgen we nouw!? Een stokoud vrouwtje als gids. Een overrijp besje. Dat gaat wat worden”. Tot zijn grote verrassing komt dat stokoud vrouwtje naar hem toe en zegt: “Je mag mij zelfs een ‘beurs besje’ noemen in plaats van ‘overrijp’, maar gelukkig nog niet rot”. Ze heeft nog net gehoord wat Jef gezegd heeft en reageert met een milde glimlach. “Mijn goede vriend,” zegt ze stil. “Je hebt volkomen gelijk. Als ‘overrijp besjes’ komen ik hinkend en kreunend de dag door maar ik verveel mijn omgeving nog niet met gezeur over mijn ongemakken. Je hebt meer dan gelijk, want ik ben versleten en droom ervan om eens een volledige nacht te kunnen doorslapen zonder pijn. Als overrijp besje kan ik mijn rug niet meer strekken zonder pijnscheuten in het krakkemikkige lijf. Ik ben afgeleefd en ben al blij als de postbode geweest is, zelfs al zit er alleen maar reclame in de brievenbus. Je mag mij, met mijn lichaam dat al tweeëntachtig jaren meedraait, stokoud noemen omdat naar de winkel gaan mijn enige uitstap is die mij nog een beetje afleiding bezorgt. Als ‘oud besje’ zit ik de hele dag te wachten op het bezoek van mijn achterkleinkind omdat die mijn dag komt kleuren. Een grijze mus ben ik geworden, mijn goede vriend, omdat mijn activiteiten zich beperken tot bezigheidstherapie en tijdverdrijf zoals lezen, muziek beluisteren en mediteren. Maar zoals je ziet, sta ik hier dan toch maar en ik heet jullie van harte welkom op Bali. Terloops zonder mijn fijn afgesteld hoorapparaat had ik helemaal niet gehoord wat je daarnet had gezegd”. De oude dame tovert een warme glimlach om haar mond die de rimpels in haar gezicht doet verdwijnen. Ze neemt het Jef helemaal niet kwalijk.
Jef is van zijn melk. Hij die als gewiekste vertegenwoordiger zich bijna steeds overal kon uitpraten, was nu wel even stil. Het gebeurt zeer zelden, maar deze keer staat Jef paf en weet niet goed meer wat zeggen of doen. “Sorry, mevrouw;” stamelt hij, “ik ben met mijn grote mond soms een onbezonnen flapuit”. Dat die kromme madame nog zo vinnig en vol humor zou reageren met een tirade over ‘oude besjes’ had hij helemaal niet verwacht. Hun nieuwe, of beter hun stokoude gids, heet Lastri en heeft indertijd in Nederland gestudeerd. Ze haalde zelfs een doctorsgraad in de wetenschappen en heeft jarenlang gewerkt in een researchteam. Nu brengt ze haar oude dag door op Bali. Wat een contrast met vorige week. Dagen hebben ze rondgetoerd met de jonge Dian, een nerveuze spring-in-’t-veld en nu een oud madammeke dat een wandelstok nodig heeft om niet omver te vallen. Sven stelt hen gerust. Lastri is een ervaren gids en zal hen als een wijze vrouw begeleiden bij de avondsessies.
De laatste dagen van hun vakantieverblijf kunnen ze doorbrengen in een echt luxehotel. In de half open inkomhal staan grote palmbomen. De hal is gedeeltelijk overdekt met een reuzenbaldakijn, opgespannen tussen hoge palen. De afzonderlijke villa’s rond het inkomgebouw hebben afgeronde daken van stro in een hooioppervorm. Het ‘resort’ zoals dat heet, ligt volledig in een fraai park met mooie tropische tuinen. Ze hebben het gevoel in het aards paradijs te mogen verblijven. Henry en Saskia zijn wild enthousiast want hun kamer komt rechtstreeks uit op een prachtig zwembad. Er is zelfs een tennisbaan en een fitnesscentrum. De kamers behoren tot de super-de-luxe klasse met flatscreenkabel-tv, internetverbinding en dvd-speler. Ze liggen nauwelijks een paar honderd meter van het strand waar allerlei wateractiviteiten zoals duiken, snorkelen, jetskiën en zeilen mogelijk zijn. Joepie!! De vakantie kan echt beginnen, want in dit hotel zullen ze verblijven tot bij hun vertrek terug naar België. Ze voelen zich allemaal in feeststemming als ze na het rijke buffet samenkomen in een klein zaaltje voor de avondsessie. Alleen Jef en Simonne zijn er niet bij. Die vonden het te leuk aan de poolbar waar ze enkele Amsterdammers hadden ontmoet waarmee het echt klikte. Ze vonden dat ze beide wel iets extra’s verdiend hadden na zo een sobere week in Sulawesi. ‘A long drink’, met je voeten in het warme water en een paar sappige moppentappers in je buurt: hun avond kon niet meer stuk. Daarenboven hebben noch Jef , noch Simonne het voor al dat ‘zweverig gedoe’. Ze zullen het wel horen van de andere als er iets interessants gebeurt.
Lastri gaat naast Sven zitten. Met haar zilverwitte haren en haar zachte blik straalt ze een serene rust uit. Haar gezicht heeft iets voornaams met haar strak gesloten mond, de hoge bovenlip en de lange oorlellen. Zij opent de sessie met: “Mijn waarde roepiah-miljardairs welkom op Bali, het godeneiland. Als ze de licht verbaasde gezichten ziet, zegt ze: ”Inderdaad, jullie zijn allemaal roepiahmiljardairs. Van zodra je tien euro’s omwisselt, ben je hier al miljonair, dus...” “Wel daar kunnen wij van meespreken,” begint Ellie. Misschien een kleine anekdote om dat gevoel ‘wij zijn stinkend rijk’ te illustreren. Wij steunen financieel via “Foster Parents” een kindje uit Indië en wisselen gegevens uit over ons gezin, ons huis en hoe we hier leven. Zo hadden wij een foto gekregen van ‘onze’ kleine Mahendra Reddy terwijl hij glimlachend poseert voor hun huisje. Een piepklein huisje met alleen maar een deur en een klein venstertje. Meer is er op die foto niet te zien. In ons antwoord hadden wij ook een foto van ons villa opgestuurd. Weet je wat die kleine vroeg nadat hij ons huis gezien had? In welk deel van die building wonen jullie eigenlijk? Dat gaf mij echt een schokeffect. Wij zijn inderdaad stinkend rijk en wonen in paleizen. Voor hen zijn onze villa’s buildings voor vele gezinnen.”
“Reizen is de dagelijkse routine doorbreken en nieuwe ervaringen opdoen,” gaat Lastri verder.” Dat is het cliché. Echt reizen is naar binnen gaan in jezelf. Het is jezelf verkennen door een confrontatie met iets totaal anders. Hoe groter de schokeffecten die je wakker schudden, des te waardevoller is de reis. Laten we beginnen met een eerste oefening om onze roepiahmiljardairs even wakker te schudden. Wie werd er hier uit de groep al ooit bestolen?” Zoals Lastri verwacht had, gaan meer dan de helft van alle handen de lucht in. “Beleef even opnieuw het moment toen je ontdekte dat je bestolen werd. Wat gebeurt er dan?” “Ik werd daar pisnijdig van”, zegt Bob kortaf, “ is mij een paar weken geleden nog overkomen.” “Inderdaad,” zegt Lastri, “de woede stijgt naar je hoofd. Nu, wat doe je met die woede? Als mens kan je altijd kiezen tussen de hoogste en de laagste sport van een ladder. Je kunt op elk moment kiezen op welke sport van hoog tot laag je blijft zitten met je gevoelens van woede.” Lastri geeft met een fijne handbeweging een teken aan Sven dat hij even verder gaat. Ze zoekt naar iets in haar handtas. “Wanneer maakte je je recent nog eens echt kwaad?” gaat Sven verder. “Herbeleef even die woedeaanval die je toen beheerste.” Nicole denkt aan de glijpartij in de modder en haar uitval naar Bob. Sander ziet zijn oudste zoon die met zijn voetbal de ruit van hun veranda aan diggelen trapt. Leo betrapt een jongere collega die hem net voor is bij een dringend geval op een boerderij. Die smeerlap had zijn telefoon afgetapt en pikte zo zijn klanten in. Kobe herinnert zich het moment toen hij ontdekte dat zijn vrouw achter zijn rug een pak aandelen had verkocht. Bijna niemand heeft het moeilijk om een moment van woede te kiezen, behalve Paul. Hij fluistert stilletjes naar zijn Sylvia: “Wanneer ben ik nog eens echt kwaad geweest de laatste tijd?” “Gisteren nog, toen je niet mocht,” lacht Sylvia, “omdat ik geen zin had.“ Ze gniffelen allebei.
Ondertussen gaat Sven verder. “Als je zeer boos bent, beeld je dan in dat je een ladder bent. Woede is gewoon op de onderste sport van de ladder te vinden. Klim dan omhoog, hoger en hoger op je ladder en ontstijg de woede. Weldra zal je ondervinden dat je boven dat gevoel van boosheid uitkomt. Dan kan je van op de bovenste sport naar beneden kijken. De woede is er nog steeds, maar ze beheerst jou niet meer totaal. Je bent er niet meer mee geïdentificeerd. Je bent nog slechts getuige van bovenop je hoogste sport van je ladder. Indien de woede stilaan begint te verdwijnen en je dit gevoel niet meer voedt, zal je energie hoger klimmen.” Lastri kucht enkele keren stevig en neemt het betoog van Sven over. “Die truc”, zegt ze, “kan je ook toepassen op elke vorm van ongecontroleerde energie die jou dreigt te overheersen. Denk maar aan de seksuele energie die ons meesleept en ons in ellende kan storten met soms een ongewenste zwangerschap of een gebroken relatie tot gevolg.” “Met alle respect mevrouw,” begint Leo, “dat klinkt allemaal nog al gemakkelijk. Zeker als het gaat om seksuele drift. Jij hebt natuurlijk nooit na een afwijzing door een vrouw, als je bijna op je climax zit, krampen gehad in je teelballen. Jij kent dat intens gevoel niet dat het krieuwelt tot in je nek. Dit is erger dan bij iemand die bijna uitgehongerd is, een boterham terug uit zijn mond trekken. Vrouwen hebben het altijd maar over ‘mannen moeten zich maar leren beheersen.’ Akkoord. Maar zij vergeten dat het niet moeilijk is om je te beheersen als er niet veel te beheersen is. Er zijn getrouwde mannen die maar één keer om de veertien dagen zin hebben in vrijen. Dan is het niet zo moeilijk om je te beheersen. Ik heb tijdens mijn legerdienst, toen we veertien dagen moesten binnen blijven, ooit een kameraad met zijn blote vuist tegen een muur zien slaan omdat hij met zichzelf geen blijf meer wist van de spanning. Hij ‘verkrachtte’ bij wijze van spreken zo maar een stenen muur. Het feit dat allerlei vormen van zelfbevrediging hem wel zouden verlichten, doet niets af aan de immense spanning die zich in het lichaam van een jonge man kan ophopen. Ga dit idee van jouw ladder maar eens uitleggen aan een jonge man als hij voor een naakte vrouw staat. Hij zal jouw ladder met veel plezier langs de kant gooien.”
Ze moeten er allemaal om lachen. Leo durft nogal brutaal en eerlijk de dingen bij hun naam te noemen. Ze kennen hem ondertussen wel. “Typische mannenpraat,” vindt Ellie. “In Amerika werd onlangs een betoging gehouden door vrouwen die het niet meer pikken dat ze begluurd worden door mannen omdat ze half naakt lopen in de zomer. Ze willen zo bloot mogelijk kunnen rondlopen zonder al die overbodige avances van mannen te moeten verduren. Mannen moeten zich inderdaad maar leren beheersen,” besluit Ellie, “wij zijn geen gebruiksvoorwerp.” “Weten die vrouwen wel wat ze doen?” reageert Leo. “Denk je nu echt dat het toeval is dat in alle culturen er een zekere afstandelijkheid, zeg maar zedelijkheid gewenst wordt van jonge maagden om niet in de problemen te komen. Denken jullie nu echt dat het toeval is dat in elke oorlog zoveel vrouwen verkracht worden? Niet alleen de zedelijke normen vervagen een beetje en de ‘overwinnaar’ verschaft zichzelf het voorrecht om zijn zaad te verspreiden in nieuwe vruchtbare bodems. Vrouwen onderschatten de intensiteit van de seksuele drift bij mannen; zo simpel is dat. Hoe moet je op een hogere sport van de ladder gaan staan als je door seksuele drift gestuwd wordt? Iedere echte man die naam waardig blijft met veel plezier zitten op die eerste sport van de seksuele ladder.”
“Dat vrouwen beter een zekere gereserveerdheid aan de dag leggen, kan ik onderschrijven,” reageert Lastri. Ik onderschat de intensiteit van de mannelijke drift niet. Dat echte mannen en ik bedoel hiermee geen doetjes, die intense spanning echter kunnen overstijgen is al voldoende bewezen. Rome is natuurlijk niet op één dag gebouwd. Het volkomen beheersen van de meest vitale drift kán als men het echt wil. De eerste stap hiervoor is dat men zijn adem leert controleren,” gaat Lastri verder.
“Ik dacht wel aan iets anders”, lacht Leo.
“Door in te ademen,” gaat Lastri verder, ”bindt men zich aan iets en door uit te ademen laat men het los. Door bewust te ademen kan men zich ont-hechten. We worden alerter en meer getuige en daardoor maken we ons vrij van bindingen. Telkens als we ons aangezogen voelen door iets zoals een mooie vrouw - of man, een kunstwerk, of lekker eten, trachten we onze adem onder controle te krijgen. Als we voelen dat we door iets in beslag worden genomen, halen we diep adem. Eerst diep in- en uitademen en dan opnieuw kijken naar datgene wat ons aantrekt. Kijk er nu naar als getuige, als een neutrale toeschouwer. De brug tussen het voorwerp of persoon en ons wordt dan verbroken. Telkens iets ons boeit of wegtrekt uit onszelf, adem dan diep in en uit. Indien we de stille leemte niet voelen tussen beide momenten haal dan diep adem en blaas alle lucht uit de longen en blijf even zo –ademloos - toekijken. Op het moment dat we niet ademen, kunnen we niet beïnvloed worden, omdat er op dat moment geen verbinding is tussen ons en het voorwerp of persoon. De prana of levensadem vormt immers de verbinding tussen ons en de wereld. Als we die oefening gedurende de dag zo vaak doen als we kunnen dan leven we meer als getuige. We gaan onafhankelijker en meer onthecht worden van dingen en personen. We winnen in kracht en worden zelfstandiger. Ons centrum groeit en de wereld en onze omgeving zullen minder en minder macht over ons kunnen uitoefenen. “
“Klinkt mooi. Zal ik deze avond met ons Greet eens uittesten,” lacht Leo.
Paul wil absoluut het luxueuze hotel met de tropische tuinen vangen in zijn camera. Als hij buiten komt, ziet hij een rechthoekig offerbakje liggen, gevouwen uit bananenbladeren versierd met bloemblaadjes en gekleurde rijstkorrels. Hij vindt het zo mooi dat hij er een close-up van neemt. Net op het moment dat hij zijn camera terug opbergt in zijn tasje, stappen twee deftige heren met krachtige stap naar buiten. Ze trappen het kunstwerkje plat zonder het zelfs te merken. Ze zullen nog veel van die kleine offergaven vinden op hun doortocht door Bali. In sommige offerbakjes liggen koekjes of wierook, soms zelfs geld of een of ander gebruiksvoorwerp zoals een flesje cola. Ze leggen het vaak voor de deur van een winkel, of gewoon zelfs midden op straat. Voor Balinezen is iets offeren een dagelijkse bezigheid om hun goden een gunst af te dwingen, of om hun demonen te sussen.
Nergens anders vindt men zoveel kleine hindoetempels en offeraltaartjes als in Bali. Niet alleen bij praktisch iedere woning hoort een tempeltje, zelfs aan de rand van de rijstvelden staan huisaltaartjes om de oogsten te beschermen. Elke ochtend leggen de boerinnen er enkele rijstkorrels en bloemblaadjes van bougainvilles in. Vandaag wordt het een dagtrip naar het oosten waar ze de mysterieuze vleermuizentempel gaan bezoeken. Lastri zit al vooraan in de bus achter de micro. Voor de uitstap is heel de groep present. Ze zullen zeker tijdig terug zijn, heeft Sven beloofd. Ze hebben nadien nog tijd zat om te zonnen, te zwemmen of om in de bar rond te hangen.
“Gisteren heette ik jullie welkom op het godeneiland Bali;” begint Lastri. Eigenlijk had ik beter gezegd: welkom op Bali het goden- én demoneneiland. Voor de Balinezen is de wereld in tweeën gedeeld. Ze hebben een eigen vorm van hindoeïstische religie met hun goden boven op de bergen en hun demonen en slechte geesten in zee of onderwereld. Die tweedeling in yin en yang beheerst hun hele wereld. De tegenstelling tussen hemel en aarde, zon en maan, licht en duisternis, leven en dood, goed en kwaad vindt men overal terug. Tussen die twee uitersten, hun goden op de bergen en hun demonen in de onderwereld, leven de mensen. Ze trachten beide te vriend te houden door ze allerlei offers aan te bieden. In elk dorp vindt men minstens drie tempels georiënteerd volgens een denkbeeldige lijn die loopt van de zee of demonenwereld, naar de bergen en vulkanen, de verblijfplaats van de goden en voorouders. Hun geloof is de bron van hun bestaan en garandeert de samenhang van hun familie en van de dorpsgemeenschap. Dank zij hun diepe religiositeit hebben de Balinezen een ethische en culturele identiteit die op toeristen overkomt als een allesomvattende harmonie.
Westerlingen onderschatten de impact van religie op de samenleving in Bali. “Een klein voorbeeld, ,” zegt Lastri, “wisten jullie dat er praktisch geen Balinezen zijn die kunnen zwemmen? Nu als je weet dat de zee een plaats is vol demonen, begrijp je misschien beter hun afkeer voor water. In tegenstelling tot Sulawesi en Java zijn er ook weinig of geen vissers. Ze hebben geen natuurlijke havens, de kusten zijn vaak zeer steil en er zijn verraderlijke stromingen. Die verraderlijke zee-engten hadden indertijd het grote voordeel dat de Balinezen gespaard bleven van de Portugese en Nederlandse invasie van kolonisten. En waarom kijken ze zo op naar de bergen? De bergen trekken wolken aan waardoor ze veel regen krijgen om hun terrassen te voorzien van water voor hun rijst.
Die ‘allesomvattende harmonie’ krijgt al dadelijk een flinke dreun als Nicole het uitroept: “Ach zie daar, ocharme die hond,” . Een graatmagere hond sleept zich met zijn gebroken poot verder over de straat. Niemand kijkt er naar om. Dat Indonesië geen paradijs is voor honden, wisten ze al. Op Java zie je nauwelijks honden. Voor de Islam is de hond een onrein beest. Dus weg ermee. In het hindoeïstische Bali gelooft men dat iemand met een slecht karma wedergeboren wordt als straat- of zwerfhond. Men reïncarneert door zijn slechte daden na de dood in een lagere levensvorm. Honden worden door de vriendelijke bewoners van dit paradijselijke eiland volledig aan hun lot overgelaten. Ze moeten hun schaarse voedsel zelf vergaren uit vuilnisbakken en afvalhopen. Zelfs taaie beesten zoals honden, worden tot graatmagere scharminkels herleid als ze geen degelijke voeding en verzorging krijgen. Een gebroken ruggengraat, een kapot gereden poot, een open wonde: men laat het allemaal op zijn beloop. Die ‘gestrafte’ voorouders boeten zo voor hun wandaden uit hun vorig leven.
“Als dat hier overal zo is, zou ik als dierenarts kleine huisdieren moeilijk aan mijn trekken komen,” zegt Leo. “Wel jammer. Ik zou hier meer dan werk genoeg hebben. Ik zie zo vanuit ons busje al dat die ondervoede honden vol zitten met vlooien en schurft.” “Voor westerlingen is dat nauwelijks te vatten,” gaat Lastri verder, “we voelen het zelfs aan als een vorm van dierenmishandeling. Maar als je vertrekt vanuit hun geloof en weet dat iedere hond een slecht mens is geweest die moet boeten voor zijn misdaden, dan wordt het al meer aanvaardbaar. Hoe meer gebroken poten of schurft een hond heeft hoe beter die gewezen misdadiger gestraft wordt.” Nicole vindt in haar witte koningspoedel die ze noodgedwongen in een hondenpension heeft achter gelaten niet zo direct een gestrafte voorouder terug. Het moet eerder een prins geweest zijn, want hij wordt rotverwend met blikjes keurvoedsel van de allerbeste kwaliteit.
Halfweg stoppen ze even om een kleine tempel te bezoeken. Miel trekt zijn paraplu open om zijn licht kalend hoofd te beschermen tegen de felle zon. Tot zijn eigen verbazing merkt hij dat het scherm vochtig is en vol schimmelvlekken zit. Hij heeft het na een vorige regenbui snel opgeborgen in het hoesje en is daarna natuurlijk vergeten om de paraplu eruit te nemen en open te zetten om die te laten drogen. Het gezelschap kent ondertussen Miel maar al te goed en ze schudden een beetje meewarig met hun hoofd. Vlug klikt Miel zijn paraplu terug dicht en bergt hem op in zijn tas. “Ik zal hem deze avond eens proper maken”, zegt hij lachend. Sven heeft deze kleine tempel uitgekozen als model voor alle Balinese tempels. Het is er kalm met weinig of geen bezoekers. Hier kunnen ze rustig alle uitleg geven. Typisch voor alle Balinese tempels is de ingang met de gespleten poort, die symbool staat voor de twee klassieke tegenstellingen tussen positieve en negatieve krachten die het universum beheersen. Door de gespleten poort komt men in het binnenhof met enkele paviljoenen en altaren. In dit gedeelte van de tempel staat de wachttoren met een houten kloktrommel die alleen wordt geslagen als de goden afdalen naar de tempel. In één van de tempels van het binnenhof speelt normaal het gamelanorkest ‘bale gong’, d.i. rituele muziek. Het heiligste deel van de tempel bevindt zich het dichtst bij de bergen en is afgesloten met een grote poort. Hier mogen alleen de goden en hun priesters binnen, want daar staan de altaren en schrijnen van de belangrijkste goden.
Priesters genieten op Bali nog veel respect van de bevolking. Als spirituele leiders zorgen ze voor het onderhoud van de tempel en organiseren ze ook de feesten. En feesten kunnen de Balinezen. Ze kennen familie- en clanfeesten, dorpsceremonieën en jaarfeesten. Feesten bepalen het levensritme van de eilandbewoners. Ze móeten zelfs deelnemen aan de feesten. Bijna iedere dag is nagenoeg een vierde van de werknemers bij de overheidsdiensten met vakantie om te feesten. “Dus toch een godeneiland”, vindt Jef, “zouden ze bij ons ook mogen invoeren. Ik zou wat graag eens een Balinees feest meemaken.”
“Dat kan, morgen al”, zegt Sven, “bij de voorbereiding van de crematie die we morgen zullen bijwonen, mogen jullie allemaal aanwezig zijn op het feest. “ “Feesten bij een crematie: raar volk is dat,” vindt Jef. Als Sven in de bus aankondigt dat ze als lunch ‘Babi guling’, de lekkerste schotel, althans voor de Balinezen, zullen geserveerd krijgen, fleurt Jef terug een beetje op. Het is een speciaal geprepareerd speenvarkentje met kruiden zoals salamblaadjes en kurkuma. De gedroogde bladeren van de Salamboom zijn zo een beetje de Indonesische laurier met een citroensmaak.
Verzadigd door het lekkere varkensvlees trekken ze verder naar de vleermuizentempel nabij Klungkung. Zoals de meeste dorpen aan zee, ligt ook deze kustplaats niet vlak bij de zee. Men wil immers niet te dicht wonen bij de kwade geesten en demonen. Het is er erg druk met veel toeristen en vooral veel bedevaarders. Voor de Balinezen is Gowa Lawah een heilige plek. De tempelgrot is waarschijnlijk een oeroude cultusplaats. De Balinezen geloven dat de grot ondergronds doorloopt tot onder de heiligste berg van Bali, de Gunung Agung. Op deze wijze wordt er een verbinding tussen zee en berg, tussen onderwereld en hemelsfeer tot stand gebracht. De grot mondt uit in een onderaardse rivier waarin de heilige, mythologische slang Basuki leeft die de vleermuizen als voedsel gebruikt. Ooit vond een religieuze zoeker het gezelschap van de vleermuizen en hun gepiep in de grot zo stimulerend voor zijn meditaties dat hij er bleef wonen. De tempel met zijn grijs-zwarte en vuile stenen geeft een oeroude indruk. Aan de ingang liggen offers en honderden wierookstokjes om de goden te eren en de kwade geesten te verdrijven. De beelden langs de trap naar de tempel, ingepakt in doeken met schaakbordmotief van zwart-witte vlakken, lijken een beetje op draakfiguren. Veel Indonesiërs zitten op de grond in een bidhouding met de handen in de lucht samengevouwen. Na de trappen komen ze in de tempelgrot. Ze staan een beetje rond te kijken tot Sven naar boven wijst. Tegen de half donkere rotswanden hangen duizenden vleermuizen. Ze hechten zich in dichte trossen aan het plafond. Ze lijken op slordig dichtgevouwen parapluutjes die aan de rotswanden hangen. Daarboven kunnen ze lekker ongestoord "uithangen" en slapen. Met hun grote vleugels als een parachute, hun harige zwarte huid, hun spits snuitje en zwarte kraaloogjes lijken het akelige, kleine monsters.
Er valt er zo maar eentje naar beneden, vlak voor de voeten van Nicole. “Eeekes! Wat een vies beest!!”. Ze schreeuwt het uit en maakt zich vlug uit de voeten. Het beest krabbelt nog een beetje overeind en blijft dan liggen. Ze moet er niet aan denken dat zo een harig beest in haar decolleté, of in haar mooi verzorgd kapsel zou vallen. Afschuwelijk! “Ook bij de vleermuizen geldt de onverbiddelijke wet van de sterkste, “ zegt Sven.” De zwakkere exemplaren en de oudere vleermuizen worden door de agressievere en sterkere concurrenten naar de buitenkant gedrongen. Daar is er meer licht en lawaai, zodat ze voortdurend gestoord worden en zich moeten verplaatsen. Af en toe valt een te zwakke vleermuis naar beneden en sterft uitgeput op de grond.” Er hangt in en rond de grot een doordringende stank van vleermuizenstront, die ruikt naar guanomest. Hun vloeibare uitwerpselen besmeuren de tempel en de witte bekleding van de beelden. Ook buiten decoreren de duizenden vleermuizen de omgeving met hun shitproductie. Slechts eenmaal per week worden de bescheten gewaden gewassen want dat natuurlijk gebeuren is voor de Balinezen immers heilig. Een vuil, vies besmeurd decor, heilig voor de Balinezen; weerzinwekkend voor de westerling. Niet alleen Nicole maakt zich uit de voeten, ook de andere dames halen snel hun neus op en maken dat ze weg zijn. Het moet een rare monnik geweest zijn die in zo een stinkhol kon blijven zitten tussen die piepende vleermuizen. Ze hebben nog geluk dat ze de grot tijdens de dag bezoeken en niet tijdens valavond, zo rond zonsondergang. Want dan beginnen de vleermuizen tot leven te komen en vliegen ze allemaal de tempel uit op zoek naar voedsel. Terwijl ze naar buiten vliegen lossen ze nog vlug overbodige ballast die op je witte hemd vervelend stinkende vlekken achterlaat. Voor Balinezen zijn vleermuizen echter heilige diertjes. Ze zijn bij wet beschermd en kunnen zich lustig voortplanten.
Het verkeer op hun terugweg naar het hotel valt mee. Ze zijn ruim op tijd om hun eerste “sunset party” te beleven. Gewoon het dagelijks ritueel van vele Balinezen meemaken: op het strand gaan zitten met een drankje en rond zes uur naar de ondergaande zon kijken. Iedereen wordt er rustig van. In schoonheid de dag beëindigen en de stress van de dag laten wegglijden met de ondergaande zon in de zee: meer moet dat niet zijn. Jef en Simonne passen voor de avondsessie. Ze beleven meer lol in de bar.
“Zoals ik bij de start van onze eerste avondsessie gezegd heb, bieden wij verschillende oefeningen aan.” begint Sven. “Sommige zal je interessant vinden, andere ken je al lang, of zijn voor jou totaal onbruikbaar. Als je een oefening interessant vindt, zelfs als is het maar één, probeer die dan tenminste ook nog na de reis in je dagschema te verwerken. Beter een oefening grondig uitwerken dan een reeks zo maar eens proberen voor de lol. Dat zal je spoedig ondervinden als je één van de volgende oefeningen van Lastri eens uitprobeert.”
“Hier komt nummer één voor vanavond,” begint Lastri. ”Wij leven in een wereld vol geluiden maar kennen nauwelijks het effect van al die klanken op ons lichaam en op onze psyche. We weten natuurlijk wel dat we door de opgewekte tonen van de “Kleine Nachtmusik” van Mozart bijna vanzelf vrolijk worden en dat wie de treurmars van Chopin beluistert vrijwel begint te wenen van triestigheid. Klanken kunnen mensen zelfs opzwepen zoals trommelaars doen die een leger op een aanval voorbereiden. Ophitsende rockmuziek en jazz kunnen zelfs het sekscentrum tot ongekende hoogtes stimuleren. Het is geen toeval dat Jerry Lee Lewis met zijn opwindende muziek zijn jonge nicht van 13 jaar ‘verleidde’ en er later zelfs mee trouwde. Ze reageerde op zijn opzwepende muziek als een volwassen vrouw. Hij had zichzelf vaak niet meer onder controle en had woedeaanvallen, of stak zijn piano in brand, of gooide die gewoon van de scene. Een vreemde mengeling van show en ontketende agressie als gevolg van een oververhit zenuwcentrum.”
Lastri houdt niet van algemene beschouwingen en theorie. Ze verkiest enkele kleine oefeningen om iedereen het effect van klanken te laten aanvoelen. Ze laat hen gewoon de klinkers: OE, O, A, E en IE zingen. Ze moeten vooral letten op de plaats in hun lichaam waar ze de trillingen voelen. “We starten met de ‘OE-klank’ zoals in het woordje hoed”, gaat Lastri verder. “Rek het woord ‘hoed” en je zit juist. Houd met je vingers je oren dicht en voel waar het trilt in je lichaam.” Lastri houdt haar handen omhoog zoals een dirigent die teken geeft. Ze zingt voluit de ‘OE-klank’. Saskia met haar jarenlange ervaring in het zangkoor laat maar al te duidelijk horen dat ze goed zingen kan en zingt uit volle borst mee. De overige beginnen voorzichtig en niet te luid, alsof ze bang zijn betrapt te worden op vals zingen. Ze houden de klank even aan. Ondertussen begluren ze elkaar. Zelfs Kobe en Greet zingen mee.
“Waar voel je de trillingen in je lichaam?” vraagt Lastri. De meeste wijzen ergens in hun buikzone. “Bij mij trilt het van kop tot teen,” lacht Miel “Inderdaad, onderaan in de buik moet je het voelen. En nu de ‘O-klank’. Ook bij deze donkere vocaal wijzen ze bijna allemaal naar hun buik. Als men de ogen sluit en de oren dichthoudt, voelt men de trilling het best rond de navel. Ze zingen nog de ‘A’-klank die vooral rond het hart trilt. De ‘E-klank’ masseert als het ware het borstbeen en trilt sterk in de keel en tot in het hoofd. De hoge ‘IE-klank’ resoneert vooral in het hoofd, maar trilt ook door in de rest van het lichaam. Gedragen door twee uitstekende zangeressen zoals Lastri en Saskia, met de ondersteuning van de stevige baritonstem van Sven, kan iedereen veilig meezingen. Ze vinden het prettig en amuseren zich. Maar ineens kijkt Lastri ernstig. Ze gaat verder op een bezorgde toon.
“Eén van de kwalijkste ontwikkelingen in de moderne, Westerse samenleving is het terugvallen van de zangcultuur,“ zegt ze. ”De grote drie in de zangcultuur bij alle volkeren zoals het wiegelied, het volkslied en het religieuze lied zijn op de terugweg. De goedkoopste therapie om kinderen gezond groot te brengen zit vervat in de eerste frase van het lied: ‘Als moeder zong is heel het huis in vreugde’. Dit vinden jullie misschien wel een lied uit de ouwe doos, eentje van voor de prehistorie zelfs. Ik bedoel niet de parodie van Urbanus, maar wel het origineel van Simons & De Vocht. Vooral de laatste strofe van dit lied is goud waard. Lastri zingt met warme stem:
“Zingt moeders, zing, zoals de oude zongen, Gij maakt de wereld beter met uw lied Zingt vroeg en laat, zingt vrij en ongedwongen, Alleen de boze mensen zingen niet. Bij het refrein zingt Sven spontaan mee en ook Saskia kan het niet laten om in te vallen. “Als moeder zong was heel het huis in vreugde, Als moeder zong van liefde en levensmoed, Als moeder zong en ons hart verheugde, Als moeder zong was alles, alles goed.
“In plaats van een wiegelied te zingen,” gaat Lastri verder, “zet de moderne moeder de TV aan om de kleine te sussen. Dat het gevoel van geborgenheid die een zingende moeder aan haar baby geeft terwijl ze hem knuffelt door niets te vervangen is, schijnen ze niet meer te beseffen. Een zingende moeder beschermt en kalmeert haar baby. Ze verlicht zijn pijn en versterkt de band met haar kind.
Volksliederen hoort men nog alleen in zang- en dansgroepen of in sommige radioprogramma’s. Waar zingen mensen nog samen? Het volkslied creëert een gevoel van samenhorigheid.”
“Wij zingen bijna geen volksliederen meer, dat is juist,” zegt Saskia, “maar wij zingen wel mee met onze zangers en groepen terwijl we een cd of ipod beluisteren. Wij zingen niet meer in de kerk, maar gaan volledig uit de bol op rock Werchter of op een ander festivalweide. De kleine kerkgemeenschap wordt vervangen door een wereldpubliek. Van de bekrompen dorpsmentaliteit naar wereldburgerschap. Wij, de jongere generaties, worden wereldburgers en zingen een universele taal. Andere tijden, andere gewoontes. Wat is daar mis mee?” Lastri glimlacht. ”Klinkt mooi, maar jammer genoeg zingen de jongeren van nu nog zelden samen, tenzij die enkele keren per jaar op een festivalweide. En als ze thuis zingen is dat vaak nog alleen met een koptelefoon of oortjes. Samen zingen verplicht de zangers om naar elkaar te luisteren. Mensen die samen zingen worden fijngevoelig. Het stimuleert hun grote hersenen en heeft invloed op de hartslag, de ademhaling en de hersengolven. Samen zingen, doet zorgen en problemen verdwijnen.” Ellie vindt dat Lastri al te zeer de retro-tour opgaat.
“Samen zingen in het gezin, dat is niet meer van deze tijd,” zegt ze. “Het wordt moeilijk zingen met je kids als er eentje achter een lawaaierige TV zit, de ander aan het ‘gamen’ is en de oudste dochter met oordopjes in haar oren zit om haar I-pod-muziek te beluisteren. Samen zingen, hoe moet dat? Daar hebben wij geen tijd meer voor. Vroeger hadden de mensen niks anders om handen en waren ze al blij als ze in gezelschap eens samen konden zingen”.
“Je maakt je boos,” zegt Lastri.
“Ik ben helemaal niet boos,” reageert Ellie geprikkeld. En dan gebeurt er iets merkwaardigs. Lastri blijft met een vaste blik naar Ellie kijken en zegt: “Beste mevrouw, je kunt jezelf wat wijs maken, dat is je goed recht. Maar ik zie in jouw aura dat je zeer boos bent. Ik zie zelfs dat je man naast jou zich ook behoorlijk opwindt.” Zowel Ellie als Luc voelen zich geviseerd. Luc vindt dit auragedoe zelfs maar flauwe kul.
“Sorry mevrouw, maar aura’s lezen, dat is iets voor pipo’s die zich interessant willen maken omdat je dat toch niet kan controleren. Ik heb alleszins nog nooit een aura gezien. Heeft er hier in de groep al ooit iemand een aura gezien of gevoeld?” Niemand reageert op de retorische vraag van Luc.
“Je vraagt toch niet aan een kleurenblinde hoe mooi de kleuren zijn van de ondergaande zon,” zegt Lastri. “Wie vraagt er aan een dove hoe de negende symfonie van Beethoven klinkt? Je zegt dat je nog nooit een aura gezien of gevoeld hebt. Gezien misschien niet, maar gevoeld zeker wel. Zal ik het even bewijzen?” Lastri gaat naar Luc en komt met haar gezicht tot op 5 cm van zijn wang. Als in een reflex trekt Luc zich terug zoals we allemaal doen als een vreemde te dicht bij ons komt. “Zie je wel, dat je mijn aura voelt,” gaat Lastri verder. Omdat ik te dicht kom tegen jouw aura voel je je ongemakkelijk. Alleen intimi zoals je partner, je kind en zeer goede vrienden laat je zo dicht komen dat ze zelfs je huid mogen raken, maar met een vreemde niet.”
“Ach, dat is gewoonte. Een soort zelfbeschermingreflex, meer niet”, reageert Luc licht geïrriteerd. Lastri is wel stokoud, maar blijft als ‘oud besje’ wel een taaie tante. “Wat baten kaars en bril als de uil niet zien en wil”, gaat ze verder. “Alle kennis is elitair. Hij of zij met hogere kennis heeft wel kennis van het lagere, maar jammer genoeg niet omgekeerd. Een eenvoudig voorbeeld: een wiskundige die speelt met integraal- en differentiaalvergelijkingen ziet ogenblikkelijk als iemand anders aan het sukkelen is met een eenvoudige vierkantsvergelijking. Meestal zal hij de ander met enkele simpele aanwijzingen op het juiste pad brengen. Tenminste als die lager geschoolde die hulp wil aanvaarden. En hier zit het grote probleem met veel intellectuelen,” gaat Lastri onverstoord verder. “Ze hebben kennis opgebouwd op een beperkt gebied maar hebben niet de nederigheid om te aanvaarden dat er andere kennisgebieden zijn waar zij niet de minste weet van hebben. Om het concreet te maken. Luc, je weet niets van aura’s maar bent wel zo eigenwijs om te ontkennen dat ze bestaan.” Lastri schuwt de directe stijl niet om iemand wakker te schudden. Ze is niet het type gids van een reisorganisatie die zal proberen om de reiziger zo veel mogelijk als klant te binden. Integendeel. Ze weet dat harde confrontatie een goed middel kan zijn om nieuw inzicht te verkrijgen.
“Ik ben modern wetenschappelijk geschoold en heb in mijn opleiding niets gezien over aura’s”, verdedigt Luc zich. “Heel dat auragedoe is gebakken lucht, meer niet. Dus dat is allemaal flauwe zever.” Als lid van de SKEPP wil ik zoveel mogelijk niet wetenschappelijk te bewijzen beweringen uit de wereld helpen. Waar zijn de wetenschappelijke bewijzen dat aura’s bestaan?”
“Hoe verklaar je dan dat er bij alle volkeren in alle beschavingen mensen zijn die aura’s zien en kunnen lezen? Waarom hebben schilders die vaak meer zien dan de gewone man steeds een bijna witte, stralende aura geschilderd rond het hoofd van een heilige of van Jezus of Maria. Jij, Luc ziet geen aura’s, dat is OK. Wat niet OK is, is dat jij niet aanvaardt dat ik die wel zie.” Lastri zegt het kalm, maar zelfzeker. Alsof er niets gebeurd is, gaat ze onverstoord verder. Ondertussen mompelt Luc iets tegen Ellie. Ze voelen zich allebei nogal op hun nummer gezet en dat zijn ze niet gewoon. Beleefdheidshalve blijven ze zitten, maar ze willen allebei weg. Dat is duidelijk.
Om het belang van zang op de psychische gezondheid van de mens aan te tonen, vertelt Lastri het klassiek verhaal van Filips IV, de koning van Spanje. De koning had melancholische stemmingen en werd zo onverschillig voor zijn omgeving dat hij zelfs zijn haren en nagels liet groeien. Hij kwam niet meer uit zijn bed en kon ook zijn verplichtingen als staatshoofd niet meer nakomen. Niets hielp om de koning een beetje op te beuren. Toen iemand op het idee kwam om de beroemde castraatzanger Carlo Farinelli uit te nodigen. Hij mocht alleen zingen in een vertrek naast dat van de koning. De koning reageerde positief op de vier aria’s die hij dagelijks te horen kreeg. ‘Zijne Majesteit’ begon zich beter te voelen en was uiteindelijk zo blij met de zangstonden dat hij Farinelli wou belonen. Hij mocht zelf zijn honorarium bepalen. In plaats van een grote som vroeg de zanger alleen dat de koning zijn werk gewoon zou hervatten, wat hij inderdaad ook deed. Farinelli trad niet meer op voor het publiek maar is blijven zingen voor zijn koning tot aan zijn dood.
Saskia hoort wat graag hoe belangrijk zingen wel is voor de mens.“Eigenlijk geloven we allemaal wel, dat men door zingen genezende krachten kan stimuleren en mensen emotioneel kan bevrijden.” zegt ze, “maar ik zie mezelf toch nog niet zingen voor mijn zieke oma omdat ze depressief is hoor. Daar heeft ze toch haar medicijnen voor.” “Misschien moet je het eens proberen, en zien wat het effect is”, gaat Lastri verder, “maar wat nog veel belangrijker is: door zingen kan je contact krijgen met je ‘Levensbron’. Ik gebruik opzettelijk de benaming ‘Levensbron’ omdat ik niemand wil ergeren door de namen God, Allah, Tao, Gaya of wat voor naam ook te gebruiken. Iedereen vult die ‘levensbron’ maar voor zichzelf in. Om contact te krijgen met je Levensbron bestaan eenvoudige technieken, die vroeger geheim werden gehouden en alleen werden doorgegeven aan uitverkorenen. Dat waren monniken in kloosters, sjamanen, volgelingen van goeroes.”
Dat sjamanen rare dingen doen met vreemde geluiden en oosterlingen hun mantra’s zingen om contact te zoeken met hun spirituele bron weten de meesten wel. Maar nuchtere westerlingen zoals Henry, Bob, Leo en Greet, en zeker Luc, houden zich daar niet mee bezig. “Morgenavond, geef ik jullie een eerste initiatie in het zingen van jullie persoonlijke zielenzang. Die techniek werd door de Chinese meester Zhi Chen Guo openbaar gemaakt. Hij heeft zijn geheim lied met de cijfercode 3396815 doorgegeven aan één van zijn volgelingen Dr Zhi Gang Sha. Door het zingen van die mantra krijgt je ziel direct contact met de Levensbron.”
Lastri pauzeert even. Dan zegt ze stil: “Tot slot van deze sessie zing ik nu voor jullie mijn zielenzang.” Ze vouwt haar handen samen, sluit de ogen, ademt rustig en diep en dan begint ze met een warme, volle stem een vreemd lied te zingen met rare klanken die zeer hoog en zeer diep gaan. Ze zingt geen woorden. Het lijkt op een gorgelend lied van klanken met enkele herhalingen. Ze luisteren allemaal aandachtig en een beetje vol ontzag naar dat stokoud vrouwtje dat nog zo krachtig zingen kan. Als ze stopt, zegt ze driemaal ‘hao hao hao’ en doet opnieuw de ogen open. Haar gezicht straalt van geluk en vrede. “Tot morgen,” zegt ze stil.
Sven helpt haar overeind. Ze schuiven allemaal bijna geruisloos hun stoel weg en verlaten zwijgend het lokaal. Ze zijn zo onder de indruk dat ze bijna vergeten om hun volgende codeletter op te vissen uit de beurs die op een schaaltje ligt.
Het was een zware nacht geweest voor Jef en zijn Simonne. De residu’s van al die cocktails zijn ergens blijven plakken in hun hersencellen. Met fletse ogen en licht gezwollen wallen onder hun ogen verschijnen ze aan de bus voor de daguitstap. De voormiddag wordt een wandeling via de dorpen en rijstvelden. Het zal hen deugd doen. Lastri is niet mee. Haar ouwe knoken kraken teveel op die lange wandeltochten. Ze zal pas vanavond bij de avondsessie aanwezig zijn.
Hun eerste halte op hun ochtendwandeling is een gewoon huis waar vrouwen onder het gebladerte van de kokospalmen poppetjes maken. De Balinese huisvrouwen lachen een beetje verlegen bij zoveel belangstelling van al die toeristen. Ondertussen versieren ze rustig hun kunstwerkjes in palmvezels door er witte bloemen van de frangipani en vermiljoenrode Hibiscus in te verwerken. Die bezigheid is voor de Balinezen niet zo maar een hobby. De poppetjes horen thuis in hun geloof en krijgen een ereplaats op het huisaltaar. Vooral Paul en Sylvia zijn gecharmeerd door die kleurrijke creaties van volkskunst. Ze nemen talrijke close ups van de poppetjes. Hoewel ze al genoeg rijstvelden op Java en Sulawesi hadden gezien, zijn deze op Bali wel bijzonder. Hier zie je praktisch geen waterbuffels om het land te bewerken. De velden zijn doorgaans zo klein en liggen tegen steile heuvels zodat ze alleen door de mens nog bewerkt kunnen worden. Voor Balinezen zijn al die terrassen als treden naar de goden daarboven. Vandaar dat ze zelfs belachelijke kleine rijstveldjes van een paar vierkante meters, gans bovenaan, nog blijven bewerken. Zeg maar de hoogste sport van hun ladder naar de goden. Sven wandelt met de groep tot op een rustige plek, waar ze een mooi zicht hebben op een uitgestrekt gebied van rijstterrassen in de valleien.
“En nu volgt jullie cursus: ’Hoe word ik rijstboer op Bali,’ begint Sven.
“Een vruchtbare bodem, voetjes in het water en koppetjes in de brandende zon, meer moet dat niet zijn om rijke oogsten binnen te halen. Men kan hier gemakkelijk drie oogsten per jaar hebben. Sven heeft hen naar die bijzondere plek gebracht omdat ze daar in één oogopslag de drie stadia van de rijstcultuur kunnen zien. Een stuk links ligt braak en wordt geploegd, rechts voor hen is een felgroen perceel in volle groei en vooraan wiegen de goudkleurige halmen van een rijstveld dat klaar is om geoogst te worden. Langs het rijpe rijstveld staan her en der vogelverschrikkers en stokken met plastic zakjes waarmee de boeren de vogels trachten te verjagen. Een eind verder staan vrouwen, verscholen onder hun rieten punthoeden, tot kniehoogte in het water en duwen jonge rijstplantjes in de modder. Het planten van rijst gebeurt volgens een bepaald ritueel. Een rijstboer zal altijd beginnen in de hoek van het veld dat het dichtst bij de berg ligt. Dan gaat hij achteruit en plaatst de jonge rijstplantjes op gelijke afstand van elkaar. Hij meet de afstand tussen de plantjes door zijn vingers te spreiden. Het moet allemaal snel gebeuren zodat de aanplanting op een paar dagen klaar is. Dan is de boer zeker dat hij ook het hele veld in één keer zal kunnen oogsten.
Sander, “onze bosmens”, zoals Ellie hem soms lachend noemt, heeft natuurlijk als eerste de rare vogelklanken gehoord boven hun hoofd. Een vreemd fluitend geluid. Hij hoort het vooral als een klad duiven door de lucht vliegt tussen de rijstvelden en in de palmbomen landt. Maar Sander ziet alleen duiven door de lucht vliegen en die fluiten toch niet. Hoewel, je weet nooit. Vroeger dacht hij ook dat men eenden nooit in een boom zou zien. Eenden horen thuis op het water, kwakkelen over grond of vliegen in de lucht. Tot hij zowaar een eend zag zitten op een schouw bij zijn buurman. Hij kon zijn eigen ogen niet geloven. Toen hij zijn vogelboeken raadpleegde, bleek het een boomeend te zijn. Die bouwt zelfs haar nest in een boomholte. Dus, denkt Sander, misschien fluiten hier op Bali de duiven wel.
Als hij Sven attent maakt op die fluitende duiven, begint die te lachen. “Dat is een typische vorm van Balinese levenskunst,” zegt Sven. “Die duiven maken een zingend en fluitend geluid. Het geheim? Gewoon een bamboefluitje dat rond hun nek wordt gehangen. Als ze vliegen maken ze dan die vreemde fluittonen. Balinezen doen dat zo maar, omdat ze het plezant vinden.”
Na hun wandeling kunnen ze rustig met een drankje verpozen onder de palmbomen. Ze hebben de tijd want pas na de middag trekken ze verder naar het dorp waar ze de voorbereidingen van het crematiefeest zullen bijwonen. “Als hun religie hier op Bali een zo allesomvattende levenswijze is, zou bij al die brave burgers hier dan ook Aids voorkomen?” vraagt Miel zich af. “Bali is dan wel letterlijk een eiland maar een toeristische plaats waar jaarlijks meer dan een miljoen toeristen van over heel de wereld langs komen, blijft natuurlijk niet gespaard van die moderne plaag”, zegt Sven,” Volgens recente cijfers ligt het aantal besmettingen op Bali op iets meer dan vierduizend gevallen. Daarmee staat het in Indonesië binnen de top vijf van de meeste besmette provincies. Omdat nagenoeg driekwart van al die gevallen door heteroseksueel contact werd opgelopen, is het voor de plaatselijke overheid een serieuze zorg. Ze vrezen dat het toerisme er zal onder lijden.
Seks zonder bescherming op Bali of Lombok is spelen met je leven,” waarschuwt Sven. “De overheid begint met het promoten van condooms om het aantal besmettingen te beperken.” “Beginnen ze hier ook al?” reageert Leo. “Dat mannen die wildvreemde madammen opzoeken, zich wapenen met rubberen regenkapjes, kan ik nog begrijpen, Maar dat ze in ons land condooms aanbevelen bij elke vrijage tussen jonge mensen die elkaar graag zien, dat gaat mij te ver. Met een vrouw vrijen gewapend met een condoom is net hetzelfde als een vrouw zoenen met een zakdoek voor je mond. Met een rubberen verzekeringsmuts over jouw penseel kan je niet schilderen. Heel de natuurlijke biochemie tussen man en vrouw is weg. Mannen transformeren vrouwen als ze samen vrijen en vrouwen transformeren mannen bij gezonde seks. Wie dit verschil niet voelt of ervaart, heeft nog nooit intens gevrijd. Die heeft hoogstens een seksuele niesbui om verlost te worden van zijn spanning.” Leo kan soms zo bruut en ongenuanceerd zijn gedacht zeggen dat ze allemaal wel even moeten slikken. Vooral Ellie heeft het daar moeilijk mee.
“Als ik jou goed begrijp, pleit jij voor de ABC-benadering,” zegt ze. Ze merkt de licht verbaasde gezichten en gaat over in het Engels. “Abstain, Be faithful, and Use Condoms if A and B are not practiced.”
“Leo, je bent in goed gezelschap. Met A en B is zelfs de paus van Rome al akkoord,” komt Kobe tussen. “Ik zou een dwaas zijn als ik mensen met een hoog risicogedrag, zoals homo’s en flikflooiers die alle bloemetjes plukken die ze kunnen vast krijgen, het recht zou ontzeggen om zichzelf te beschermen met een regenjasje.” reageert Leo. “Ik heb het hier wel over normale jonge koppels.”
Gelukkig heeft Luc, die zich op het tropisch Instituut bezighoudt met Aidspreventie, niets gehoord van de hele discussie, denkt Ellie. Hij zou al zijn registers wel opentrekken om het condoomgebruik te verdedigen. Zeker omdat die boute bewering van Leo komt. Een veearts voor koeien en paarden. Stieren en hengsten hebben vooralsnog geen condoom nodig zeker?
Ze rijden op tijd terug naar het hotel. Tegen valavond kunnen ze de beroemde apendans, de kecak, bijwonen op een open plein in het dorp. Ze krijgen van Sven vóór de voorstelling een blaadje waarop het verhaal van de apendans wordt uitgelegd. Zo kunnen ze toch een beetje volgen wat er eigenlijk gebeurt. Volgens die folder is het een opwindende dans die fel in de smaak valt bij de toeschouwers. Het monotoon tjsak-tsjak-geroep dat ze wel honderden keren zullen horen, dient om de demonen te verjagen. In het begin is het een vreemde, rommelige bedoening met veel te laat komende toeristen die soms al te luidruchtig gaan neerzitten. In het midden van het plein zit een koor van mannen met ontbloot bovenlijf in een grote cirkel rond een vuurkorf. Ze dragen allemaal wel een lendendoek met dambordmotief. Als toeschouwer heeft men eigenlijk niet zo veel aan die zogenaamde dans van zittende mannen. Men hoort wel het vreemde tsjak-tsjak -geroep, maar men begrijpt er eigenlijk niet veel van. Soms maken ze een deinende beweging met de armen hoog in de lucht. Ze trillen en beven met hun opengesperde vingers. Het koortsachtig, repetitief tsjak-tsjak is zo monotoon dat het snel gaat vervelen. Niet zo voor de dansers zelf natuurlijk, want die komen als de cadans verhoogt zelfs in een soort trance. Miel hoort alleen maar klagende jankgeluiden. Het heeft volgens hem iets van gregoriaans gezang, doordrenkt met vreemde keelklanken en soms kwakende kikkers of kalkoengekakel. Op het einde komen de zittende dansers naar een climax met een hoge samenzang en een reeks chaotische herhalingen. Bij de finale komt een vrouwenstem naar boven en is er handgeklap. De hele dans duurt een twintigtal minuten.
Terug in het hotel komen ze na het avondeten in hetzelfde afgelegen zaaltje opnieuw samen voor de avondsessie. Niet alleen Jef en zijn Simone, ook Ellie en Luc sturen hun kat. Ze hebben er genoeg van. Ellie heeft er nochtans een dubbel gevoel bij. Ze werd gisteren nogal kordaat op haar nummer gezet door Lastri en ze heeft veel moeite met de werkwijze van Sven. Al van in het begin heeft ze het gevoel gehad dat ze zelf die oefeningen en trainingen wel anders zou aanpakken. Anderzijds kan ze niet ontkennen dat ze nieuwsgierig is naar de volgende oefeningen en vooral is ze geïntrigeerd door de sterke persoonlijkheid van Lastri. Ze kan niet ontkennen dat er een bijzondere rust en kracht uitstraalde van de zang van Lastri op het einde van de sessie.
Ellie had ooit op een reis naar Israël in een tempel eens een gids horen zingen die haar aan Lastri deed denken. Die man vroeg aan de bezoekers die hij rondleidde of hij voor hen mocht zingen. Hij strekte zijn handen in de lucht en keek naar boven en sloot zijn ogen. Toen zong hij uit volle borst een vreugdelied, zo helder en zuiver van klank dat heel de groep ademloos bleef luisteren. Die zielenzang van Lastri van gisterenavond gaf opnieuw datzelfde gevoel. Dat intrigeerde haar. Het ‘overrijp besje’ was in haar reactie wel erg direct geweest en Ellie voelt zich nog steeds vernederd en ontmaskerd. Binnenin weet ze maar al te goed dat Lastri honderd percent gelijk had. Ze was inderdaad woedend. Als het alleen van haar zou afhangen, zou ze nog wel komen, maar Luc wil absoluut niet meer mee. Hij heeft genoeg van al dat ‘zweverig gedoe’ en vooral hij is serieus in zijn gat gebeten door die opmerking van Lastri over die aurakwestie. Ellie heeft dan maar terloops gezegd tegen de vriendinnen dat ze ‘Bali Belly’ heeft, wat een beetje de waarheid is, want ze is al drie keer naar het toilet gelopen. Dus ze geloven haar wel.
Als ze na het avondeten samenkomen gaat Sander bij Paul en Henry zitten. Hij vertelt van de rotte eieren die hij naar zijn hoofd kreeg tijdens een betoging tegen racisme van extreemrechtse rakkers in Antwerpen. “De halfrotte eierdooiers bleven plakken in mijn baard. En stinken man! Ik had op slag geen vrienden meer in mijn buurt,” vertelt Sander al lachend.
Een beetje onverwacht komt Lastri er tussen met een schijnbaar onschuldige vraag. ”En denk je dat het helpt, betogen tegen racisme?”
“Ja natuurlijk,” verzekert Sander. “In onze samenleving moet er plaats zijn voor iedereen.”
“Een mooie gedachte,” gaat Lastri verder “Maar heb je al ooit stil gestaan bij het simpele feit dat, hoe meer aandacht je geeft aan een idee, hoe sterker het groeien zal? Een idee aandacht geven is het voeden met energie. Door een gedachte, ook een negatieve te voeden, wordt ze gestimuleerd in de samenleving, of niet soms? Zelfs politici weten dat. Ze komen liever in het nieuws, zelfs met negatieve berichten over hun persoontje, dan dat ze doodgezwegen worden. In de samenleving hebben positieve en negatieve ideeën het effect van communicerende vaten. Hoe meer je één van beide aandacht geeft, hoe meer aandacht er gaat naar de tegenpool. Misschien bevorderen jullie wel het racisme door die antiracismebetogingen?”
Sander staat er een beetje perplex bij. Zo had hij het nog nooit bekeken. Lastri ziet wel de verwarring op zijn gezicht, maar gaat toch rustig verder.
“Ageren tegen het kwaad, tegen geweld, de oorlog of dierenmishandeling is het precies versterken. Je kan net zo min vechten tegen onbewustheid als tegen de duisternis. Duisternis kun je alleen verdrijven door licht te maken. Iemand die een migrant aan werk helpt, doet misschien meer voor de goede zaak dan al die betogers samen? Als je toch vecht tegen ‘het kwade’ dan worden de polaire tegenstelling versterkt en dieper verankerd. Je raakt geïdentificeerd met één van de polen. Zo schep je een “vijandbeeld” in jezelf. Zo word je ook meegesleurd in de onbewustheid. Het slechte en het kwade, zeg maar onbewust gedrag van mensen, kan je nooit overwinnen door het aan te vallen. Als je gelooft dat je gewonnen hebt, heeft onbewustheid jou ingenomen. En wat erger is voor jou persoonlijk, je geeft de negatieve krachten in jezelf een onnodige boost. Je bent als je gaat betogen tegen racisme een hele dag bezig met het voeden van het negatieve in jezelf. Je maakt je boos, of je ergert je aan racisten.
Betogers tegen ‘zinloos geweld’ of tegen racisme hebben uiteraard nobele bedoelingen, maar misschien schieten ze hun doel wel voorbij? Om het samen te vatten: werk het niet tegen, maar werk het uit.”
Lastri glimlacht en gaat rustig op haar plaats zitten naast Sven. Die gaat gewoon verder alsof er niks aan de hand is. Hij doet niet eens de moeite om na te vragen waar de vier achterblijvers zijn. Voor Sven is de keuze eenvoudig. Wie wil meespelen is welkom. Als iemand liever iets anders doet, dan is dat voor hem net hetzelfde. Hij weet dat die reeks oefeningen een soort afvallingskoers is. Daarom brengt hij zijn kistje met de smaragd boven en zet het ostentatief op de tafel voor hem.
“Heeft er al iemand een idee hoe de geheime code in elkaar zit?” vraagt hij. Ze kijken allemaal een beetje naar elkaar. Alleen maar vragende gezichten. Het wordt puzzelen tot op de laatste dag. Henry kan het niet laten om te zeggen dat hij toch al twee woorden gevonden heeft van een voorlopig onbegrijpelijke zin. Ze weten ondertussen wel dat ze niet allemaal dezelfde letters hebben. Als ze allemaal hun letters bij elkaar zouden leggen, kunnen ze misschien de code ontcijferen. Maar ja wie heeft er dan eigenlijk gewonnen?
Paul en Sylvia hebben er alleszins geen moeite mee om hun letters door te geven aan iemand anders. Paul heeft trouwens veel vertrouwen in Henry‘s intellectuele capaciteiten sinds die geheugenstunt. Ze zullen na de sessie eens al hun cijfers en letters bijeenleggen en zien hoe ver ze geraken. Sven gaat rustig verder.
“Tijdens één van de eerste oefeningen heb ik jullie de goede kwaliteiten van een Hitler en een Dutroux laten zoeken en de minder mooie kantjes laten verzamelen van een Einstein en Moeder Teresa. Elke medaille heeft inderdaad een keerzijde. Een paar dagen geleden kregen jullie de oefening ‘niet twee’. Nu komt het vervolg op die oefeningen.”
Ondertussen projecteert Sven een lijstje van tegengestelde eigenschappen op een scherm. Dit zijn de tegenstellingen die Tolstoï, de grote Russische schrijver, trachtte te verzoenen in zijn persoon. Hij was de aristocraat die op zijn voorrechten stond én de moezjik geklede volksvriend; hij was de vurige slavofiel én de vreedzame bewonderaar van het Westen; hij schimpte op particulier eigendom en was tezelfdertijd de landheer die zijn grondbezit uitbreidde; hij was de jager en de dierenbeschermer; hij was de veelvraat én de sobere vegetariër; hij was de orthodoxe gelovige boer én de sloper van de H. Kerk; hij was de artiest en de kunstverachter; hij was de wellusteling en de asceet. Tolstoï heeft zijn hele leven gestreden om de grote tegenstellingen in zijn persoonlijkheid te verzoenen. Sven bezorgt iedereen een blad met een lijst van tegengestelde eigenschappen. Dat maakt het iedere deelnemer gemakkelijker om die kenmerken bij zichzelf op te sporen.
Ze krijgen rustig de tijd om die te overlezen. Ze moeten vooral die eigenschappen aankruisen die ze in hoge mate hebben, maar waarvan ze de tegenpool verwaarlozen. Op de achterkant staat ook de uitleg waarom tegengestelden eigenschappen verzoenen zo belangrijk is voor de mens. Wie trots is als een pauw, weet niet eens wat in stilte nederig werk verrichten is achter de schermen. Als je gierig bent, weet je nauwelijks wat vrijgevig zijn, betekent. Als je overactief bent, dan is rustig luieren in een hangmat niet jouw ding. Als je zelf heel intelligent bent, dan begrijp je geen snars van minder verlichte geesten die worstelen met de kleinste moeilijkheid. Door die verwaarloosde eigenschappen in jezelf veel aandacht te geven, kun je ze complementair maken. Zo harmoniseer je alle antagonistische factoren in jezelf en leer je de dingen die tegengesteld zijn aan je eigen gedrag. Niets verloochenen. Zolang je je boos maakt, verbreek je nog steeds de harmonie, of belet je het tot stand komen ervan. Boos worden is jezelf afscheiden, is harmonie tegenwerken. In plaats van een gezin, vrienden, buren, je dorp of je land uiteen te doen vallen, kan je ze beter verzamelen. Dus als je geen contact meer hebt met je ouders, of kinderen, of vrienden zoek ze dan terug op. Ga eens langs bij vroegere leraars of oude clubmaten of schoolvrienden. Vorm een wereldcommune via communicatie met brieven, telefoon, e-mail, fax, Internet, en beperk je niet tot mensen met een zelfde gedrag, eenzelfde uniform, een zelfde club, eenzelfde taal.
Een wereldgemeenschap creëren, betekent communiceren met de wereld. Hoe overbrug je al die tegenstellingen? Door elke dag een brok ‘onverteerbaars’ te verwerken. Dit kan een idee zijn dat je haat, een man of vrouw ontmoeten die je niet kunt uitstaan; een ideologie die je in het harnas jaagt, leren begrijpen. Het “heb je vijand lief”is een andere formulering van zoek en aanvaard je tegengestelden. Precies die “vijand” kan je het meest leren. Die toont je ongenadig scherp je zwakke punten (daarom haat je hem zo!). Je vijand opzoeken, hem aanvaarden en verteren: zo doe je hem verdwijnen. Zo word je meer één met deze wereld. Deze oefening haalt je weg uit je eigen enge zelf. Je verlaat je beperkt ego en verruimt je bewustzijn.
Sven laat hen rustig lezen. Aan hun reactie ziet hij wel dat het een ‘zware boterham’ is die ze zo maar niet onmiddellijk verteren kunnen. Vooral Nicole heeft het er moeilijk mee. Ze snapt er eigenlijk geen jota van. “Ik maak het iets concreter,” gaat Sven verder. “Waarom heeft een man zoveel aan een vrouw en uiteraard een vrouw aan haar man? Het antwoord ligt in de oude benaming voor echtgenoot, nl. hij of zij is mijn weder-helft. Die andere helft vult jou aan en maakt jou compleet. Hij, of zij, is ook op vele terreinen je tegengestelde die je danig op de zenuwen kan werken.
“Alles went behalve een vent.” schreef Yvonne Kroonenbergs. Het is het mooiste compliment dat ze ooit een man geven kon. En als man zou ik er aan toevoegen: alles went behalve een vrouw.”
“Maar dat rijmt toch niet,” zegt Miel. “Natuurlijk niet. Precies omdat het anders zijn en het onvoorspelbare gedrag van een vrouw -la donna è mobile!- nog veel erger is voor een man. Hoe zou het dan nog kunnen rijmen! Van zodra men ‘went aan zijn vent’ is hij, ofwel futloos en versleten, ofwel heeft men de volmaakte harmonie bereikt met de wederhelft.”
“Bij moderne koppels zijn het eerder tijdelijke wederhelften van hoogstens enkele maanden of jaren,” vindt Bob. “Meer dan de helft van de jonge koppels ziet die wederhelft niet meer zitten en zoekt zijn heil bij een andere helft tot die dan ook weer versleten is.”
“Eigenlijk wenst jij dat we allemaal een Xanthippe als vrouw hebben”, reageert Miel opnieuw.
“Een feeks die het ons elke dag lastig maakt. En als we met zo een exemplaar kunnen samenleven, worden we misschien zo wijs als Socrates.”
“Bestaat er ook zo een mannelijke tegenhanger voor een Xanthippe-type?” vraagt Saskia.
“Ja de pantoffelheld”, roept Leo al lachend. “Mijn schoonbroer is zo een pantoffelheld. “Die gast wordt zo gedomineerd door zijn vrouw, dat is echt verschrikkelijk. Zijn madam heeft zo van die fijne kristallen glazen. Als ze afwassen, mogen die natuurlijk niet in de vaatmachine. Telkens als hij een glas heeft afgedroogd, neemt zij het glas bij de voet in haar handen en houdt het naar het licht. Als ze een pluisje van de handdoek op het glas ziet, geeft ze het terug met de kurkdroge mededeling: niet proper. En die slapjanus van een vent gaat er dan telkens met een nieuwe handdoek nog eens over. Proper is proper zegt zijn schat dan. Mij zou ze dat hoogstens één keer lappen. Als ze mij een zogezegd niet proper glas terug zou geven, zou ik gewoon doen zoals zij. Ik zou het glas naar het licht houden en vragen: waar is dat pluisje? Van zodra ze met haar vinger zou wijzen, daar! Net op dat moment zou ik dat glas uit mijn handen laten vallen zodat het in scherven op de grond in stukken vliegt. Wees gerust, ze zou het geen tweede keer meer vragen om er nog eens over te gaan met een nieuwe handdoek.”
Alle mannen proesten het uit van het lachen. En als er gelachen wordt, willen de vrouwtjes er ook wel bij zijn. “Ach man toch,” komt Kobe tussen. “Je kunt pas echt samenleven met jouw wederhelft als je bereid bent om na een conflict te praten met je partner. Heel eenvoudig. Als je vrouw zegt, ‘Wij moeten eens praten,’ weet dan dat ze bedoelt: geef mij gelijk en we zwijgen erover. Alle mannen weten dat. Ik zal voor de dames eens een groot geheim verklappen. Dat is de reden waarom zoveel mannen zwijgen en bijna niets meer zeggen”.
Niet alleen de mannen, ook de vrouwen lachen mee met de ietwat cynische ondertoon van Kobe. Alleen Miel lijkt afwezig. Hij zit zo in gedachten verzonken dat hij niet eens beseft dat hij nog steeds naar die lijst in zijn handen zit te staren. Hij denkt terug aan die eindeloze ruzies die hij met zijn Liza heeft uitgevochten. Ze kon het bloed van onder zijn nagels halen, het kreng. Op alles wist ze een antwoord. En steeds maar weer opnieuw ouwe koeien uit de gracht halen om haar gelijk te krijgen. En dat mens zou volgens Sven dan zijn tegenpool vormen waarmee hij zich zou moeten verzoenen. Die Sven is niet goed wijs. Er zijn mensen waarmee niet samen te leven valt. Zijn Liza heeft op alles kritiek. Al wat hij doet, of ooit gedaan heeft, is fout in haar ogen. Ze heeft hem zo ver gekregen dat hij van ellende is gaan lopen. Hij weet nog altijd niet wat hij gaat doen als hij na deze reis terug thuis zal komen. Thuis, ja waar is zijn thuis? Terug aankloppen bij haar? Ergens anders gaan wonen? Hij weet het werkelijk niet meer.
Ondertussen begint Lastri, zoals ze beloofd had, met haar aanwijzingen om je persoonlijke zielenzang te leren zingen. Sven dimt het licht een beetje. Het blijft even stil in de groep.
“Zoals ik jullie gisteren beloofd had, krijgen jullie vandaag de mantra om contact te maken met je Levensbron. Wie iets van meditatie kent, kan zichzelf eerst stil maken van binnen vooraleer te beginnen. Ik moet jullie vooraf waarschuwen dat er vreemde dingen kunnen gebeuren als je de mantra begint te zingen. Misschien begin je spontaan te wenen, of zoals sommigen onbedaarlijk te lachen. Misschien begint je hele lichaam te schudden en te schokken. Vooraf zeg ik jullie, wat er ook gebeurt: ‘let it be’. Er is niets mis mee. Het zal jouw gezondheid niet schaden, integendeel. Misschien is het wel nuttig dat iemand in jouw buurt weet waar je mee bezig bent en dat je die ook vertelt wat er kan gebeuren. Maar als je die oefening alleen doet op je kamer; of buiten in de natuur is er natuurlijk geen probleem.”
Ze krijgen van Sven allemaal een kaartje met de Chinese mantra. Er staan alleen wat rare woorden op. San San Jiu Liu Ba Yao Wu “Omdat jullie natuurlijk geen Chinees begrijpen, heb ik ze ‘vertaald’ naar het Engels, zegt Lastri. Fonetisch zou dat ongeveer zo moeten klinken. sahn sahn joe lioew bah joe woe.
Traag spreekt Lastri de lettergrepen uit en nodigt hen uit om ze mee op te zeggen. Half Chinees spreken vinden ze best grappig. “De rest is aan jullie als je alleen bent,” gaat Lastri verder. “Zeg die mantra eerst traag zeven keer na elkaar. Dan doe je het nog eens maar iets vlugger. En dan nog eens nog vlugger, en dan nog eens en nog eens. Steeds vlugger en vlugger achter elkaar tot je als het ware struikelt over je eigen tong. Het uitspreken van ieder woord wordt bij het snel na elkaar reciteren moeilijk. Je spreekt ze zo snel uit dat ze vervagen tot een vreemd geluid. Dan gebeurt op een gegeven moment iets vreemd. Je begint te stotteren en stoot vreemde geluiden uit die je misschien nog nooit van jezelf gehoord hebt. Dit is de stem van je ziel en die vreemde klanken vormen jouw zielenzang. Als je die speciale stem hoort nadat je opnieuw de reeks woorden snel herhaalt en zich weer diezelfde ‘vreemde’ stem laat horen, mag je echt zeker zijn dat je jouw zielentaal hebt gehoord. Houd je ogen steeds gesloten. Laat dit een vijftal minuten duren.”
Lastri herhaalt nog eens de Chinese lettergrepen om hen vertrouwd te maken met de vreemde klanken.
“Zoals ik daarnet al zei,” gaat ze verder,”bij het aanhoren van je eigen zielenzang kan je sterk geëmotioneerd en opgewonden geraken. Je lichaam kan zelfs beginnen schudden. Laat het maar gebeuren. Het is een soort bevrijding, een catharsis.”
Sven dimt het licht tot het volledig donker wordt. Even een doodse stilte en dan begint Lastri met haar zielenzang; net zoals de dag voordien. Er komen vreemde geluiden met gorgelende keelklanken. Soms gaat ze zeer hoog met een falsetstem om dan ineens over te schakelen naar een diepe borststem zoals een mannelijke bas. Ze heeft iets donkers in haar stem zoals Ella Fitzgerald. Het duurt minutenlang. Als het stil wordt en Sven het licht terug inschakelt, is de plek van Lastri leeg. Geruisloos is ze verdwenen in de nacht.
Ze zitten samen op een terras onder de palmbomen van hun hotel. Tijd zat vandaag. De busjes die hen naar de beroemde zeetempel van Tanah Loth zullen brengen, worden pas over een dik uur verwacht. Ze weten ondertussen dat je de bediening niet in de war mag brengen door verschillende bestellingen door elkaar te schreeuwen. Dat kunnen de diensters niet aan. Ze slaan gewoon tilt en dan duurt het een uur vooraleer je een biertje vast krijgt. Ook betalen met dollars of euro’s en roepiah’s door elkaar bezorgt hen hoofdpijn. Dat is te veel van het goede door elkaar. Hou je in Bali aan het devies: KISS: keep it simple (and stupid). Ze leven hier nog op grootmoeders wijze. Rustig en gezapig. Ze zien wel wat de dag brengen zal.
“Kijk daar!” roept Miel ineens. “Heb je dat gezien? Dat beest springt wel meer dan dertig meter vanuit die hoge palmboom naar die boom aan de overkant.” Wat een meesterlijke glijvlucht, geruisloos zwevend door de lucht.” Sander had die vliegende beesten al eerder opgemerkt. Hij weet dat het vliegende eekhoorns zijn en dat ze zover kunnen zweven in glijvlucht dankzij een vlies dat gespannen is tussen hun poten. Ze overbruggen zo afstanden van soms vijftig meter. Grappig om zien.
Hoewel Nicole Sander wel een sympathieke gast vindt, heeft ze het niet voor mannen met baarden. “Mannen met baarden hebben volgens mij allemaal iets te verbergen,” zegt ze gedecideerd. “En weet je wat zo belachelijk is? Als ze jarenlang zo een brede, volle baard hebben gedragen zoals Koning Leopold II en ze laten die dan eens scheren. Mens toch! Dan komt er ineens een babyface te voorschijn. Dan denk ik, och arme, waar is die stoere bink met zijn imposante baard gebleven?” “Hier is die bink,” lacht Sander terwijl hij aan zijn baard trekt. “En Nicole, ik ben niet van plan om mij te laten pluimen. Bij zoogdieren en vogels pronken de mannetjes met hun mannelijke attributen, behalve de moderne versie van de homo sapiens. Die heeft zich laten muilkorven tot hij braafjes in het vrouwelijk gareel loopt. Hij heeft zich niet alleen als een mak schaapje laten scheren, hij is zo volgzaam geworden dat hij ook nog zichzelf de baard af doet. Als man met baard en snor zeg ik tegen mijn baardloze seksegenoten: ‘mannen let op jullie saeck’, als het zo verder gaat blijft er voor ons mannen niets meer over en hebben de vrouwtjes alles ingepalmd. Binnenkort beginnen ze zichzelf nog te klonen en worden we zelfs volledig overbodig. Heren, dan is het gedaan met de pret en dames dan behoort de zinnelijke verrukking die de mannelijke hitte tot in het brein doet stijgen, zoals Hildegard von Bingen het verwoordde, ook tot het verleden.”
“Ha zo,” zegt Jef, “Het venijn zit hem in de baard.
”Och arme! die mannen toch! Straks moeten we nog compassie krijgen met die sukkels,” lacht Ellie.
“Ok,” zegt Sander, “ik beweer dat mannen meer en meer in de verdrukking komen en dat we meer en meer in een vrouwenmaatschappij leven. Wat denken jullie? Laten we een spelletje spelen volgens de Sven-regels. Ieder heeft zijn zegje. Mannen tegen de vrouwen, vrouwen tegen de mannen. We hakken er lustig op los. Bekijk het als een gestructureerd waterspel waar twee groepen elkaar nat spuiten. En de vrouwen mogen beginnen?”
“Daar gaan we weer,” roept Ellie. “De mannen voelen zich nog steeds de superieure klasse en zijn zo charmant om de vrouwen te laten voorgaan. Heren, jullie hoeven voor ons de deur niet meer open te houden. Dat doen we zelf wel. Laat jullie galanterie en gentlemengedoe maar varen. Wij zijn grote meiden geworden en zullen wel ons mannetje … euh, pardon, ons vrouwtje staan.”
“Geen probleem dames”, begint Kobe, “ik ga volledig akkoord met Sander. Zal ik beginnen met het onderwijs? Heel het educatief proces wordt gedomineerd door vrouwen. Bij kleuters en lagere schoolkinderen is dat niet erg, maar bij middelbare scholieren vind ik dat een ramp voor opgroeiende jongens. Dat is vooral het nefaste gevolg van de co-educatie. Meisjes van 12 à 13 jaar zijn veel rijper en vroeger volwassen dan jongens. Jongens van die leeftijd zijn nog echt speelse kinderen. En die zitten dan samen in dezelfde klas, meestal bij een lerares, die haar vrouwelijke normen en regels oplegt. Natuurlijk halen die bijna volwassenen meisjes veel betere resultaten dan die rebelse jongetjes die alleen maar aan spelen denken. Vergelijk alleen maar de schriften van jongens uit het lager middelbaar met die van de meisjes. Als je een rommelig onvolledig schrift zonder kaft in je handen hebt, wees dan maar zeker dat het van een jongen is. Een mooi gekaft en netjes met kleurstift bijgewerkt schrift is van een meisje. En dat vind ik nog niet eens zo erg. Veel erger is het feit dat dit overheersend vrouwelijk rolmodel van jongens mietjes maakt. Bijna alles wat van een jongen een man zou moeten maken, is tijdens de schooluren verdwenen. Geen risicogedrag meer, geen lefgozers en geen initiatief meer dat buiten de lijntjes kleurt. Het goed na-apen van wat vooraan in de klas wordt gewenst, is de norm. Jonge mannen worden dood geknuffeld tot brave burgertjes. Gelukkig zijn er nog mannelijke sporten en vooral de rebelse migrantenjongens die heel de boel eens lekker overhoop gooien om ons wakker te schudden.”
“Wij zijn nu eenmaal biologisch sterker dan mannen” reageert Ellie. “Daardoor hebben wij betere overlevingskansen dan mannen in onze samenleving. We leven gemiddeld vijf à zeven jaar langer dan de man, we zijn minder vatbaar voor ziektes, we plegen nog niet eens de helft van de zelfmoorden. Nog niet eens de helft van ons, het zogenaamde zwakke geslacht, komt in een krankzinnigengesticht terecht. Van alle Belgische gevangenen, een goede tienduizend in totaal, zijn er nog geen vijfhonderd vrouwen. Wij zijn inderdaad nog braver ook.“
“Momentje”, komt Leo tussen. “Hoe zo, vrouwen zijn biologisch sterker? Ik dacht dat mannen niet alleen zwaarder en groter waren, maar zeker ook sterker. Mannen hebben meer spieren, een groter ademhalingsvolume en meer rode bloedcellen. Ze verbruiken dus meer energie en daarenboven slapen ze minder lang. Mannen leven intenser dan vrouwen. Of niet soms? Geef mij maar een kort intens leven dat iets betekent. Een schildpad leeft ook langer dan een leeuw.”
“Maar die ‘schildpadden’ werken wel langer,” reageert Ellie. “Wij doen meer uren. We hebben een job, plus het huishouden, plus de kinderzorg en bovendien nog de zorg voor het grootste kind in huis: onze eigen man. Dat kan tellen niet! Al die jobs samen: ik zie het een man nog niet doen.”
“Jullie werken misschien langer,” gaat Leo verder.“Dat is best mogelijk. Maar het grote verschil tussen mannen en vrouwen is zoals ik al zei de intensiteit waarmee mannen iets doen. Mannen zijn intenser en explosiever. Ik moet altijd lachen met vakbondacties die werk en verloning tellen in aantal uren dat iemand gewerkt heeft. Dat geldt misschien wel voor eenvoudige routineklussen zoals bijv. honderd dozen op een band zetten. Als je dan acht uur gewerkt hebt dan heb je achthonderd dozen verwerkt, doe je een uur meer, dan heb je er negenhonderd. Maar bij elke job waar een beetje initiatief of creativiteit bij komt kijken, telt die simpele redenering niet. Laat ik het verduidelijken met een eenvoudig voorbeeld. Als Usain Bolt de 100 m loopt in minder dan tien seconden heeft hij om het cru te stellen nog geen tien seconden ‘gewerkt’ en staat hij hijgend naar adem te happen. Als een dikzak de honderd meter loopt en daar dertig seconden over doet, heeft hij volgens de vakbondenlogica drie maal zo lang gewerkt en verdient hij dus drie maal meer dan Usain Bolt.
Het verschil in intensiteit komt nog het best tot uiting in studeren of creatief werk. Wie aan de universiteit tot stukken in de nacht blokt heeft natuurlijk veel meer uren gestudeerd dan iemand die al om tien uur ’s avonds de boeken dicht gooit. Als diegene die al om tien uur stopt grote onderscheiding haalt en die nachtblokker met veel moeite een voldoening of een buis haalt, wie heeft dan het meest gewerkt? Dus die aantallen uren die jullie meer werken, zeggen niet veel.”
De voorbije twee weken voelde Ellie zich meestal misselijk door die malariapillen, maar ze voelt zich nu weer de ouwe. En dat zullen ze geweten hebben. Discussiëren doet ze, oh zo graag. “Ik zie anders wel veel ‘intens werkende mannen’ achter hun TV hangen met een pintje voor hun neus, terwijl het vrouwke nog de strijk doet. De heren zijn aan het uitrusten zeker van hun ‘intens’ werk? Laat mij lachen!”
“En wij vrouwen zijn ook veel socialer dan mannen. Wij denken meer aan anderen en minder aan onszelf,” vult Saskia aan. “Van dat ‘wij denken meer aan anderen’ van de vrouwen, weet ik alles,” komt Miel nogal scherp tussen. “Wij zijn bezorgd, wil gewoon zeggen, wij bemoeien ons graag met andermans zaken. Vrouwen hebben het altijd over ‘wij’ zullen dit en ‘wij’ zullen dat wel doen. Als puntje bij paaltje komt, weet je pas echt wie die “wij’ eigenlijk is. Als een vrouw zegt: ‘Wij zullen dat wel doen, Jeanneke’, dan betekent die“wij” eigenlijk, dat is iets dat mijn man wel zal regelen en oplossen. Zo wint ze twee keer. Als ze iets zelf graag doet, zegt ze zonder blikken of blozen: “Ik zal dat wel voor jou doen Jeanneke”. “Als het zo verder gaat kan men over enkele jaren de titel van het succesboek ‘Mannen komen van Mars, vrouwen van Venus’ van John Gray, beter veranderen in ‘Mannen komen van Venus, vrouwen van Mars” begint Sander, “want de vrouwtjes zijn zoals Mars op het oorlogspad en veroveren gestadig alle terreinen waar de man vroeger de scepter zwaaide. De nieuwe man is slachtoffer van zijn eigen ontdekkingen en creativiteit: de technologie. Vroeger hadden spierkracht , durf en lef in de strijd om het bestaan een belangrijke functie. In onze moderne tijden is de spierballenman alleen nog goed voor de show van de Chippendales. Nu kan een vrouw zo goed als een man op een knopje drukken van één of andere bulldozer en tonnen verslepen zonder te zweten. Vraag het maar aan de wielerfanaten. Menig wielertoerist wordt nu uit het wiel gereden door een vrouw met een elektro-fiets”
“Werd het misschien geen tijd dat al dat machogedrag werd getemperd? Het heeft ons vrouwen al genoeg miserie gebracht,” vindt Greet.
“Vrouwen,” reageert Jef, “verkopen veel blabla om niets. Zal ik er eens een voorbeeld van geven? Vorig jaar kregen wij op reis panne met ons minibusje. Een achterband was stuk gesprongen. Alle vrouwen beginnen te jammeren en te klagen. Wat een pech! Zo komen we zeker niet meer op tijd in het hotel. Dat zijn toch geen werken, om zo een oude minibus mee te geven, met versleten banden. Ze tateren er lustig op los en zoeken steun bij elkaar. Want wie kunnen ze hier bellen? Binnen een straal van 50 km is geen garage te bespeuren. En zal die garagist wel willen komen? Misschien is hier ook wel een pechdienst? Het is zaterdagavond, die zal zeker niet komen en blabla van hier en blabla van daar.
Ondertussen zijn de mannen uitgestapt en hebben de koffer open gemaakt, het reservewiel eruit gehaald en vragen aan de dames vriendelijk van uit te stappen. Krik onder de wagen, gooien het wiel met de kapotte band eraf en plaatsen het ander er terug op. Zo en klaar is kees. Ondertussen houden de dames elkaar vrolijk aan de klap en vertellen ze elkaar hun pechverhalen uit vroegere reizen.”
“Ach Jef, dat is nu echt overdreven,” zegt Ellie verontwaardigd. “Alsof vrouwen geen initiatief nemen en niet actief zijn? Wel, wel wel! Wat krijgen we nu te horen. ‘Er zijn ook vrouwen met ballen aan hun lijf hoor.” “Is dat zo?” vraagt Bob licht ongelovig. Wel, ik verheug mij al op de dag dat wij in panne staan met onze wagen en ik Nicole zal horen zeggen: ”Schat, blijf jij maar even zitten, ik zal die platte band wel vervangen. Pas als zij de klus geklaard heeft en met haar vuil handen in onze wagen wil kruipen, komt mijn gloriemoment. Dan kan ik roepen zoals zij nu meestal doet:” Ha neen! Zo kom jij onze nieuwe auto niet in. Die vettige handen vol olie afvegen aan die leren zetels zeker! Zo kom jij niet achter het stuur.”
“Ha zo! Ellie, jij vindt dat ik overdrijf!?” gaat Jef verder. “Echt jammer voor jou. Is echt gebeurd! Het toppunt was dan nog dat één van de dames toen we al enkele kilometers verder waren er nog altijd niet uit was of het nu beter was een pechdienst te bellen of een garage te zoeken. Haar vriendin was dan nog zo dom om in de groep te pochen met: dat heeft onze Jan weer ferm gearrangeerd. Dat het Jan én Piet én Lowie waren, had ze niet eens gezien.”
“Nog eentje om het af te leren,” begint Bob, “en dat is ook echt gebeurd. Een sjieke madame parkeert haar BMW langs de straatkant en stapt uit. Door een kleine onhandigheid laat ze de sleutels uit haar handen glippen. Vallen die toch wel niet op een getralied riooldeksel zeker. Weg sleutels. Recht in de vieze blubber. Een deftig heerschap heeft dat ook gezien en begint tegen de vrouw te praten. Och, wat erg! Heb je geen reservesleutels? Misschien kan je de garage opbellen? Hij troost de madame en zij vindt het een sympathieke man omdat hij zoveel begrip heeft voor haar probleem.
Aan de overkant van de straat zijn mijn bouwvakkers aan het werken. Ze hebben het ook zien gebeuren. Eentje komt de straat over en zegt al lachend: “Sleutels laten vallen in het riool?” Hij kruipt op zijn knieën trekt de rioolrooster open en speelt ‘putjesschepper’ met zijn blote handen. Hij graait in de vieze blubber om de sleutels eruit te vissen. Na de derde keer heeft hij prijs. Hij veegt de sleutels proper aan zijn overall en geeft ze aan de vrouw. En nu komt het, gaat Bob verder. Een beetje afstandelijk pakt ze de vieze sleutels aan en zegt niks. Maar dat deftig heerschap reageert wel heel verontwaardigd. “Wat een boer is dat! Die stinkende sleutels zo maar in je handen stoppen.” Het BMW-madameke knikt vol begrip naar die meneer. Ondertussen is ‘die boer’ al aan de overkant naar zijn bouwwerf.
Dat is nu het grote verschil tussen mannen en vrouwen, besluit Bob. Niet leuteren en zagen over details, gewoon doen!” “Ik gun de moderne vrouwtjes zo een zachte, lieve man zoals dat fijn meneertje dat zijn handen liever niet vuil maakt”, zegt Leo licht spottend. “Ja ja! Meevoelen en vrouwtjes troosten dat is de echte nieuwe man.”
“Ach, al die man-vrouwverschillen zijn aangeleerd gedrag. Hebben jullie ooit het boek Seksualiteit en temperament’ van de grote Amerikaanse antropologe Margaret Mead :‘ gelezen?” vraagt Ellie. Daaruit blijkt duidelijk dat het rollenpatroon dat mannen en vrouwen spelen in hoge mate cultureel bepaald wordt. Mead heeft hier in Indonesië en Nieuw-Guinea stammen beschreven zoals de Arapesh waar mannen en vrouwen allebei vredevol samenleven. Of de Mundugumor-stam waar beide geslachten agressief en oorlogszuchtig waren. En ook de Tchambuli waar de vrouwen alle harde werk deden, dominant en agressief waren en de mannen als watjes zichzelf decoreerden, zich met de kinderen of met kunst bezig hielden.”
Ondertussen is Sven bij de groep gekomen. Hij heeft net dat laatste gehoord en zegt: “Inderdaad, Margaret Mead was als Amerikaanse antropologe één van de pioniers van de emancipatie van de vrouw. Dat is juist, maar die story over die dominante vrouwen is zoals Mead het in haar boek vertelt niet helemaal juist. Margaret was zelf een vrij agressief ingestelde vrouw: ze was niet alleen driemaal getrouwd ze had tezelfdertijd ook nog een lesbische vriendin. En Ellie zoals jij als psychologe wel zult weten is ook voor een wetenschappelijke onderzoeker de buitenwereld een weerspiegeling van de innerlijke wereld. Ook Margaret hield haar wensen voor werkelijkheid. Dat werd pas ten volle duidelijk achteraf toen de Nieuw-Zeelandse antropoloog Freeman opnieuw de stammen ging bezoeken die zij had bezocht. En wat bleek? Die stam met de agressieve, dominante vrouwen bestond slechts uit enkele honderden mensen. Echt de uitzondering die de regel bevestigt. En wat veel erger is: Margaret kende de taal niet eens van die stammen. Ze werd in het ootje genomen door die inboorlingen die haar alles vertelden wat ze graag wou horen. Aan Freeman die jaren heeft door gebracht bij die stammen en wel hun taal sprak, vertelden de inboorlingen maar al te graag hoeveel lol ze beleefden aan die ontmoeting met die Amerikaanse vrouw. “
Heb ik ook maar gelezen hoor,” zegt Sven, in Freeman’s boek:” "The Fateful Hoaxing of Margaret Mead"
“Dat is nu al de tweede keer,” denkt Ellie, “dat die Sven mij voor schut zet hier in de groep. Nu doet hij het weer.” Maar ze durft er niet tegen in te gaan omdat ze goed weet dat Sven wel weet waarover hij praat. Sven ziet wel aan haar reactie dat ze het niet leuk vindt. Hij denkt: “Waarom zegt ze niet gewoon, dank u Sven, dat wist ik niet. Dat werpt een nieuw licht op Margaret Mead.” Maar Ellie’s torenhoog ego kan jammer genoeg die nederigheid niet opbrengen.
In die felle discussie is het opvallend dat de jongsten uit de groep zich bijna volledig afzijdig houden. Met de vraag “En wat vinden de jonge koppels hiervan?” zoekt Sander een beetje steun bij hen. Maar Henry is helemaal niet bezig met die man-vrouw discussie. Hij zegt het niet luidop, maar voor hem is dat gewoon amusant tijdverdrijf. Paul voelt zich wel aangesproken. Hij heeft ook moeite met die oeroude tegenstellingen tussen mannen en vrouwen. “Onlangs,” begint Paul, “hoorde ik op de trein een man zeggen tegen zijn buur. ‘Jij eet toch ook niet alle dagen dezelfde biefstuk?’ Ze hadden het over het al of niet trouw zijn aan hun vrouw of lief. Ik vond dat zo grof. Je vrouw of lief vergelijken met een biefstuk. Er een puur gebruiksvoorwerp van maken. Een vrouw reduceren tot haar lichaam is al een echte belediging. Waar is de ziel, de persoonlijkheid gebleven? Ik heb sinds ik Sylvia ken, nog geen twee keer dezelfde Sylvia gezien. Ze verandert van dag op dag en heeft wel honderd gezichten. Van die honderd zijn er meer dan negentig die ik super vind. Maar dat wil ook zeggen dat ze er bijna tien heeft die ik minder leuk vind en waaraan ik mij goed ergeren kan. Als ze zeurt en zaagt, als ze vit op alles en iedereen, als ze zich moeit met zaken waar ze geen verstand van heeft, als ze klaagt over prutsen, als ze nee zegt wanneer ik ja verwacht. Als ik al zoveel vrouwen ontdek in mijn Sylvia, hoe zouden dan al die verschillende vrouwen van de wereld te vangen zijn onder de noemer: de vrouw’?
Eigenlijk weten ze dat natuurlijk allemaal wel, mannen jennen nu eenmaal graag vrouwen. En vrouwen zetten mannen maar al te graag eens in hun onderbroek. “Zal ik eens iets heel moois vertellen over de unieke kracht van de vrouw?” zegt Kobe. Vroeger heb ik ooit een film gezien waaruit de grootsheid van een vrouw volledig tot zijn recht kwam. Ik ken zelfs de titel van die film niet eens meer. Het ging over een opstand ergens op een binnenplaats in een Chinese gevangenis. Als een bewaker zich naar binnen waagde, werd hij ‘stante pede’ ter plekke vermoord. Niemand durfde nog op die gevangeniskoer komen. Uiteindelijk verzocht een vrouw om binnen te mogen gaan om de woeste mannen te bedaren. En o wonder! Heel de muitende bende viel stil vol bewondering voor die frêle vrouwfiguur die de moed had om al dat mannelijk geweld te trotseren. Dat was een groots moment in die film. Dat ene beeld gaf de ultieme kracht weer van die zogezegd zwakke vrouw. Al die stoere bonken waren niet opgewassen tegen ‘Das ewig weibliche’.
Ze zeggen het niet, maar alle vrouwen voelen zich ineens in ere hersteld door Kobe zijn verhaal. “Voor diegenen die niet geloven dat we in een vrouwenwereld leven, hierboven zijn ze er alvast van overtuigd.” begint Jef een beetje geheimzinnig. Elke avond ontvangt God al de mensen die dezelfde dag gestorven zijn op aarde voor zijn hemelpoort. Als ze wachten verschijnt Sint Pieter en zegt: "Ik wil dat de mannen twee rijen maken. Eén rij voor de mannen die het ware hoofd van het gezin geweest zijn en een andere rij voor de mannen die onder de ‘sloef ‘ van hun vrouw hebben gelegen. De rij met de mannen die onder de ‘sloef’ lagen, is kilometers lang. In de rij met de mannen die echt het hoofd van het gezin geweest zijn, staat welgeteld één man.
God zegt tegen de mannen uit de lange rij dat ze zich moesten schamen. Hij heeft hen toch gemaakt om de leiding te nemen als hoofd van het gezin. "Jullie zijn mij niet gehoorzaam geweest en voldoen niet aan mijn wens." zegt God streng. "Slechts één van jullie voldoet. Leer van hem!" God richt zich vervolgens naar die ene man en vraagt hem hoe hij erin geslaagd is om als enige in die rij te staan?” Een beetje beduusd antwoordt de man: "Ik moest hier komen staan van mijn vrouw." Heel de bende schatert van het lachen.
Ondertussen staan de busjes klaar en vertrekken ze naar de fameuze zeetempel. Onderweg stoppen ze langs de straat omdat er een stoet passeert van prachtig geklede vrouwen met offergaven op hun hoofd. Ze dragen een fel gekleurde gordel in de lenden. Die snijdt het lichaam symbolisch in twee delen: zuiver en onzuiver. Ze stappen elegant achter elkaar op één lijn langs de weg en houden ondertussen met één hand de meterhoge fruitkegel overeind op hun hoofd. Niet alleen jonge vrouwen ook oudere paraderen met hun fruittrofee. Die fruitkegel steunt op een kussentje op hun hoofd en zit vol bloemen, fruit, vruchten, versierde stoffen, koekjes van gepofte rijst en gevlochten bladeren. Ze laten hun fruittrofeeën eerst wijden in de tempel. Een deel blijft achter in de tempel en met de rest zullen ze terug huiswaarts keren om het daar op te eten.
Ze rijden voorbij een geoogst rijstveld dat vol ligt met korte bussels. De rijstkorrels liggen te drogen langs de straat op grote, rieten matten. De auto’s scheren er op enkele centimeters langs en parfumeren de rijst met dikke walmen dieselgassen. Miel denkt luidop: waarom bakken ze eigenlijk geen brood van rijst zoals wij van ons graan? “Mag je eens proberen,” lacht Jef, “zal niet lukken. Rijst bevat geen gluten zoals tarwe of rogge. Die eiwitten zorgen ervoor dat het brood kan rijzen door de gist en gluten vormen tevens het ‘skelet’ van het brood. Als het uit de oven komt, zorgt het gestolde gluten dat het baksel zijn vorm behoudt.”
De rit naar de zeetempel duurt niet lang want die beroemde tempel ligt niet zo ver van Denpassar. Het zit er vol toeristen. De tempel werd gebouwd op een rots die bij hoogtij bijna volledig afgezonderd is van de oever. Het rotseilandje brokkelde af en de tempel stond bijna op instorten. Sinds enkele jaren werden zowel de tempel als het rotsmassief, dank zij een Japanse financiering, gerestaureerd. De eeuwenoude tempel ligt gedeeltelijk verborgen tussen het groen van de bomen die zich vastklampen aan de rotswanden. De wilde golven aaien de rotsen en laten een sliert wit schuim achter op de branding. Het geheel heeft zo een spectaculair uitzicht dat het de meest gefotografeerde tempel van Bali is geworden. De toeristen kunnen bij laag water soms wel met droge voeten over een zanddam tot bij de tempel. Via een klein stukje dat toegankelijk is voor de bezoekers komen ze in een grot met een magische bron. Ondanks het feit dat de bron volledig in zee ligt, stroomt er wel zoet water uit. Maar ook hier viert de commercie hoogtij.
Toeristen moeten betalen om bij de grot te komen en overal is alles afgebakend met souvenirshops. Vooral bij zonsondergang geeft deze mysterieuze tempel een onwezenlijk, bijna spookachtig zicht, dat elke fotoliefhebber wel wil vangen in zijn camera. Als de avondzon de hemel en de zee omtovert in een schilderij vol vuur, zitten de vele terrassen met uitzicht op de tempel vol en ontstaat er een waar oerwoud aan fotostatieven klaar om het ultieme moment te kunnen inblikken. Ze slenteren allemaal rustig langs de oevers en volgen het spel van de wilde golven.
Tijdens die korte wandeling over het strand vol stenen slaat Greet haar voet om. Ze had al een tijd last van pijnlijke knieën. En nu dat nog. Leo is één en al bezorgdheid en ondersteunt haar zo goed hij kan. Ondanks haar pijnlijke enkel voelt Greet hoe Leo met zijn sterke lijf haar stevig ondersteunt. Dat is lang geleden. Leo kan bruut zijn, maar als het erop aan komt dan staat hij er. Zeker als het moeilijk wordt. Ze loenst even naar hem en laat haar blik even rusten in zijn ogen. Opnieuw voelt ze die intense warmte van háár Leo uit hun jonge jaren die haar van binnen deed gloeien.
Ze zijn tijdig in hun ‘resort hotel’ en kunnen na een rijk buffet opnieuw naar de avondsessie. Ellie is er opnieuw bij. Ze had van de vriendinnen gehoord hoe boeiend het de vorige avond geweest was. Ondanks haar akkefietje met Sven wil ze terug meedoen met de groep. Lastri intrigeert haar. De ‘Bali belly’ is trouwens gestopt, dank zij Imodium. Dat haar man Luc niet meer zou komen, verwondert niemand meer. Hij is al te sceptisch en doet zelfs laatdunkend over het duo Sven en Lastri.
“Stel,” begint Sven, “ je wordt verbannen naar een onbewoond en totaal geïsoleerd eiland en je mag één boek meenemen. Welk boek zou je dan kiezen? Of als je dit idee te drastisch vindt, stel dat iemand het boosaardige idee heeft om al je boeken te verbranden en je mag als gunst er eentje uitkiezen en behouden. Welk boek kies je dan? Wie moeite heeft met die denkbeeldige situaties, mag gewoon de vraag beantwoorden: “Wat is jouw meeste waardevolle boek en waarom?”
“Zal ik maar beginnen?” zegt Henry. “Nog vóór ons vertrek heb ik een prachtig boek gekocht, ‘Apologie van een wiskundige’ van de Britse mathematicus G.H. Hardy. Dit boek onthult de elegantie, de creativiteit en de schoonheid van de pure wiskunde. Maar hoe interessant ook, met zo één boek de rest van mijn dagen moeten slijten op een onbewoond eiland? Dat zie ik niet zitten. Eigenlijk is een boek een verouderd en grotendeels voorbijgestreefd cultuurgoed. Ik zou het grootste en meest omvangrijke boek willen meedoen naar dat eiland: mijn laptop met een internetaansluiting en dan googlen. Ik vind er alles mee. Het internet bevat het collectief geheugen van de mensheid zelfs van de Chinezen en de Arabieren. Een paar dagen geleden heb ik nog voor Saskia de inleiding gelezen van de klassieker van Multatuli die met ‘Max Havelaar’ een prachtig boek schreef over Indonesië. “Ik ben makelaar in koffie, en woon op de Lauriergracht No 37”. Duizenden bladzijden literatuur in alle talen vind je op het internet. Daar heb ik de grootste bibliotheek ter beschikking die er bestaat met zelfs de allergrootste klassiekers. Allemaal gratis. Wil je gedichten? Surf gewoon naar www.gedichten.nl en je hebt er genoeg voor de rest van je leven. Het bevat de grootste encyclopedie Wikipedia, de meest uitgebreide video service met YouTube, een gigantische fotodatabank zoals Flickr en miljoenen blogs. De interactiviteit van internet heeft het medium veranderd in het ontmoetingshuis van de toekomst voor heel de wereld via Facebook, Twitter, Myspace en andere sociale netwerken. Wie denkt dat dit een virtuele wereld is, mist de boot. Door die sociale netwerken worden kiezers gewonnen en verloren, winkels overrompeld als ze een speciale aanbieding hebben, plegen sommige tieners zelfmoord van ellende omdat ze gepest worden, of worden verloren familieleden teruggevonden aan de andere kant van de wereld via Facebook. Waarom zou ik één boek moeten meenemen?
“Je hebt op je onbewoond eiland natuurlijk geen stopcontact of internetaansluiting,” zegt Ellie geamuseerd. “Dus, ik zou toch maar een boek kiezen.” “Wel, als ik dan toch moet kiezen,” zegt Henry, “dan neem ik mijn vaders boek mee vol wiskundige formules. Dat heeft hij mij cadeau gedaan op zijn ziekbed.”
Saskia kijkt vertederd naar Henry. Dat had ze niet verwacht van haar nuchtere cijferaar. Ook zij heeft het moeilijk met die wel erg strikte en beperkte keuze. “Echt maar één boek? Ik heb zoveel lievelingsboeken. Goh! ‘De profeet’ van Kahil Gibran, koester ik een beetje zoals een kleine bijbel: zo poëtisch en zo vol wijsheid. Maar als ik dan toch moet kiezen, neem ik het verzamelwerk: ‘The complete Works of William Shakespeare’. Daar zou ik al een hele tijd zoet mee zijn.”
“Jullie zullen het misschien niet verwachten van een gamellenboeffer,” begint Kobe, “maar ik zou de Bijbel meenemen. Niet voor niets het meest gelezen boek ter wereld. Al eeuwen lang een echte klassieker. Daar vind ik alle wijsheid in die ik nodig heb. Terloops, onlangs hoorde ik naar aanleiding van de beruchte uitspraak van Geert Wilders dat de koran beter verboden zou worden een BV het volgende zeggen: “Ook de Bijbel moet dan verboden worden, want daar staan verschrikkelijke verhalen in over moord, doodslag en ontucht.” “Si,” zegt Kobe geëmotioneerd, “toen kreeg ik zin om direct naar de VRT te bellen. Die BV beseft blijkbaar niet dat de Bijbel opgesplitst is in een Oud testament en een Nieuw testament. In het oude deel is het een God van wraak en ‘oog om oog, tand om tand.’ Het is precies met de komst van Jezus Christus dat de grote breuk met dit oude geloof is gekomen. Het Nieuw testament luidt letterlijk een nieuw tijdperk in. Het woord oorlog komt 231 keer voor in het Oud testament, in de evangeliën niet één keer. Dat is het verschil. Het is geen toeval dat onze tijdrekening begint met de geboorte van Christus. Ja, voor mij de Bijbel en als je die in zijn geheel te dik vindt, met de tweede helft, het Nieuw Testament alleen, heb ik genoeg voor de rest van mijn dagen op dat onbewoond eiland”.
Greet begint aarzelend. “Ik lees niet veel. Maar in het boek van Phil Bosmans, ‘Menslief ik hou van jou’, lees ik af en toe iets om mijzelf een beetje op te peppen. Mijn leesvoer beperkt zich tot artikels in weekbladen of de krant. Meer moet dat niet zijn voor mij.”
Miel draait nerveus op zijn stoel. “Ik weet niet of het mag, maar ik zou een dik, leeg boek mee neemen, dan kon ik het zelf volschrijven. Af en toe schrijf ik wel eens een gedicht. Maar er is nog nooit eentje gepubliceerd. Ik doe het meer voor mijzelf. Daar, op dat eenzame eiland, zou ik toch tijd zat hebben om iets te schrijven.”
“Ik kies voor het grootste open boek dat er bestaat,” lacht Sander, ” de natuur. Daar lees ik alles in. In een bos, een weiland of in een vijver krioelt het van onbekende levende wezens. Zijn allemaal mijn vrienden. Ik heb mij nog nooit alleen en zeker nog nooit eenzaam gevoeld in een bos. Wie nooit de tederheid van een bos heeft gevoeld, weet niet wat ‘natuur’ eigenlijk betekent. Wij woonden thuis vlak tegen een groot bos. Als kind speelden wij een spelletje: van onze tuin over de beek springen recht het bos in en dan er terug weer uit. Dat gaf telkens een kick om in die warme schaduw te belanden met het flikflooiende licht dat door de bladerenkroon flikkerde. Spontaan begon ik dan dieper te ademen om die levende stilte vol vreemde geuren van humus naar binnen te zuigen. In het bos springen was voor mij een beetje naar de hemel gaan. Die afgesloten wereld gaf een warme geborgenheid tot ik met mijn halfblote billen in een braambessenstruik bleefk haken. Sander pauzeert even. Hij is een beetje verbaasd dat hij zijn ‘bosliefde’ zomaar kan verklaren aan die wildvreemde mensen. Maar omdat ze toch allemaal luisteren en vol aandacht naar hem kijken, gaat hij verder.
“Mijn vader was een echte natuurmens. Wij gingen zondags naar het bos en dan ging hij voor de stronk staan van een omgevallen boom en moesten wij zoeken naar het nest van een winterkoninkje. Bijna in elke stronk van een omgevallen boom vindt men een nest van een winterkoninkje. Het nest is zo goed verborgen en gecamoufleerd dat praktisch niemand het zal het ontdekken. Ongelooflijk hoe goed dat nest verborgen is tussen die wortels en aardkluiten van die boomstronk. Eigenlijk lijkt het meer op een losse bol van bladeren en wortels. Wie het eerst het nestje vond, mocht met een of twee vingers door de kleine nestopening voelen hoeveel eieren erin lagen. Dat was eigenlijk dom en zou ik nu nooit meer doen.” Ineens herpakt Sander zich.
“Oh, ja, ik veronderstel dat je natuurlijk een echt boek wil. Wel, geef mij dan maar de ‘I Tsing’, mee. Ik heb daar in mijn jonge jaren veel uit geleerd. Dat boek bevat veel wijsheid.”
“Ik neem zeker geen boeken mee, begint Leo. “In mijn jonge jaren heb ik veel gelezen. Ik ben daar mee gestopt. Nu lees ik al meer dan twintig jaar geen romans of andere boeken meer. Natuurlijk gebruik ik nog boeken en naslagwerken uit mijn vakgebied en lees ik diergeneeskundige tijdschriften, maar ik bewonder liever het grote boek van het leven. Dat is veel boeiender dan de fantasie van één individu. Het leven is immers het samenspel van toeval en soms tientallen fantasieën van mensen die in hun uitvoering tegen elkaar opbotsten. Waarom zou ik trouwens romans of dichtbundels lezen? De meeste dichters en auteurs zijn zwakke mensen die het leven niet aankunnen en daarom vluchten in hun fantasie, die ze voor werkelijkheid houden. Zelfs Hugo Claus heeft ooit gezegd: ‘literatuur wordt door zieken gemaakt. Wie gezond is, schrijft geen boeken’. Vooral dichters liggen al te janken langs de kant van hun levensweg, nog vóór ze geslagen worden. Neen, ik neem nog liever een simpel mes mee naar mijn onbekend eiland. Dat zou veel nuttiger en interessanter zijn dan een boek.”
Vooral Saskia en Ellie vinden dat Leo het belang van literatuur minimaliseert. Hij zou met zijn universitaire opleiding toch wel beter moeten weten. Maar ze hebben niet eens de tijd om er tegen te reageren want in één adem gaat Leo verder: ” De zoon van één van mijn collega’s, is een dichter. Ach man! Is dat een zielenpoot. Een zigeunerachtige Bohémien, die zijn leven verbrast met allerlei wijntjes en Katrijntjes. Af en toe probeert hij zich te verontschuldigen, zo van ik kan het ook niet helpen, ik stotter gedichten. Het is een wereldvreemd, groot mensenkind dat hier ronddoolt en eigenlijk niet goed weet waar hij goed voor is. Een lichtgeraakte ego-tripper is het. Een volgroeide man met een latente moederbinding, die niet volwassen wil worden. Een rijmelaar die een papieren wereld creëert in vijftig gedichten. Hij heeft zijn dichtbundel laten drukken op vijfhonderd exemplaren met staatssubsidies, waarvan er dan een driehonderdtal verplicht werden opgenomen door bibliotheken. Van de overige tweehonderd ‘meesterwerkjes’ heeft hij zoals dichter-Laarmans er een twintigtal aan zijn eigen familieleden opgedrongen. Uit valse trots durfde hij die niet eens aan te rekenen. Het kunstzinnige overschot heeft hij gestockeerd op zolder in afwachting van betere tijden. Neen, niet voor mij. Dichtbundels en romans lezen, is puur tijdverlies.”
Opeens verandert Leo van toon, draait zich naar Sven en vraagt uitdagend: “En Sven, jij wil wel weten wat wij kiezen, maar wat is eigenlijk jouw favoriete boek? Zeg mij eens wat jij leest en ik zal zeggen wie jij bent.” Zoals steeds houdt Sven zich evenwel op de vlakte en geeft alleen een kleine hint. “Als je, mijn beste Leo, de zin vindt waarmee je de code kunt ontcijferen, dan kan je ook uitzoeken uit welk boek die zin komt. Dat boek is één van mijn favorieten.”
Ellie vindt dat Leo er nogal met de grove borstel doorgaat. Ze voelt zich geroepen om een beetje weerwerk te bieden tegen al die barbarij. “Jij schetst een vernietigend beeld van dichters en schrijvers,” begint Ellie. “Dichters fluisteren woorden om de goegemeente duidelijk te maken dat er nog ander dingen in het leven zijn dan brood en spelen. Dichters hebben een belangrijke signaalfunctie voor de afgestompte samenleving. Ze zoeken waarheid en schoonheid. Om het met de stem van de dichter Paul Snoek te zeggen: “De onbeschrijfelijke adem des dichters is de beste belegging.’
“Dat zal wel,” onderbreekt Leo haar betoog,”welke belegging?. Paul Snoek pleitte voor eigen winkel en reed zichzelf te pletter met zijn sportwagen. Wat zou ik moeten leren van die man?“ Ook Saskia begint zich op te winden door het onbehouwen gedrag van Leo. Vooral omdat hij haar lievelingsdichter Paul Snoek belachelijk wil maken. “Paul Snoek schreef ooit,” zegt Saskia: “Vergeet niet dat ten allen tijde in mijn woord een warme vlinder woont” . Ik zoek graag naar ‘die warme vlinders’ in gedichten. Uit een sonnet straalt een beetje licht. Een kleine genster die het Grote Licht doet vermoeden. Een goed gedicht smaakt en geurt als een perzik. Je hoort heilige klanken; het maakt een vreemd geluid. Een dichter moet zingen zoals een merel, hoog in de bomen. Zo maar gratis een danklied laten horen aan heel de wereld. Ik vind dat mooi.”
Dat Leo zo venijnig reageerde op alle dichters had meer te maken met het feit dat die kleinzielige rijmelaar hem ooit eens in gezelschap had verweten dat alle veeartsen een lagere moraliteit hadden dan andere eerbare beroepen zoals dokters, notarissen en advocaten. ‘Met wie men verkeert, wordt men vereerd’, had het dichtertje gezegd. Er aan toevoegend, als men de ganse dag met lompe koeien, paarden en varkens omgaat, wordt men zelf ook lomp en grof.’ Die grove belediging had Leo nog altijd niet verteerd.
“Maar”, vervolgt Ellie, “het gaat over het enige boek dat ik zou mogen meenemen. Dat wordt zeer moeilijk. Ik heb letterlijk tientallen meesterwerken en standaardwerken in mijn boekenkast staan. Als ik Freud kies, moet ik Maslow of Rogers links laten liggen. Kiezen is soms heel moeilijk. Weet je wat? Ik kies voor ‘Het Groot Citatenboek’, dan heb ik tenminste voor elke dag dat ik moet doorbrengen op mijn eiland enkele wijsheidskorrels.“
“Jullie zoeken het in de spirituele sfeer,” begint Bob. “Ik ben een beetje zoals Jef en zou liever een boek vol spiritualiën zoals ‘Het grote Franse Wijnboek’, meenemen. Dan kan ik in gedachten nog genieten van al die wijnsoorten op mijn eenzaam eiland. Aan al mijn standaardwerken over architectuur zou ik toch niet veel meer hebben op die eenzame plek. Om een simpele hut te bouwen, heb ik al die bijzondere architectonische technieken niet meer nodig.”
“Ik ben nog jong,” zegt Sylvia voorzichtig, “en heb buiten de verplichte lectuur op school nog niet zo veel gelezen. Het boek ‘Elementen van de kabbala’ dat ik van Paul gekregen heb, vind ik wel zeer leerrijk en ook een beetje mysterieus. Die levensboom en al die geheime symbolen intrigeren mij wel. Eer ik al die geheimen doorgrond heb, ben ik een oud moeke, denk ik.“
“Jullie zullen het misschien niet geloven,” begint Nicole, “maar ik heb nog nooit een boek volledig uitgelezen. Ik kijk liever naar een film of een video, of gewoon naar TV. Ik gebruik wel boeken natuurlijk om iets op te zoeken zoals in kookboeken, of boeken over haarverzorging en zo. Maar wat moet ik daar mee op een onbewoond eiland?”
“Ik heb sinds een paar jaar een uniek boek,” begint Paul, “dat ik niet graag meer zou missen.‘Het boek der geheimen,’ van Bhagwan Shree Rajneesh”. “Eigenlijk bestaat het uit vijf delen en bevat 112 meditatiemethoden met zeer interessante uitleg. Ik heb daar al ontzettend veel uit geleerd en hier en daar al eens een techniek uitgeprobeerd. Nooit heb ik een boek gelezen dat zoveel liefde en wijsheid uitstraalt.”
Niemand schijnt het boek te kennen, behalve Sven. Hij knikt vriendelijk naar Paul.
Vanuit een zijdeur komt Lastri binnen gestapt. Ze gaat naast Sven zitten en vraagt met zachte stem:” Wie heeft er al de zielenzang geprobeerd?”. Ze kijkt rustig rond. Paul steekt onopvallend zijn hand omhoog. Maar Ellie die de vorige sessie gemist heeft, vraagt ineens aan Lastri: “Wat jij zingt, is dat een variant van ‘toning’? Zo een beetje neuriën en zingen op een bepaalde toonhoogte waarbij het lichaam zelf de toon hoger of lager maakt? Ik heb een collega die dat heeft geleerd en hij beweert dat de toon zijn eigen gang gaat en dat de hoge tonen je hoofd helder maken en de lage tonen op de onderbuik werken. Is het zo iets?” “Een zielenzang is veel meer dan zoals jij zegt een beetje neuriën en zingen op een bepaalde toon,” zegt Lastri. “Misschien kan Paul die het blijkbaar al geprobeerd heeft er iets meer over vertellen.”
Paul is licht verrast door het verzoek van Lastri. Aarzelend begint hij: “Gisterenavond zijn wij met ons tweetjes nog naar de zee gewandeld. We hadden ons voorgenomen om die zielenzang eens uit te proberen. Om elkaar niet te hinderen, ging ik een eind verder van Sylvia staan. Ik was daar gelukkig gans alleen en heb dat een paar keer geprobeerd. De derde keer kwamen op het einde de Chinese woorden zo snel dat ik ze niet meer kon volgen. Toen begon ik vreemde klanken te produceren die ik niet meer onder controle had. Die stem ging omhoog en daalde en bleef brommen in mijn onderbuik. Vreemd genoeg moest ik ineens geeuwen. Mijn hoofd werd ijl. Minutenlang stond ik daar met gesloten ogen gedachteloos te luisteren naar de zee. Ineens stond Sylvia naast mij en legde haar hoofd op mijn schouder. Zo lief van haar.
Achteraf vertelde ze mij dat net toen zij wou beginnen er een jogger aangelopen kwam. Ze durfde niet verder zingen en is er maar mee gestopt. Ze gaat het vanavond nog eens proberen.” “Mooi zo. Wie nog?” vraagt Lastri. “Ik ga dat zeker doen,” zegt Sander,”als ik terug thuis ben in mijn bossen. Daar kan ik een stille plek uitzoeken. Hier vind ik het moeilijk.”
“Misschien is het nuttig om weten,” vervolgt Lastri, “dat je die ‘mantra’ ook stil, binnenin jezelf, kunt herhalen zonder luidop klanken te produceren. Alleen mag je dat niet doen als je op je rug in bed ligt. De uitwerking zou je dan wel eens tijdelijk in de problemen kunnen brengen.” Ook Miel zou het wel eens willen proberen. Maar hij voelt zich een beetje onzeker en zelfs bang. Wat als hem iets vreemds overkomt? “Om een beetje moderne taal te gebruiken,” begint Lastri. “Als je blokkades in jezelf wilt opruimen, of als je jezelf wilt helen, d.w.z. heel maken zodat je in vrede en harmonie met jezelf en met de rest van de wereld kunt leven, dan is de zielenzang een uitstekend middel. Morgen maak ik jullie deelachtig aan een bijzondere uitwerking van de zielenzang.”
Vanuit een micro stroomt zeer zacht een mysterieus oosters geluid. Lastri sluit haar ogen en vouwt haar handen. Als Sven het licht dempt en de oosterse muziek laat uitsterven, begint ze te zingen. Ze luisteren allemaal aandachtig en voelen de rust die uitstraalt van dit vreemde lied. Ook Nicole heeft haar ogen gesloten. Ze ziet haar geliefde baby-boom stralend in het licht. In de half dicht gegroeide boomholte komt nog net het gezichtje van haar Jonas kijken. Hij lacht naar haar. Ze glimlacht en voelt zich opgelucht. Kleine Jonas heeft definitief zijn plekje gekregen.
Sinds die stormachtige vlucht met de Garuda in het zwaar onweer heeft Miel een grenzeloos vertrouwen in Kobe en merkwaardig genoeg, dat geldt ook omgekeerd. Beide verschillen nochtans sterk van karakter: enerzijds de schijnbaar droge kantoorrat die sinds die klap op zijn hoofd veranderd is in een levendige, nerveuze fantast en anderzijds de koele, gedisciplineerde militair die letterlijk op zijn strepen staat. Tijdens de lange uren in hun platenkotkamer op Sulawesi waren ze al erg persoonlijke gesprekken begonnen. Miel zijn eerlijke naïviteit zit daar wel voor iets tussen en hij kan goed luisteren.
Zo vertelde Kobe voor het eerst iets over zijn vrouw die nu al bijna vijf jaar in een instelling zit. Een beetje cynisch had Kobe gezegd: ze is er met een zekere Alois Alzheimer vanonder getrokken en ze weet zelfs niet meer hoe hij heet. Ze herkent mij zelfs niet meer. Als ik uren bij haar zit, vraag ik mij soms af, of ze mijn aanwezigheid nog wel voelt? Waar is mijn Dora eigenlijk gebleven? Wie zit er nog in dat demente lichaam? Vreemd hoe die band tussen ons twee blijft bestaan, zelfs nadat praktisch alle communicatie verdwenen is. Daarom had ik er moeite mee om deze drie weken durende reis te ondernemen. Mijn oudste dochter heeft mij overtuigd om toch te gaan. Zij bezoekt haar nu elke dag in mijn plaats. Na de avondsessie blijven beide mannen nog een beetje napraten.
Ook Miel neemt Kobe in vertrouwen. Hij moet toch ergens zijn hart kunnen luchten sinds hij drie maand geleden zijn Liza heeft verlaten. “Ik kon het niet meer aan,” zegt hij wanhopig. “Al dat geruzie, dat eeuwig gevit op alles wat ik doe en niet doe, of had moeten doen. Wij leefden constant op gespannen voet. Het was iedere dag over eieren lopen. De reacties van mijn vrouw schommelden van dag tot dag op de ‘zeurende wijvenschaal’ van één tot tien. Bij één tot vijf op die schaal, dat gaat van licht ontstemd en humeurig gedrag tot snel geïrriteerd, is het nog te harden. Eens in het stadium met snibbige en bitse uitvallen zoek ik dekking en vlucht naar mijn bureau. Als ze het eindstadium bereikte, werd ze niet alleen onberekenbaar en venijnig, maar zelfs agressief en gewelddadig. Dan vlogen de borden naar mijn hoofd. Leven met Liza was rijden in een onvoorspelbare roetsjbaan. Je begint vrij onschuldig, maar plotseling krijg je een zijwaartse schok en donder je naar beneden. Adembenemend. Je stort letterlijk de dieperik in. Dan schiet je naar boven en bereik je bovenaan op het hoogste punt even een rustpauze. Net als je denkt: ‘oef een beetje rust’, stort je gillend weer naar beneden. Eén groot verschil: bij een echte roetsjbaan duurt dat spelletje niet erg lang en weet je op het einde: we zijn veilig geland en mogen uitstappen. Bij Liza wist je nooit wanneer het spelletje gedaan was en van uitstappen was geen sprake. Tot op die dag, toen ik op kantoor met mijn hoofd tegen een metalen kast ben gevallen. Toen zijn bij mij de stoppen doorgeslagen. Ik was haar ineens zo kotsbeu dat ik de deur achter mij dichtgooide en tijdelijk bij mijn zoon ben gaan wonen.” Miel vertelt er niet bij dat het licht in de smaragdgroene ogen van die jobstudente hem liet dromen van een nieuwe wereld zonder zijn ‘bezemwijf’ dat alles blokkeerde.
“En jij laat je vrouw zitten omdat ze zanikt en kritiek heeft?” vraagt Kobe een beetje ongelovig. “Na al die jaren huwelijk zou je toch stilaan mogen weten dat een vrouw alleen maar kritiek heeft op haar man omdat ze hem belangrijk vindt. Als ze totaal onverschillig reageerde, dan had je pas reden om je zorgen te maken. Mijn beste vriend, had ik maar mijn zeurende Dora terug die me soms de huid vol schold.
” Miel voelt wel het grote verdriet dat schuilgaat achter die façade van de droge kolonel.
“Ik vind het vreemd,” zegt Miel, “ik heb in onze beginjaren de mooiste momenten beleefd met haar, maar de laatste tijd had ik meer het gevoel dat we elkaar levend aan het villen waren. Ik erken het niet graag, maar sinds we uit elkaar zijn, begin ik haar meer en meer te missen. Eigenlijk zou ik het wel opnieuw willen proberen met Liza, maar ik durf gewoon niet meer. Ik heb het volledig verknoeid door haar een paar maanden alleen te laten zitten. Wat zou jij doen in mijn plaats? “
“Kijk,” zegt Kobe, “iemand fel haten is gewoon de keerzijde van iemand doodgraag zien. Het zeuren en zaniken van je vrouw; of het brullen en brallen en woedend de deur dichtslaan dat ze uit haar hengsels vliegt van jou, moet je bekijken als omgekeerde liefdesverklaringen. Als je haar echt terugwil, bel haar dan gewoon op en zeg dat het je spijt, dat je dom hebt gedaan en vraag haar of je terug mag komen? Je kunt haar een origineel cadeau meebrengen van hier. Geen betelpruim natuurlijk, voegt Kobe er spottend aan toe. Miel begrijp die hint wel. Dian had hen immers verteld dat als een jongen op Sulawesi verliefd is, hij aan zijn toekomstige schat vraagt om samen een betelpruim te kauwen tot hun lippen bloedrood zien.
“Hier,” zegt Kobe grootmoedig en geeft zijn gsm, “bel haar op. Het is in België nu ongeveer vier uur in de namiddag.” Als Miel aarzelt, herhaalt Kobe bijna kwaad. “Vooruit man, bel haar op. Of ken je je eigen nummer misschien niet meer? Ik zal wel even gaan wandelen als je wil.”
Kobe trekt de deur open en stapt naar buiten. Miel zit nog even te suffen op het bed. Hij heeft al verscheidene keren al de mogelijke scenario’s doorlopen met haar eventuele reacties indien hij haar zou opbellen. Ineens denkt hij luidop: ik heb toch niks te verliezen en tikt licht aarzelend zijn eigen telefoonnummer in. Gespannen volgt hij de beltonen tot hij ineens: “ Met mevrouw Verstraeten” hoort. Miel hapt naar adem en roept bijna: “Hallo, Lizelotteke”. Het blijft even stil aan de overkant. Hij voelt wel dat ze aan de lijn hangt en hoort haar zelfs ademen, maar ze zegt niets. Een beetje in paniek, herhaalt hij: “Dag Lizzelotteke, hoe is met jou?”
Ze reageert met een zwak: “Het gaat wel.” Hij herkent die licht gezwollen stem. Een beetje overhaast gooit Miel het er ineens maar uit: “Schat, ik zou zo graag terug komen bij jou als ik mag? Het blijft even doodsstil en dan hoort hij.
“Ik weet het nog zo niet, daar moet ik nog eens over nadenken”. “Hoe zo? “ Miel wil vlug nog iets zeggen, maar Liza heeft de verbinding al verbroken. Ze is zo verrast en aangedaan door het compleet onverwacht telefoontje dat ze in snikken uitbarst en ze wil absoluut niet dat hij dat zou horen.
Als Kobe terug binnenkomt zit Miel diep teleurgesteld op het bed. Hij vertelt hem wat er gebeurd is. “Maar man toch,” zegt Kobe. “Ze heeft van zodra ze jouw stem hoorde de lijn niet dichtgegooid. Dat is toch een goed teken. En ze zei: “mevrouw Verstraeten”, niet haar eigen naam. Man, man toch, wat wil je nog meer nadat je haar maanden hebt laten stikken? Je had toch niet verwacht zeker dat die met een ‘Alleluja, dag schat wanneer kom jij eindelijk terug?’, zou gereageerd hebben. Ze ziet jou nog graag, wees daar maar zeker van. Weet je wat, gaat Kobe enthousiast verder, vraag vanavond eens aan Lastri, dat is een wijze vrouw, hoe je dat best aanpakt als je terug thuiskomt. Die zal jou wel de juiste raad geven zodat je precies weet wat je moet doen”.
Miel voel zich opgelucht. Dank zij Kobe heeft hij alleszins opnieuw de eerste stap durven zetten. Misschien komt het weer goed tussen hen beiden.
Vandaag vertrekken ze naar het grote crematiefeest. Er is in het dorp een tijd geleden een man uit de hogere kringen omgekomen in een auto-ongeval. Hij was journalist en pas tweeënveertig jaar en zal nu worden gecremeerd. Meer weten ze er voorlopig niet van. Ze mogen het feest bijwonen en houden halt in het dorp. Een crematie is een gebeurtenis waar heel het dorp aan deelneemt met veel gasten, eten en drank. Hoe meer gasten, hoe belangrijker voor de nabestaanden. Daarom zijn toeristen, als ze zich aan enkele elementaire regels houden, steeds welkom. Ze mogen vrij rondlopen op de crematieweide. Voor de familie van de overledene kost zo een groot feest zeer veel geld. Zoals bij de toearegs op Sulawesi kan het hier ook soms maanden duren vooraleer men definitief afscheid kan nemen van een overleden familielid. In die tussentijd wordt de overledene tijdelijk begraven.
Volgens de Balinezen doolt in die wachttijd de ziel van de overledene verloren en boos rond. Ze houden halt voor het huis van de overledene waar onder een open hal een gamelanorkest speelt. Voor het huis zit een clown met masker. Hij heeft uitzonderlijk dikke, vlezige en vuurrode lippen. Zijn wangen zijn asgrauw en vaalwit en zijn zwartomrande ogen kijken triest. Boven zijn hoofd draagt hij een wit sjaaltje in een knoop. Over zijn naakte borst hangt schuin een gouden, versierde schoudergordel. Op zijn blote armen en bovenlijf zijn symbolen en tatoes geschilderd. Hij zit halvelings in lotushouding en vóór zich heeft hij een soort asbakje staan met daarin een kruidnagelsigaret en een paar kleine, vreemde voorwerpen.
Het gamelanorkest blijft constant verder spelen terwijl de mensen doorlopen, praten en lachen. De bezetting bestaat uit een twintigtal muzikanten. Ze zitten op de grond op een matje of op een klein taboeret voor hun instrumenten. Hun ‘uniform’ bestaat uit een satijn, roze hemd en een tulband van goud rond het hoofd. Het volledig orkest bestaat uit slaginstrumenten van drums, kulintangs, gongs, xylofoons en fluiten. De kulintang lijkt op een versierd houten bankstel met een rij gongetjes die horizontaal naast elkaar liggen en die verschillende tonen voortbrengen wanneer erop geslagen wordt. Een slag op de grootste bronzen gong geeft een krachtig geluid dat men kilometers ver horen kan. Het is er een drukke bedoening in het dorp, maar van een trieste begrafenissfeer is er niet veel te bespeuren. Ze kunnen ongehinderd de kleurrijke muzikanten en de clown fotograferen. Alleen is het oneerbiedig om ergens op een muurtje te gaan staan om foto’s te nemen. Voeten zijn immers onrein. Jef kan het niet laten. Hij noemt het gamelanorkest met al die omgekeerde schalen en trommels een beetje oneerbiedig een ‘potten- en pannenorkest’.
“Kijk,” zegt hij, “die mannen kloppen en hameren op koperen borsten met hun trommelstok. Die gamelanspelers zijn sexy boys, ze beroeren de dikke tepels van de gongs met hun houten stampers tot er muziek uitkomt.” Samen met de overige mannen bewondert hij wel de handigheid en de snelheid waarmee de mannen op hun xylofoons hameren en ondertussen met de andere hand de aangeslagen plaatjes dempen. Hun handen vliegen op de xylofoon zo flitsend heen en weer dat ze bijna niet te volgen zijn. Alleszins, zeer handige jongens.
“Terloops,” zegt Jef ineens, “vinden jullie het niet vreemd, in het Nederlands zeggen we tegen iemand die goed uit te voeten kan met zijn handen dat hij handig is. Waarom noemen we dan iemand die handig is met zijn voeten niet ‘voetig’? Handige gamelan- of handbalspelers en ‘voetige’ voetballers. Een ‘voetige’ dribbelaar, die Messi, of niet soms?” Ze vinden het nog zo geen dwaas idee.
Niet alleen Jef, ook de rest van de groep kan die vreemde, ietwat mysterieuze muziek, moeilijk een plaats geven. Ze herkennen er geen melodie in. Die muzikanten blijven maar doorspelen. Je weet niet wanneer het begint en wanneer het eindigt. Bij Saskia trillen die soms zeer hoge, snelle en schrille tonen ergens in haar hoofd. Zelfs al ze al een eind verder zijn, blijven die hoge tonen nagalmen. “Hier kennen ze geen samenhangende melodie zeker”, merkt Jef op.
“Hoe zo, geen melodie?” zegt Lastri. “Als je goed luistert, zitten er in het sangsit-spel van Balinese gamelanspelers niet één, maar twee melodieën. Ze spelen syncopische ritmes in een hoog tempo. Hetzelfde patroon wordt herhaald, maar dan net wat later dan de melodiespeler. Eigenlijk wordt de melodie verdubbeld. Lastri voelt dat sommigen de gamelanmuziek niet kunnen waarderen omdat die zo vreemd in de oren klinkt.
Misschien is het interessant om weten, zegt ze: ”Gamelan is één van de hoogst ontwikkelde muzikale vormen. Zoals jullie zien, wordt er geen bladmuziek gebruikt. De structuren liggen wel vast en de spelers kennen die van buiten. Het is een zeer complexe muziekvorm die niet beperkt blijft tot twaalf halve tonen zoals bij onze toonladder. Gamelan leunt meer aan bij muzieksoorten met toonstelsels die afwijken van wat gebruikelijk is in de westerse muziek. Zij gebruiken toonsystemen met micro-intervallen en complexe ritmische structuren die wij niet gewoon zijn. Gamelan lijkt meer op moderne klassieke muziek zoals je die bij Stravinsky en Schönberg hoort. De critici van Stravinsky noemden indertijd het meesterwerk ‘Le Sacré du Printemps’ ook smalend ‘Le massacre du tympan’, of in het Nederlands, de slachting van het trommelvlies. Zelfs nu nog vinden veel muziekliefhebbers die moderne, klassieke muziek een aanslag op hun trommelvliezen. Als jullie, zoals ik, enkele jaren op Bali blijven wonen, zullen jullie ook die muziek in hoge mate appreciëren. Je zult trouwens wel moeten, want slechts tien procent van de muziek die je in Bali hoort is westerse muziek”
Licht hinkend gaat Greet verder samen met de groep. De gezwollen enkel doet nog wel pijn, maar ze kan wel verder. Het gaat zelfs tamelijk goed, vooral omdat Leo haar een hand geeft. Het lijkt wel een eeuwigheid geleden dat ze nog samen hand in hand hebben gelopen.
Ondertussen komt een eind verder in de straat de begrafenisstoet op gang. De kist met de dode man wordt door mensenhanden gedragen op een raamwerk van lange bamboestokken. Bij elke wegsplitsing sleuren de dragers het geheel met veel lawaai en getier heen en weer. Ze willen de ziel van de dode in verwarring brengen om te beletten dat ze terug zou keren naar het oude lichaam. Op Bali bekijken de hindoes het lichaam als een materiële drager van de ziel. Het dode lichaam is voor hen niet meer dan een onbruikbare frak die men best maar opbranden kan, dan is de ziel zeker bevrijd. Voor Balinezen kan de ziel van een overledene pas de hemel in nadat het lichaam is vernietigd.
Op een plein wordt het lijk, dat in wit linnen gewikkeld is, in een prachtig versierde stier gestopt. Dit kunstwerk staat op een bamboevlechtwerk dat samen werd gesjord met witte koorden. Wekenlang heeft men gebouwd aan die reuzenstier. Vooraan heeft dat zwart beest een gouden harnas om de hals en gouden hoornen. Zijn staart staat omhoog en het harige, krullende uiteinde is mooi versierd. De stier is wel drie meter hoog en staat op rollend materieel zodat hij verder getrokken kan worden naar de crematieweide. Vooraan in de stoet paraderen de naaste familieleden op draagstoelen. Ze worden beschermd tegen de zon door een mooie parasol met franjes die met een lange bamboestok boven hun hoofd wordt gehouden. Op de eerste draagstoel, ondersteund door dragers met een witte band rond hun hoofd, zit de dochter. Ze is zo prachtig gekleed en versierd dat ze wel op een echte prinses lijkt. Een knappe verschijning. Ze houdt een grote, ingekaderde foto van haar overleden papa in haar handen. Bij aankomst op het plein is het rond de middag.
De zwarte stier wordt in het midden van de crematieweide neergezet. Iedereen loopt rond, babbelt en lacht alsof er niets aan de hand is. Sven had ’s morgens bij het vertrek iedereen zijn lunchpakket bezorgd. Zo verliezen ze geen tijd en kunnen ze zo uit het vuistje hun sandwich opeten, terwijl ze rustig en vrij rondlopen tussen alle genodigden. Ondertussen hebben twee mannen met branders het vuur aangestoken. De prachtige stier, het kunstwerk dat zoveel geld en zoveel uren arbeid heeft gekost, is een dankbare prooi voor het vuur. Na nog geen tien minuten valt het bouwwerk al uit elkaar. Saskia is licht aangedaan. Ze ziet tussen de felle vlammen plotseling een brandend been naar buiten steken. De pikante rook en de geur van verbrand vlees slaat haar in het gezicht. Niet alleen Saskia en nog een paar andere dames hebben op slag geen zin meer om verder aan hun picknick te peuzelen. Wie kan er nu nog gezellig verder eten terwijl een paar meters verder een lijk wordt verbrand?
Niet alleen de rook met verbrande vleesgeur doet hun adem stokken. Onbewust beginnen ze zich één voor één, meer en meer te verwijderen van de brandstapel. Alleen Sander en Leo gaan zo dicht mogelijk bij de brandhaard en kijken geamuseerd toe.
Saskia heeft het moeilijk met die harde confrontatie. Die pikante geur van verbrand vlees, dat naar buiten hangend been en ook die trieste blik van zijn weduwe op die draagstoel spelen haar parten. Ze beseft ineens: dat kan mij of Henry ook overkomen. Het plaatje van tiptop verzorgde jonge dame in een net milieu wordt lelijk onderuit gehaald. Saskia heeft als verzorgde modepop tot nu toe in een afgeschermde cocon geleefd, ver weg van miserie en dood. In haar afgeborstelde schoolwereldje is er nog geen plaats voor magere Hein. Ze leeft zo puur en preuts dat ze zich zelfs schuldig voelt als lichaamsgassen ontsnappen in de buitenlucht. Ze gelooft zelfs dat onnozel verhaal over winderige koeien die het milieu zouden verpesten met hun uitlaatgassen.
Saskia behoort tot het ras van de Barbiepoppen die zo preuts doen alsof ze nooit winden laten. Die schetenloze wezens hebben zelfs moeite met nuchtere medische gegevens zoals: elke man produceert gemiddeld tien winden met darmgassen per dag , elke vrouw bezoedelt de lucht met acht winden die iets minder volumineus zijn maar wel meer ruiken. Raar maar waar: het zijn vooral de vrouwen die bij de dokter komen klagen over de scheten van hun man en slechts zelden of nooit een man die klaagt over die van zijn vrouw.
Iedereen mag daar van mee genieten want we ademen elke dag minstens een liter schetenlucht in. Onze anale sluitspier is een meester in het controleren van de uitlaatgassen. Aan tafel of in belangrijk gezelschap blijft de poort potdicht. In familiekring, of in een grote massa, kan mits de juiste dosering op het gepaste moment met beperkte decibels ook één en ander ontsnappen. Alleen in de buitenlucht of op toilet staat er geen maat meer op. Parfums en toiletblokjes moeten die stank in de minigaskamers neutraliseren om te beletten dat de volgende bezoeker terugdeinst als hij de toiletdeur opentrekt.
Sven verzamelt de groep, want wachten tot alles opgebrand is, heeft weinig zin. Ze weten wel dat de as van het verbrande lichaam zal worden verzameld en daarna zal worden verstrooid in de zee. Eerst het louterend vuur, dan het heilige water. Op hun terugweg heeft Sven nog twee extra’s voorzien. Een mooie pagode met negen daken en een toemaatje dat alleen Sven kan bedenken. Hij wil hen per sé de achterkant van een prachtige tempel laten zien. Ze hebben ondertussen al genoeg tempels bezocht. Maar waarom wil hij hen nu de achterkant tonen? Ze lopen achter de prachtige tempel door tot aan een stenen brug en daar staan ze ineens voor een enorme vuilnisbelt. Sven houdt van felle contrasten: vooraan de prachtige tempel, achteraan het gat van de wereld in al zijn vuiligheid. Het paradijselijke Bali staat nog in de kinderschoenen wat afvalbeheer betreft. De bewoners kieperen al hun afval zo maar op één grote hoop, maar wel een beetje uit het zicht natuurlijk.
Bij het terugrijden naar het hotel zitten de twee jonge koppels zoals gewoonlijk weer samen. Sylvia vertelt met plezier aan Saskia en Henry over Paul zijn eerste pogingen na zijn studententijd wat geld te verdienen. “Ach, Paul en zaakjes doen. Dat gaat echt niet samen, “ zegt Sylvia lachend. “Toen hij pas afgestudeerd was en nog geen vaste job had, wou hij iets bijverdienen door levensverzekeringen te verkopen aan huis. Hij had de noodzakelijke cursussen gevolgd en al enkele keren een beroepsverkoper geassisteerd tot hij zelf aan de slag moest. Bij een oude schoolkameraad die zeker in aanmerking kwam voor een levensverzekering deed Paul zijn verhaal. Hij deed het zo goed dat zijn vriend praktisch honderd percent overtuigd was van het nut van die verzekering. Toen die vriend terloops zei: “Ik zou volgende maand wel een nieuwe auto willen kopen en dan zal het wel even krap worden.”
Weet je wat Paul toen antwoordde? Die begeleidende verkoper geloofde zijn eigen oren niet. Paul zei: ja maar, dan zou ik die levensverzekering nú zeker niet kopen, daar heb je later nog al de tijd voor. Die verkoper was om te ontploffen. De handtekening stond bijna onder het contract en dan zo een domme zet. Paul is er maar mee gestopt en heeft nooit nog iets gedaan in de verkoop.”
“Ja, ik weet het,” verdedigt Paul zich, “ het klinkt onnozel, maar ik kon dat gewoon niet over mijn hart krijgen om die schoolmakker in financiële problemen te brengen. Als verkoper ben ik echt geen cent waard.”
Sven heeft natuurlijk gezien dat Greet met moeite mee kan met de groep door de pijn in haar zere knieën en gezwollen enkel. Hij nodigt haar uit om vóór de avondsessie even bij Lastri te komen. Die kan haar misschien helpen. Leo had wel al eerder een vermoeden dat Lastri iets met geneeskunde te maken had. Ze praat al te gemakkelijk met kennis van zaken over allerlei aandoeningen. Hij is benieuwd en gaat mee met Greet. Ze moeten even wachten in een lokaal naast de zaal waar de avondsessies plaats vinden. Er zijn blijkbaar nog mensen die haar nodig hebben.
Greet vertelt aan Lastri dat ze al enkele jaren sukkelt met pijn in haar knieën. Het is volgens een scan in de kliniek zeker geen artrose. Ze moet gewoon rechtop voor Lastri gaan staan. Die steekt langzaam, bijna plechtig de beide handen in de lucht en screent dan van op afstand met haar handen Greet haar lichaam. Die pijn in je knieën kan ik vlug verhelpen, zegt Lastri. Ze ziet in Greet haar aura de blokkade in haar darmen die de doorbloeding in de knieën belemmert. Greet moet even gaan liggen op een primitieve onderzoektafel. Lastri gaat met haar handen naar haar buik en begint die als het ware van op afstand te masseren. Haar handen maken een dansende, heen en weer glijdende beweging over haar buik. Het duurt maar enkele minuten.
Leo vindt al die ‘hocus pocus’ maar een rare bezigheid die hij niet kan plaatsen. “Wat doet ze nu eigenlijk?” vraagt hij zich af. “Greet heeft wel last en pijn in haar knieën, niet in haar buik”, zegt hij licht geïrriteerd. Lastri is zo geconcentreerd bezig dat ze de opmerking van Leo nauwelijks hoort. Ze doet rustig verder tot ze klaar is. Greet mag van de tafel en stapt voorzichtig rond. Ze kan het bijna niet geloven maar die knagende pijn is weg. Ze stamelt een paar keer dankjewel. Lastri geeft haar nog de raad om ‘de wortels’ van haar lichaam, zeg maar de darmen, beter te verzorgen door matig te eten en gezond voedsel te eten.
“Begin maar met probiotica om je darmflora te verbeteren,” zegt ze gedecideerd. Leo weet niet goed wat hij er moet van denken. In eerste instantie vindt hij die aanpak van Lastri nogal vreemd, maar nu hij het resultaat ziet, moet hij ineens denken aan zijn eigen patiënten: raspaarden. Vroeger gebeurde het meer dan eens dat een zeer duur raspaard een manke poot kreeg, soms zelfs bijna half verlamd werd door kolieken in de darm. Vaak was dit het gevolg van wormaneurismen. Zo gek zal Lastri haar aanpak dan wel niet zijn als ze de oorzaak in de darmen zoekt. Tenslotte redeneert de nuchtere Leo: “Wie geneest heeft gelijk.” Hoe ze het doet, is tenslotte bijkomstig.
Op zijn vraag hoeveel ze nu moeten betalen, antwoordt Lastri met een glimlach en wuift zijn vraag weg. Ze ziet zijn verwarring en zegt geamuseerd: ”Als je ooit de code ontcijfert, dan weet je meteen waarom”. Die code, die code, wat is dat toch voor een geheimzinnig gedoe, denkt Leo. Deze middag was Paul nog bij hem geweest en had hem zomaar al zijn letters gegeven. Misschien kan jij de code wel vinden, had Paul gezegd. Paul is praktisch al bij iedereen geweest om zijn letters weg te geven. Dan kan misschien toch iemand de oplossing vinden, is zijn redenering.
Henry en Saskia zijn daar niet zo gelukkig mee. Maar door zijn vrijgevigheid heeft Paul als tegengift al enkele letters teruggekregen van de anderen. Hij heeft zijn volledige verzameling letters en cijfers al doorgegeven aan Henry. Die vindt wel een oplossing, denkt Paul. Maar als Henry al de letters en cijfers in de juiste volgorde intikt op zijn iPad verschijnt een vreemde zin die ofwel niet volledig is, ofwel heeft hij ergens een fout gemaakt. Hij laat het resultaat lezen aan Paul en Sylvia.
Er staat: WIL JE ….EN, GEEF ALLES AAN ALLEN XYZ. Dat eerste gedeelte begrijpen ze nog gedeeltelijk, maar wat komen die XYZ daar nu bij doen? Als Paul het tweede woord met de ontbrekende letters in zijn puzzelwoordenboek inbrengt, krijgt hij letterlijk honderden woorden die kunnen voldoen. Hoe kunnen ze nu dat kistje open krijgen met die rare zin?
Ook Miel had een afspraak gemaakt met Lastri. Hij doet zijn verhaal nog eens over zoals hij het aan Kobe had verteld. “Ik vrees dat ze de deur tegen mijn neus dichtslaat als ik aanbel,” besluit Miel. “Wat doe ik het best als ik terug thuis kom?” vraagt hij bezorgd. “Ik heb een mooi gedicht geschreven voor haar. Misschien kan ik haar dat eerst laten bezorgen en daarna haar bezoeken? Of moet ik er direct naar toe gaan en een speciaal cadeautje afgeven?” Lastri ziet niet alleen zijn overbezorgdheid, maar vooral zijn vaste wil om het terug goed te maken.
“Loop niet te snel van stapel, mijn beste vriend. Je hebt door haar te laten zitten, haar echt vernederd voor haar familie en vrienden tot in het diepste van haar ziel. Dat je een mooi gedicht geschreven hebt, zal ze wel appreciëren, maar niet op het moment dat je aanbelt. Om het met de woorden van een andere dichter te zeggen: ‘”Woorden zijn slechts kartonnen bootjes op de levenszee. Ze betekenen niet meer dan plastieken bloemen van groen, zonder de smaak van een zoen. Woorden zijn cerebrale producten van karton. Ze vatten de vlucht niet van een vlinder boven het gazon. Woorden kreunen een beetje zoals valse noten en doden het leven dat krieuwelt onder je huid.“
Jouw hele lijf, jouw lichaamstaal ‘verkoopt’ tachtig procent van jouw intenties als je voor haar staat. Wat je op het moment dat je haar aankijkt, zegt of stamelt is eerder bijzaak. Als je in haar ogen kijkt dan weten jullie allebei het antwoord. Jouw totale verschijning liegt niet. Wat je nu wel kan doen is versterken wat je blijkbaar al gedaan hebt. Geregeld liefdevol aan haar denken. De mooiste momenten herinneren die je samen vroeger hebt doorgebracht en opnieuw beleven. Voor twee mensen die van elkaar houden bestaan er geen afstanden. Zij voelt direct jouw warmte als je liefdevol aan haar denkt. Sluit haar in gedachten op in jouw armen en houdt haar stevig vast. Minutenlang. Verwijt jezelf niets. Die maandenlange scheiding was een noodzakelijke ingreep in jullie verstikkende relatie. Als je constant op elkaars lip leeft, is een tijdelijke en ruimtelijke scheiding meer dan welkom. De intensiteit waarmee je nu naar haar verlangt en haar eerste reactie, bewijst dat jullie liefde niet dood is, integendeel. Het wordt een nieuwe start van een hobbelige rit die jullie allebei goed door elkaar gaat schudden. Als je echt lief hebt, versta je de kunst om duizend maal te vergeven. En mijn vriend als die voorraad van duizend keer vergiffenis schenken op is, leg dan maar vlug een nieuwe voorraad aan. Het zal echt nodig zijn, iedere dag opnieuw, wees daar maar zeker van.”
Lastri zegt het zo rustig en vol warmte in haar stem dat Miel zijn onzekerheid plaats ruimt voor vertrouwen in de goede afloop. Licht opgewonden zoekt hij Kobe. Hij moet toch iemand kunnen vertellen wat Lastri hem heeft aanbevolen.
‘s Avonds komt de groep terug samen en dokter Luc is er opnieuw bij. Hij heeft van Ellie gehoord dat Lastri ook ‘doktertje speelt’ en daar wil hij wel het fijne van weten. Jef en Simonne blijven bij hun beslissing en doen niet meer mee. Ze verkiezen een verwenningkuur met een speciale massagesessie in een koele ruimte met zachte achtergrondmuziek. Jef wil eens gekneed worden met geurige olie door de kunstige handen van een Balinese schoonheid.
Lastri en Sven zitten voor een vrolijke bende, want Sander trakteert vooral de dames op een straf heksenverhaal. Sinds hij, nu bijna drie weken, als man alleen ronddoolt, begint het te krieuwelen tot in zijn nek. Bijna voortdurend zoekt hij het vrouwelijk gezelschap op en tracht met pikante verhalen hun aandacht in te palmen. “Als ik ’s morgens heel vroeg reeën wil observeren,” begint Sander bijna op fluistertoon, “ga ik naar één van mijn schuilhutten; of lig ik gewoon tussen de varens op mijn buik. Dan snuif ik de verse humus- en mosgeur. Daar word ik echt bijna ‘high’ van. Die vreemde geur doet mij altijd denken aan de tijd toen we thuis aardbeien plukten die nog op een strobed lagen. Ook daar schoten soms van die vreemde geuren in mijn neus. Penetrant maar niet vies zoals die scherpe aasgeur van een stinkzwam. Terloops, jullie kennen toch die witte stelen met een groenzwart hoedje op van inkt- en stinkzwammen? Ze knikken bereidwillig. “Dacht ik wel”, gaat Sander verder. Hij onderdrukt een geniepig lachje. “Jullie zullen het misschien niet geloven, maar in de middeleeuwen werd land waarop stinkzwammen groeiden verbeurd verklaard. En weten jullie waarom? Dat was voor de middeleeuwers duivelse grond. Je moet weten,” gaat Sander verder, “inktzwammen komen op enkele uren tijd omhoog uit een vuistgroot duivelsei, dat volgens onze goedgelovige voorouders daar werd neergelegd door satan. Niemand kon toen verklaren waarom die stinkzwammen zo duivels snel groeien. Op één nacht staan ze er. Poreuze, witte en holle stelen van wel twintig cm lang met onderaan nog die lege knol. Het geheel lijkt maar al te sterk op het mannelijk lid met weliswaar een lege balzak van de duivel. Uit het niets komen zo op enkele uren tijd penissen uit de grond, waar inkt, zeg maar zwart zaad uit vloeit. Zo iets kan alleen maar de duivel flikken. Maar even snel hangen die trotse palen slap als een teleurgestelde lul die moe is van het wachten. Het hele ding buigt krom en valt om. Dat het heksenei, gebakken en opgediend werd als afrodisiacum; vanwege de uiterlijke overeenkomst van het volwassen exemplaar, met het mannelijk lid, zal jullie wel niet verbazen. Nu wees gerust: het werkt niet! Maar er is niet veel fantasie nodig om bij volle maan enkele heksen gretig te zien snoepen van die witte palen met zwarte eikel tot ze van de weeromstuit door duivels zaad bezeten de lucht in vliegen op hun bezem.”
De dames gniffelen en fezelen wat tegen elkaar. ‘Tok, tok.’ Sven klopt op de lessenaar. Hij doet teken dat Lastri wil beginnen.
“Misschien was die lijkverbranding deze middag nogal confronterend, zegt Lastri, “daarom zal ik een beetje meer uitleg geven zodat jullie dit beter kunnen plaatsen. Voor Balinezen is de dood een positieve zaak. Zoals jullie gezien hebben, maken ze er letterlijk een groot feest van dat ze maandenlang voorbereiden. In hun geloof is er echt reden tot vreugde omdat de ziel verlost is van de last van het versleten, aardse lichaam. Bij deze nog betrekkelijk jonge man die deze namiddag gecremeerd werd was zijn verbrijzeld lichaam geen bruikbaar instrument meer. Zo kan de ziel afhankelijk van zijn opgebouwd karma reïncarneren in een betere verlichaming. Zoals jullie ondertussen al weten zal een slecht mens afzakken naar een lagere levensvorm zoals een straathond bijvoorbeeld. Normaal reïncarneert een overledene opnieuw in dezelfde familie. De geboorte van een kind is voor de familie dus de blijde intrede van een vroegere voorouder.
Vroeger had ik, net zoals jullie, erg veel moeite met het idee van reïncarnatie. Als biochemicus kwamen voor mij de hersenen eerst, vóór het bewustzijn. Bewustzijn was een puur gevolg van de biochemie in de hersenen. Ik wist toen nog niet dat een dergelijk enge opvatting mijn wereld beperkte tot het materiële en puur meetbare uit de klassieke wetenschappen. Al de rest was bijgeloof, zweverig gedoe en spirituele nonsens. Dat dromen niet tastbaar en meetbaar zijn en dat zelfs ideeën niet te vangen zijn in getallen nam ik er maar bij. Telepathische ervaringen, uittredingen, het zesde zintuig en spiritisme klasseerde ik onder de noemer ‘niet bewezen nonsens of bijgeloof’. Ik geef jullie gewoon ter overweging enkele feiten zodat je misschien een beter inzicht krijgt in het fenomeen reïncarnatie dat niet alleen hier op Bali, maar ook in veel andere landen zoals Indië, bij de indianen in Amerika en veel zwarten in Afrika echt leeft onder de bevolking.
"Boeddhisten en hindoes vinden wedergeboorte een vanzelfsprekend iets, de paus van Rome en zijn volgelingen dromen wel van een hiernamaals maar vinden zielsverhuizingen nonsens. Om te beginnen kun je dit fenomeen nooit begrijpen als je vasthoudt aan het materialistisch idee dat de mens uit slechts één enkel lichaam bestaat. Ruw geschetst kan men stellen dat onder invloed van de natuurwetenschappen in het Westen praktisch alles werd teruggebracht tot de biochemie van ons lichaam, een zak goed georganiseerde, levende cellen. Hier in het Oosten leeft het idee dat ons materielichaam slechts het zichtbare deel is van de meer subtielere lichamen. Volgens sommige leermeesters hebben we zelfs zeven fijnstoffelijke lichamen. Van het astrale lichaam dat je fysieke lichaam verlaat bij de dood hebben sommige al wel gehoord, veronderstel ik. Bij het doodgaan, blijft dat astrale lichaam nog even verbonden met het materielichaam met een zilveren koord.”
“Zoals bij spoken en geesten,” komt Nicole tussen. “Als men die levenskoord doorknipt, ben je dood, niet?”
Lastri knikt maar gaat er niet op in. “Kennen jullie de wet van behoud van energie? Waarschijnlijk wel. Nu als een vitale man van tweeënveertig met zijn auto crasht en op slag dood is, waar blijft dan dat gecondenseerd leven? Als medicus kan je mij vertellen dat zijn hart leeft en uitstekend geschikt is voor een transplantatie. Al zijn niet beschadigde organen zijn kwaliteitsmateriaal voor donatie. Maar waar is de journalist, de vader en de echtgenoot gebleven? Of je het nu zijn persoonlijkheid, of zijn psyche, zijn ziel of bewustzijn noemt, is niet zo belangrijk. Kunnen jullie geloven dat die geaccumuleerde energie van die volwassen man zo maar ineens verdwenen is? Waarom zou de wet van het behoud van energie niet gelden voor, laten we gemakkelijkheidhalve zeggen, de energie van de ziel, het bewustzijn? Er zijn veel aanwijzingen dat mensen herinneringen hebben aan een voorgaand leven. Dat men dromen over een vorig leven, of de typische ‘déja vue-ervaringen’, of verklaringen onder hypnose, afdoet als: ‘dit is geen bewijs,’ kan ik begrijpen. Het wordt moeilijker te weerleggen als sommige goed gedocumenteerde gevallen in details gegevens vertellen over hun vorig leven die met harde bewijzen bevestigd worden. Hoe is het te verklaren dat een kind zomaar Chinees of Egyptisch begint te praten als het nooit in dat land geweest is? De aanname reïncarnatie lijkt dan vanzelfsprekend, zeker als het kind beweert dat het daar vroeger, in een vorig leven, gewoond heeft. Niemand kan die gevallen van niet aangeleerde kennis van vreemde talen verklaren. Allemaal bedrog? De ernst waarmee de Canadese psychiater, Ian Stevenson reïncarnatie heeft onderzocht, doet zelfs de meest wantrouwige onderzoeker twijfelen. Hij heeft meer dan twee duizend vermoedelijke gevallen van hedendaagse reïncarnatie sterk gedocumenteerd en gepubliceerd. Hij vergeleek de beweringen die kinderen vertelden over hun vorig leven met getuigenissen van familie en buren, met gemeentearchieven, geboorteregisters, politieverslagen en medische rapporten. Zo ontdekte hij dat heel wat gevallen van grote littekens en moedervlekken verband houden met verwondingen uit vorige levens. "
"Tot slot nog een toemaatje. Hoe is het te verklaren dat de vijfjarige Mozart, die nog een dik kussen onder zijn poep nodig had om bij de pianotoetsen te kunnen, al speelde alsof hij al jaren conservatorium had gevolgd? De uitzonderlijke prestaties van wonderkinderen wordt meestal afgedaan en verklaard met het toverwoord ‘genie’. Misschien zit de verklaring wel in het feit dat die zogenaamde wonderkinderen hun kennis en kunde uit een vorig leven hebben meegekregen? Ik wil jullie niet overtuigen of iets bewijzen. Je verwerft pas echte kennis als je met een open geest niets van op voorhand uitsluit omdat het toevallig in jouw wereldbeeld of concepten niet past. In het westen vindt nagenoeg een vierde van de mensen het idee van wedergeboorte aannemelijk. Als men diezelfde vraag voorlegt aan kunstenaars en intellectuelen, dan zijn er al heel wat meer. Vooral mensen die wij een superbewustzijn toekennen, zogenaamde wijzen, vertellen praktisch allemaal dat de dood slechts een overgang is tussen twee levens, zoals de slaap de overgang is tussen twee opeenvolgende dagen van bewustzijn.”
“Als ik jou zo hoor, dan geloof jijzelf wél in reïncarnatie”, zegt Ellie fijntjes.
“Geloven in de betekenis van, op gezag van iemand anders aanvaarden, neen; maar ik wéét voor mijzelf dat het zó is. Dat heeft niets te maken met geloof.” Lastri zegt het met haar typische glimlach.
“Sommige opvattingen zitten vastgeroest in gewoontepatronen die we zeer moeilijk kunnen loslaten”, komt Sven tussen. “Een klassiek voorbeeld. Als men vraagt, wie is de grootste uitvinder, dan krijgt men steevast het antwoord Thomas Alva Edison. Als men het aantal patenten in rekening neemt komt Edison pas uit op de derde plaatst met zijn 1093 gepatenteerde uitvindingen. Onbetwistbaar staat de Japanse uitvinder van de floppy disk en de compact disc met zijn meer dan 3200 patenten aan de leiding. Die man heet Yoshiro Nakamatsu, of Dr Nakamats voor de vrienden. Hij heeft speciale technieken ontwikkeld om ideeën te genereren. Eerst zoekt hij de rust en kalmte op in een speciale kamer, ingericht met natuurlijke producten. Hier beoefent hij de vrije associatie techniek. Dan schakelt hij over naar de dynamische kamer waar het donker is met zwart en wit gestippelde muren met speciale video- en muziekinstallatie. Hij geeft zich eerst over aan jazz muziek, dan lichtere muziek en eindigt altijd met de vijfde symfonie van Beethoven. Dan komt zijn derde sessie: creatief zwemmen. Hij kan zeer lang onderwater zwemmen en gaat op de bodem zitten en noteert daar, uiteraard met door hem speciaal ontworpen kleurstiften, zijn ideeën in een notaboekje. De man eet slechts één keer per dag en heeft aan een dieet van 700 cal genoeg. In tegenstelling tot Edison die vooral alleen werkte, heeft Nakamats een hele ploeg technici om zijn ideeën uit te werken. Blijven ‘geloven’ dat Edison de grootste uitvinder is, betekent dat men de nieuwe werkelijkheid ontkent. Hoewel hij veel minder patenten heeft, kan men even goed zelfs Steve Jobs een nog groter uitvinder noemen dan Edison. De impact van zijn uitvindingen was zo revolutionair dat ze snel heel de wereld hebben veroverd. Aan Edison blijven plakken als de grootste uitvinder is gewoon de wet der traagheid, of de wet van de verroeste gewoonten blijven volgen.
Die hardnekkige opvattingen in ons hoofd kan je een beetje vergelijken met verroeste nagels in een balk. Om oude opvattingen uit ons hoofd te halen, moeten we doen zoals een timmerman die verroeste nagels uit een balk trekt. Hij klopt eerst met een zware hamer de nagel nog een beetje dieper, zo komt de roest los en dan trekt hij met een klauwhamer of desnoods met een koevoet de nagel eruit. Lastri heeft met haar argumenten sommige van jullie misschien een stevige klop van de hamer gegeven op jullie verroest idee over reïncarnatie. Maar je zult die verroeste nagel er wel zelf moeten uit trekken.”
“Ben ik niet van plan,” komt Luc tussen. “Al die zogenaamde bewijzen zijn zo lek als een vergiet. Zelfs die gevallen van kinderen die een vreemde taal konden spreken, zeggen niets. Ze brabbelden wat rare klanken die door gewone mensen als een vreemde taal werden ervaren. Dat er verschrikkelijk veel is dat we niet kunnen verklaren, daar ben ik het mee eens. Misschien vinden ze later wel betere verklaringen. Dan hoeven we die ‘truc van een wedergeboorte’ niet meer in te roepen om het verschijnsel uit te leggen.”
“Het is goed om argumenten vóór en tegen zelf te onderzoeken,” zegt Lastri. “Iedereen maakt voor zichzelf maar uit, of hij het houdt bij de stelling ‘en als we dood zijn is het gedaan, ik heb er nog nooit eentje weten terugkomen’. “Christus is na zijn kruisdood toch ook weer opgestaan.” voegt Kobe eraan toe. “Dat geloof jij omdat je, zoals je gisteren nog vertelde, zweert bij de Bijbel,” reageert Leo. Voor mij zijn die Bijbelverhalen allemaal onverteerbare, ouwe koek. Ik verkies een moderne versie van de Bijbel waarin de wijsheid uit die oubollige parabels op een hedendaagse manier verteld wordt. Zal ik eens een voorbeeld geven. Jullie kennen allemaal het verhaal van de splinter die iemand ziet in andermans oog, maar geen weet heeft van de knoestige balk in eigen oog. Soms zit die knoestige balk niet in onze ogen maar in onze oren.
Leo zet zich recht en lacht fijntjes. “Here we go! Twee senioren praten met elkaar over ouder worden. Zegt Jan: "Het probleem bij vrouwen is dat ze weigeren te aanvaarden dat ze ouder worden. Ze gebruiken allerlei trucjes om het te verbergen." "Je hebt gelijk," zegt Piet. "Ik ken een middel om hen te ontmaskeren. Als je wilt weten of je vrouw hardhorig wordt, ga dan op tien meter van haar vandaan zitten en stel een vraag. Als ze niet antwoordt, ga je op vijf meter afstand zitten en stel de vraag opnieuw, dan op twee meter en tenslotte op één meter." Jan vindt het een schitterend idee en thuis gekomen neemt hij meteen de proef op de som. Terwijl vrouwlief in de tuin de was ophangt, gaat hij op een tiental meter van haar vandaan zitten en vraagt: "Schat, wat eten we deze middag?" Er komt geen antwoord. Hij verkleint de afstand met ongeveer de helft en stelt de vraag opnieuw: "Schat, wat eten we deze middag?" Er komt geen antwoord. Hij komt nog dichterbij zitten en vraagt: "Schat, wat eten we deze middag?" Opnieuw geen antwoord. Hij begrijpt er helemaal niets van, gaat naast haar staan en vraagt luid en klaar: " Schat, wat eten we deze middag?" De vrouw draait zich om, kijkt hem geërgerd aan en roept kwaad: "Voor de vierde keer, kip met frieten!"
Ze proesten het allemaal uit van het lachen. Plotseling staat Sven recht en haalt twee flessen vanachter een gordijn te voorschijn. Hij steekt de eerste in de lucht en toont hen een lange fles zonder stop waarin een dikke vleesvlieg zit. Ze wervelt in kringetjes waanzinnig snel rond, maar ze komt niet uit de fles. Dan toont hij de tweede waarin een poppetje zit zoals van een oude muziekdoos. Hij duwt met een staafje via de opening op een kleine schakelaar en het poppetje begint te draaien en te keren. Dat robotmannetje zo zien rondhuppelen in die fles doet grappig aan.
“In deze fles zit de moderne mens,” zegt Sven. “Het modern stresskonijn dat als een gevangene zichzelf opsluit onder een glazen wand en zich te pletter werkt tot het met een ‘burn out’ in elkaar stort. Bob spitst zijn oren. Hij had precies deze reis geboekt om zijn batterijen terug te kunnen opladen want hij zat de laatste maanden vóór de reis, echt op zijn tandvlees. Hij kijkt net zoals de anderen een beetje ongelovig. “De moderne mens vliegt razend snel van ‘hot naar her’ zoals deze vlieg. Hij crost van het werk naar huis, naar het groot warenhuis, naar school, naar de voetbaltraining van de zoon, naar de dansles van de dochter, naar de biljartclub, naar de kapper, naar de receptie, naar het fitness centrum om te ontstressen om nadien nog vlug een receptie mee te pikken. Dan nog snel de PC updaten, de GSM opladen, op TV dat nieuw kookprogramma opnemen, nog wat financiële transacties doen. Snel, snel, snel en nog veel sneller. Het zijn echte mietjes geworden. Als Sven de ongelovige en niet begrijpende gezichten ziet, zegt hij lachend: “Werken bij jullie in het bedrijf geen mietjes?”
“Mietjes??? Wat bedoel je eigenlijk?” vraagt Leo. “Ha! Jullie kennen geen mietjes. Ik bedoel natuurlijk niet de roze mannekes die zo losjes met hun handjes wuiven. Mietjes zijn als vliegen in deze fles. Het zijn de carrièrejongens en -meiden die van de ene meeting naar de andere hollen. Mietjes zijn pas gelukkig als hun agenda volgepropt zit met vergaderingen. De hele week is hun agenda geblokkeerd met gewichtige meetings. Liefst zelfs enkele meetings die elkaar overlappen, dan kunnen ze in het midden van zo een belangrijke vergadering rechtstaan en zo langs hun neus weg vertellen dat ze nog dringend verwacht worden op een ander meeting. Mietjes lopen rond in een tredmolen die steeds maar sneller en sneller rondzwiert en ze vinden het nog leuk ook zo lang ze kunnen volgen. We leven in het tijdperk van vrouw Holle, zei Toon Hermans al jaren geleden. En het is ondertussen nog veel erger geworden. Door al die hectische drukte van ‘mietjes die rondtollen als vliegen’ blokkeren we onze overvolle autostrades tot één lange file. We vliegen heen en weer tot de batterijen leeg zijn en vallen dan plat in een depressie of een ‘burn out’, net zoals die domme vlieg. We zijn zo verschrikkelijk druk bezig tot we uitgeput neervallen. Misschien zou die vlieg beter eens vijf minuten rustig neerzitten en eerst goed rondkijken, dan zou ze de opening in de fles misschien zien en gewoon zo recht naar buiten vliegen. Wij zijn bang geworden om stil te zitten en niets te doen. Het gezapig ritme van de Balinezen werkt daarom zo heilzaam op moderne mensen. Misschien was het op zondagmorgen bidden en mediteren in de kerk van vroeger wel beter dan het gaan fitnessen of consumeren bij Delhaize van vandaag.”
“Nog één oefening, de moeilijkste oefening van allemaal,” zegt Sven. “We gaan de grootste misdadiger die ons geluk in de weg staat opsporen en ontmaskeren. De ‘killer’ van ons geluk heeft iets van een geniepige regisseur die ons leven programmeert met allerlei cookies, Trojaanse paarden en wormen. Hij zorgt ervoor dat een druk op het juiste knopje voldoende is om automatisch een programma te laten aflopen. In gewone taal heten die programma’s: een aanval van woede, een steek van jaloezie, een venijnige tussenkomst, een roddel starten, geblokkeerd blijven mokken, of een reactie van ‘ik sta op mijn strepen’. Diegene die we gaan ontmaskeren is de baas van een totalitair regime die jouw leven dirigeert. Hij is zo sluw dat hij alle informatie die voor hem niet interessant is, ombuigt of gewoon wegfiltert zodat hij aan de macht kan blijven.
“Wie is die killer of geheime regisseur dan?” wil Leo weten.
“Dat wordt straks en morgen wel duidelijk,” belooft Sven. “Om deze oefening op gang te trekken, hebben we een vrijwilliger nodig. Hij of zij speelt de ‘stickerboy’ of ‘stickergirl’. Sven haalt twee stukken karton boven waar koorden aan vastzitten. Hij hangt de kartonnen borden om zijn hals en loopt rond zoals een sandwichman die reclame maakt. “Zo dadelijk mogen jullie allemaal bij de vrijwilliger met die kartonnen rond zijn hals een etiket plakken met daarop een typische karaktertrek van de betrokken persoon. Sven doet het even voor en schrijft iets op een plakbriefje en kleeft het op het stuk karton. De vrijwilliger wordt dus het mikpunt van jullie beoordelingen. Goede of slechte, het maakt niet uit. Kandidaten?” Miel voelt zich na het gesprek met Lastri zo opgeladen en wil wel eens weten hoe hij in de groep ligt. Wat zouden ze van hem vinden? Hij steekt zijn hand op. De vrouwen zijn minder geneigd om rond te lopen als volgeplakte spotvogel. Nicole zou wel willen maar wordt niet graag te kijk gezet. Dus toch maar liever niet. Sven verdeelt de kleefbriefjes en geeft Miel zijn kartonnen borden. Hij moet bij elk om beurt even blijven staan totdat ze hun briefje op zijn kartonnen borst hebben vast gekleefd. Als hij bij iedereen gepasseerd is vraagt Sven: “Lees ze maar voor en voor elke beoordeling zeg je: IK BEN”
Miel trekt één voor één de briefjes van zijn kartonnen schild en leest luidop: ” Ik ben een vriendelijke meneer.” Niet slecht vindt Miel zelf. Ze kennen hem natuurlijk onvoldoende om echt serieuze gebreken of kwaliteiten te afficheren. Iedereen houdt het braafjes. Miel leest de rest even door: “Ik ben een magere sprinkhaan. Ik ben een lieve, overbezorgde man. Ik ben een nerveuze springer. Ik ben onhandig en onzeker. Ik ben een grappige aandachtzoeker. Allemaal min of meer waar.” besluit Miel. Miel voelt zich in zijn sas. Alle aandacht gaat naar hem. Als een kleine jongen die in het middelpunt staat, paradeert hij parmantig met deftig gedoseerde stappen zoals een fiere haan langs de tafel.
Net op dat kritiek showmoment van Miel roept Sven ineens luid en krachtig: “STOP!”. Die stem is zo dwingend en krachtig dat iedereen verstijft en zijn houding bevriest. Miel staat met een arm in de lucht zoals een SS-er. Sander met zijn baardige mond hangt bijna aan het oor van Nicole en blijft steken in zijn fluistermoment, terwijl hij net een belegen mop over een dom blondje vertelt. Nicole vindt het wel grappig want haar verstarde mondspieren doen haar glimlach verstijven. Paul en Sylvie kijken samen gefixeerd naar de mysterieuze code voor hun neus. Leo blijft nonchalant achteroverleunend op zijn stoel liggen. Dokter Luc doet verveeld alsof hij meedoet, maar zijn schichtige ogen flikkeren heen en weer tussen Saskia en Sven. Het totale plaatje heeft iets van het beroemd schilderij van Leonardo da Vinci: ‘Het laatste avondmaal’, met zijn poserende figuranten. Alleen liep er daar geen sandwichman met kartonnen borden voor hun neus.
In die vreemde stilte klinkt plotseling de luide beltoon van een GSM. De beltoon komt van Mister sandwichman ‘himself’. In een ongecontroleerde reflex grabbelt Miel naar zijn binnenzak. Wie weet is het Liza wel. Hij beseft ineens dat hij als een standbeeld stil moet blijven staan, maar zoals zo vaak als men op twee gedachten hinkt, gebeuren er ongelukken. Hij laat de GSM uit zijn handen vallen. Het mobieltje schuift door tot voor de voeten van Nicole. Als Sven opnieuw ‘STOP’ roept, graait Nicole vlug de GSM en drukt bereidwillig op de groene toets.
Terwijl ze Miel zijn mobieltje in zijn handen stopt, zegt Miel: ”Bedankt Nicole” en gaat vlug naar buiten. Het is zijn zoon aan de lijn. Die was even op bezoek bij zijn moeder. Liza zit nu toch alle dagen alleen in het veel te grote huis. Zoonlief ziet wel dat zijn moeder zo stil geworden is. Bij de klassieke vraag: ‘Is er iets’, heeft ze uiteindelijk toegegeven dat Miel had gebeld en dat ze wenend de lijn had afgebroken. Ze was die lange eenzame dagen beu en wou ‘zijn vader’ wel terug.
“Met Nicole wie?” vraagt de zoon die nog net dat laatste van ‘bedankt Nicole’ had gehoord?
“Nee, nee, ik ben het!” roept Miel enthousiast als hij de stem van zijn zoon herkent. Maar alleen al die naam ‘Nicole’ werkt op Liza zoals een rode lap op een stier. Ze blokkeert even en schiet dan in een Franse ‘colère’.
" Wie is die Nicole?” wil ze weten, vooraleer ze de GSM overneemt. “
Als zoonlief zegt: “Ik zal ons ma even doorgeven”, schudt Liza heftig met haar hoofd. “Dat hij het maar uitlegt als hij thuiskomt, nu niet”. Het is niet de eerste keer dat Liza door een scheut jaloezie overrompeld wordt. Zo heeft ze ooit op het feest van Miel zijn zus, de hele avond verbrod. Na twee jaar buitenland was de jongere zus terug thuis. Miel had bijna heel de avond naast zijn zus gezeten die enthousiast haar avonturen vertelde. Er was zoveel bij te praten na die lange afwezigheid. Al zijn aandacht ging naar de jongere zus en dat was niet naar de zin van Liza.
“Kom,” zei ze kort, “we gaan naar huis.” Dat het de groene draak van jaloersheid was, die haar zo venijnig deed reageren, kon Miel onmogelijk begrijpen. Groene draken zijn zo kortzichtig dat ze geen verschil meer zien tussen een jongere zus en een sexy vrouw die mannen verslindt. Zelfs na herhaalde pogingen van zoonlief om de GSM aan Liza te geven blijft ze weigeren. Miel komt teleurgesteld terug de zaal binnen. Ze mogen allemaal hun laatste codeletters komen ophalen. Morgen is het de laatste dag en zal al dan niet de code ontcijferd worden. Ondertussen deelt Sven een tekst uit.
“Een beetje vreemde bedliteratuur,” zegt Sven lachend. Van etikettenboy tot Mister Ego. Beeld je even in dat je zalig warm en knus in het vruchtwater ligt van het Paleis der kinderen. Zo noemen de Japanners de baarmoeder. Met geweld word je naar buiten gedreven. Het zalig niets doen en profiteren zoals een echte parasiet, het volledig leven op de kap van je moeder, wordt abrupt onderbroken. Je zuigt noodgedwongen voor de allereerste keer je longen vol lucht en schreeuwt je ongenoegen uit. Voortaan moet je zelf voor je zuurstof zorgen: d.w.z. ademen. Zelfs de voeding die je via de navelstreng probleemloos en gratis werd geleverd zal je zelf moeten naar binnen zuigen. Tenminste, als de buitenwereld zo vriendelijk wil zijn, je een warme borst of papfles te bezorgen. Je bent zo hulpeloos en zo totaal afhankelijk, dat je geen schijn van kans hebt om te overleven als je er alleen zou voorstaan. Je hebt uiteraard nog geen ‘ik-besef’, je hebt nog niet eens een naam. Je bent nog steeds Mister of Miss “Nobody”. Bij je geboorte ben je eenvoudig bewustzijn, vloeiend, onschuldig en maagdelijk. Een ‘tabula rasa’. Er is nog geen ego, want een pasgeboren baby voelt zich nog één met de moeder. Via de voeding, de strelingen van de moeder, de geluiden van de omgeving, de eerste, vage beelden groeit er een zwak besef van het ‘iets anders zijn ‘ dan de rest van de wereld. Op twee à driejarige leeftijd steekt het ik-gevoel pas serieus de kop op. Het besef van eigenheid, van het ‘ik ben iets aparts’, komt in wat de psychologen de “nee-faze” noemen. Tegendraads zijn, nee-zeggen en tegenwringen zijn de eenvoudigste manieren om het eigen “kleine ikje” een eerste vorm te geven. Het ego kan immers geen ja’s tot zich nemen; het voedt zich met nee’s. Het eerste wat in je hoofd opkomt als je je wilt doen gelden is ”neen” zeggen.
Zo affirmeer je de eigen onafhankelijkheid en macht. Naarmate je als kind groter wordt en meer vat krijgt op de wereld groeit je ego. Het neemt én neemt én neemt om zich te kunnen ontwikkelen. Het neemt voedsel, stapelt zijn hoofd vol met informatie en kennis. Het verwerft bezittingen. Het zuigt zich vol zoals een spons. Hoe meer het verwerft aan kennis en kunde, hoe sterker het ego groeit. Die ontwikkeling verloopt allesbehalve rechtlijnig. De rol die ouders, opvoeders, familie, geestelijken en vrienden spelen in de ontwikkeling van je zelfbeeld en ego is enorm. Je moeder, je vader, broers of zussen hebben jou dag na dag vol etiketten geplakt. Al die plakbriefjes werken als spiegels. Je zelfbeeld wordt opgebouwd door al die reflecties die de mensen uit je omgeving je bezorgen. Je kunt immers jezelf niet rechtstreeks zien; het gebeurt steeds via de omweg van “de ander”.
Met al die boodschappen waarin je zelf hebt geloofd, heb je stilaan jouw zelfbeeld opgebouwd. Hoe sterker je geloofde in die boodschappen, hoe groter het effect. Want niets heeft zo een grote invloed op jouw ego als allerlei vormen van autosuggesties. Het “ego” van het opgroeiende kind wordt dagelijks door tientallen ‘spiegels’ weerkaatst. De ene houdt van jou en vindt al de dingen die je doet fantastisch; de andere kan je niet uitstaan en die vindt je lelijk, dom, onhandig, grof,... of loopt je zelfs hautain voorbij alsof je lucht was. In de mate dat die spiegels zuiver zijn, krijg je een realistisch beeld van jezelf en je kunnen. Zijn die spiegels verwrongen dan krijg je een krom en vertrokken beeld van jezelf. Lees er maar eens een paar biografieën op na van grote misdadigers, dan besef je pas ten volle hoe de vervormde spiegels uit hun milieu van onwaardige ouders en slechte vrienden hebben bijgedragen tot het negatieve zelfbeeld van die criminelen.
Als opgroeiend kind ga je dus onbewust al de meningen van anderen over jou ophopen in je binnenste. Er ontstaat een conglomeraat dat een eigen leven begint te leiden. Je vereenzelvigt je met die totaliteit van meningen van anderen over jou. Je bent in feite, zonder dat je het zelf weet “een menigte”. Iemand met een sterke persoonlijkheid zoals dat heet, is alleen maar iemand die zeer sterk gelooft in een zelfbeeld dat de anderen en achteraf hijzelf, van zijn eigen persoontje heeft gecreëerd. Die zgn. sterke persoonlijkheden hebben naast hun stevig ego heel wat onbewuste “ik-jes” die ze niet onder controle hebben. Dat andere mensen spiegels zijn om jezelf beter te leren kennen, is slechts gedeeltelijk waar. Wat die ander zegt over jou is immers meestal een projectie van zijn geest. Wat iemand zegt over jou vertelt vaak meer over de persoon die het zegt, dan over jou. Zelfs kinderen weten dat. Ze verwijten elkaar vaak met: “Wat je zegt, dat ben je zelf!”.
Dus wees erg voorzichtig met het oordeel van anderen. Andere mensen zijn “vervormde spiegels” die hun eigen kwaliteiten, tekortkomingen en gebreken projecteren op jou. Van leugenaars, ambitieuze mensen, gierige mensen, ...krijg je een erg misvormd beeld zoals in het spiegelpaleis met kromme en verbogen spiegels. Zoek daarom integere, nobele mensen. Het zijn betere spiegels om jezelf in te bekijken. En weet dat alleen een verlichte wijze je ware wezen openbaart.
"Tot morgen allemaal"
“Selamat makan” roept Henry enthousiast als hij samen met Saskia de ontbijtzaal binnenkomt. Ze gaan zoals steeds bij hun vrienden Paul en Sylvia zitten. Paul laat zich niet kennen en reageert met: “Selemat pandi”. Na een verblijf van bijna drie weken heeft iedereen natuurlijk wel enkele woordjes Indonesisch opgepikt, zoals ‘smakelijk eten’ of ‘goede morgen.’
Indonesisch lijkt een vrij gemakkelijke taal. Je hoeft je tong niet dubbel te draaien of rare keelgeluiden te produceren om hun woorden uit te spreken en zelfs hun grammatica is vrij eenvoudig. Maar volgens Lastri, die de taal goed beheerst, moet je uiterst voorzichtig zijn met de wijze hoe je iets zegt. Afhankelijk van de intonatie of van de volgorde van het woordgebruik kan eenzelfde woord iets totaal anders betekenen. Alleen al om ‘neen’ te zeggen, kunnen ze een twaalftal woorden gebruiken. De keuze van je ‘neen-variant’ wordt bepaald door de gezagspositie van jouw gesprekspartner en door de vereiste subtiliteit van je ‘neen’ die je wilt laten horen. Maar ze zijn uiteraard zo vriendelijk om dergelijke fouten van toeristen die even hun taal uitproberen door de vingers te zien. Toeristen zijn tenslotte ook hun broodheren.
Henry heeft enkele uren op zijn I-pad gespeeld op de kamer en veel opgezocht op het internet. Het grote probleem was het wachtwoord voor het internet te begrijpen dat die receptionist van het resort hem dicteerde. Die brave man sprak de letters f, de v en de p zo erbarmelijk slecht uit dat het praktisch onverstaanbaar werd. Voor de vierde letter dicteerde hij ep ep ep. Huh? “Please repeat??” EP EP EP. Toen Henry uit zijn kamer kwam en bij de receptionist vroeg om het eens op te schrijven bleek dat de F (ef) te zijn. Ja hallo ! Niettemin heeft hij de code gekraakt en is dolgelukkig. Hij is er vast van overtuigd dat hij straks in de avondsessie het kistje open krijgt. Hij vertelt het aan zijn vaste tafelgenoten die geboeid luisteren. Sinds ze gisterenavond de laatste twee letters hebben gekregen heeft Henry de volledige zin en wat meer is, hij weet ook hoe hij de drie cijfers moet vinden om het cijferslot open te krijgen. “Ik heb Sven zijn kistje eens goed bekeken,” begint Henry. “Het cijferslot heeft maar drie cijfers, dus heb ik een getal nodig dat kleiner is dan duizend. Als ik alle getallen die bij de letters van de volledige zin horen bij elkaar optel, is de som een getal van drie cijfers. Met die drie cijfers open ik vanavond het kistje. Eigenlijk heel eenvoudig, zoals altijd, als je het weet,” zegt Henry zelfverzekerd.” Maar hij vertelt er niet bij welke volledige zin hij gebruikt heeft.
Naast de ontbijttafel van de jonge koppels zitten Greet en Leo. Greet heeft het natuurlijk gehoord dat die jonge gasten zo enthousiast bezig zijn over het kraken van de code. Ze maant Leo aan om ook maar eens stevig te zoeken naar een oplossing voor die code. Ze heeft al enkele keren naar die schitterende smaragd gekeken en in haar verbeelding paradeert ze al met dit juweel rond haar hals voor de spiegel. Greet heeft iets van een ekster. Ze blijft gebiologeerd staren naar al wat blinkt en schittert. Als het op diamanten en juwelen aankomt, kan het niet duur en chic genoeg zijn voor haar. Anderzijds let ze wel angstvallig op de kleintjes. Ze verzamelt alle bruikbare bonnen uit de reclamefolders en kijkt de kortingen na. Ze wacht op mogelijke prijsdalingen en weet de soldendagen uit te kiezen. Leo daarentegen is royaal en heeft steeds het gevoel dat hun leven gekneld zit tussen al die ‘kleintjes’. Al dat ‘centen tellen’ werkt hem op zijn heupen. Zelfs weken na een aankoop houdt Greet zich nog bezig met wat Leo ‘de achterhoedegevechten’ noemt. Want dan begint ze nog eens alle prijzen te vergelijken om wel zeker te zijn dat ze de laagste prijs betaald heeft. Ze zoekt zolang tot ze een lagere prijs gevonden heeft en dan is ze doodongelukkig omdat ze het gevoel heeft van bedrogen te zijn.
Leo heeft niet veel zin om zich met ‘dat onnozel codegedoe’ bezig te houden. Maar om zijn Greet te plezieren, zoekt hij zijn letters en cijfers bij elkaar en begint ook te puzzelen. Hij krijgt de onvolledige zin ‘Wil .. hebben geef alles aan allen’ XZ”. Ook Leo beseft dat hij de letters van de zin moet omzetten in cijfers. Hij komt op het lumineuze idee om elke letter de getalwaarde van de volgorde in het alfabet te geven. Dus ‘a’ heeft de waarde 1, ‘b’ de waarde 2, enz. Als hij alles optelt, heeft hij een getal van drie cijfers. Omdat hij wel merkt dat hij twee letters in zijn zin tekort heeft, vraagt hij aan Bob en Nicole of zij die kunnen aanvullen. En dat lukt. Na optelling komt hij uit op het getal 277. Wie weet is het wel bingo vanavond.
Al lachend komen Miel en Kobe de lounge binnen gewandeld. ”Niet goed ruiken heeft zo zijn voordelen”, zegt Kobe al lachend, “dan proef je nog eens wat anders.” “Ach man, dat kan jou toch ook overkomen,” reageert Miel. “Ik zal het maar zelf vertellen vooraleer jij de story nog een beetje aandikt. Kijk mensen, naast de TV op onze kamer, lag een mooi ingepakt snoepje. Ik doe het cellofane wikkel eraf en wil een stuk bijten van wat ik dacht een stuk pepermunt te zijn. Als ik begin te kauwen proef ik ineens een vieze, geparfumeerde zeepsmaak in plaats van een lekker muntje. De stukjes zeep bleven tussen de tanden van mijn vals gebit zitten. Ik was zelfs verplicht om mijn tanden volledig zuiver te poetsen om die vieze smaak uit mijn mond te krijgen. Na veel naspoelen ben ik niet alleen een proper ventje aan de buitenkant maar ook aan de binnenkant.” Enkelen schudden meewarig hun hoofd: zo van dat zal wel geen toeval zijn, zoiets gebeurt alleen maar bij de Miel.
“Ach wat,” lacht Nicole, “die vieze zeepsmaak ken ik maar al te goed. Als ik onze koningspoedel wil wassen in een schuimbad, dan weet ik al na vijf seconden hoe zeep en shampoo smaakt.” Miel en Kobe zetten zich samen en beginnen ook te zoeken naar een mogelijke oplossing.
In het begin vond Miel dat zoeken naar die code een rompslomp voor ‘nerds’ en puzzelaars. Nu hij in zijn hoofd voortdurend op zoek is naar een prachtig cadeau voor zijn Liza wordt die smaragd ineens wel bijzonder aantrekkelijk. Wie weet, lukt het hem met de hulp van Kobe wel om iets te vinden. Kobe is als schaker ook een beetje puzzelaar. Na lang heen en weer schuiven met zijn beperkte voorraad letters komt hij uit op de rare zin: ‘Ga alleen na been z’. Hij snapt er niets van en ziet ook niet goed hoe hij die zin moet ombouwen naar een getal met drie cijfers. Maar opgeven staat niet in Kobe zijn woordenboek, hij zal wel iets vinden tegen vanavond.
Vandaag mogen ze nog genieten van hun laatste, volledige dag op Bali. In de voormiddag trekken ze naar de kunststad Ubud, het culturele en artistieke centrum van Bali. De prachtige landschappen, sierlijke danseressen en kunstschatten hebben altijd al een grote aantrekkingskracht gehad op Westerse kunstenaars. Vele schilders zoals de Duitser Walter Spies en de Nederlander Rudolf Bonnet zijn daar gaan wonen. Ook de Belgische schilder Adrien Jean Le Mayeur kon er niet meer weg na zijn eerste bezoek. Hij trouwde er met Ni Polok, de mooiste balongdanseres van het eiland, die model heeft gestaan voor vele van zijn warme schilderijen. Zoals Gauguin, zijn leermeester, op latere leeftijd volledig werd opgeslorpt door Tahiti, zo werd Le Mayeur verliefd op de schoonheid van Bali. Hij zei ooit: ”Ik houd van drie dingen in het leven: schoonheid, zonlicht en stilte. Nergens ter wereld vind ik die drie dingen in zo een verheven vorm als hier op Bali.” Hij heeft zijn landhuis op het strand van Sanur en al zijn schilderijen nog tijdens zijn leven aan zijn vrouw geschonken. Het landhuis met al zijn kunstwerken vormt nu een prachtig museum en de liefde voor al dat moois spat van de entourage en vooral van zijn innige, warme doeken. Het gezegde van de Nederlandse schilder Han Snel ‘dat blijft bestaan wat in liefde is gedaan’ staat hier letterlijk overeind.
Dat we van al die Balinese kunstwerken de namen van de kunstenaars niet eens weten, is niet zo verwonderlijk. De Balinezen kennen zelf slechts enkele inlandse kunstenaars zoals I Bagus Nadra of Kobot. De egotripperij en het arrogante ‘ik ben een groot kunstenaar’ van vele artiesten van bij ons, staat voor hen gelijk met bijna narcistische neigingen die volledig ingaan tegen hun religieus gevoel. Op Bali kan iemand mooi zingen of dansen, knap een beeld uit hout snijden, of prachtige versieringen aanbrengen om zijn goden te eren. Hij voelt zich daardoor niet superieur en heeft geen behoefte om met een scherp ego te staan blinken op een voetstuk. De status van kunstenaar zoals wij die hier in het westen kennen bestaat er nauwelijks of niet. Of een gewone huisvrouw een prachtig poppetje maakt om aan de rijstgoden te offeren, of een jonge knaap in hout kerft om er een mooi beeld te maken, of een arbeider goed zilver kan verwerken, is niks bijzonders hier. Als je als kind opgroeit in een maatschappij waar het vanzelfsprekend is om mooie dingen te maken om de goden te eren, is het niet verwonderlijk dat jongens van nauwelijks tien jaar al complexe beelden uit hout kerven, of meisjes gracieuze danspassen en sierlijke handbewegingen uitvoeren van een ongeëvenaarde schoonheid. Hun religie en zin voor schoonheid zit ingebakken in hun lijf. Ze ademen dienstbaarheid aan de goden vanaf hun geboorte en blazen hun laatste adem uit voor hun goden. Daarom zullen Balinezen zich houden aan een vaste job en verhuizen ze niet gemakkelijk. Ze keren altijd terug naar hun huistempel waar de relikwieën van hun voorouders bewaard worden. Bijna nergens zie je ‘Huis te Koop’ staan. Ze bezitten hun huis niet, ze lenen het van hun voorouders en zullen het aan hun kinderen verder doorgeven.
Ze leven zo één met hun omgeving en de natuur dat een houtsnijder zijn beeld schept dat het stuk hout alle eer aandoet. Hij zal de volle lengte van het stuk hout gebruiken, ook al worden de armen en benen van zijn beeld dan extreem lang en mager. Volgens een Balinese beeldhouwer wordt de geest van het hout aangetast, wanneer hij de natuurlijke verhoudingen van het stuk hout korter of smaller zou maken. Zo worden unieke beelden gecreëerd die zeer sierlijk zijn en een geheel eigen karakter hebben. Nergens ter wereld vindt men zoveel bloemen bij alle feesten en rituelen als hier. Ze hebben zelfs bloemstalletjes waar men alleen maar bloemen verkoopt zonder stengel.
De mensen zijn zo vriendelijk met hun warme glimlach op hun gezicht. De kinderen groeien er op in een sfeer van spelend leren. Op Bali zal je een gezond kind praktisch nooit zien wenen. De kinderen worden door heel de familie verwend. Als men ‘kind’ opvat als ‘geïncarneerde voorouder’ dan begrijpt men pas ten volle het authentiek wederzijds respect tussen ouders en kinderen. Zou het aards paradijs dan toch bestaan hier op aarde? Zijn Balinezen echt gelukkiger dan wij? Allemaal rozengeur en maneschijn op Bali, of toch niet? Vergeet het maar. Ook Bali kent al eeuwenlange vetes en de misdaad zit in een verborgen hoekje dat zelden in de kranten komt. Vlak na de "reformasi" van Soeharta kwam er wat meer openheid in de pers. Toen werden al die dorpsvetes met doodgehakte mensen en verbrande huizen wel getoond. Maar om de toeristen niet te ontmoedigen werden die slechte berichten geweerd uit de kranten. Ze hebben hier een reputatie hoog te houden. Maar van die miljoenen toeristen die uit alle hoeken van de wereld Bali overrompelen, hebben er sommigen ook zin in een jointje of een jong meisje. ‘Narkoba datang, mencuri datang’. Wat zoveel betekent als: met drugs komen ook misdaad en diefstal binnen. Vooral de Javanen krijgen de zwarte piet toegeschoven, of de inwoners van Lombok en nu meer recent de horde Russische toeristen. Of het een undercover politieman in burger is die je als toerist aanspreekt met: ‘You like drugs’, of ‘maybe you like a very young girl or boy’, zal je wel nooit weten. Tenzij je er op ingaat en jaren achter de tralies wil zitten.
Het BNP van Bali ligt misschien niet zo hoog, maar hoe zit het met zijn ‘Bruto Nationaal Geluk’ dan? De geluksmeter die het welzijn van inwoners moet aangeven zoals vermeld in ‘The World Database of Happiness’ staat voor Indonesië slechts op 6,3 op 10. Ze zijn bijlange niet zo hoog geklasseerd als IJsland of Denemarken die meer dan acht halen. Maar Bali is natuurlijk Indonesië niet en van afzonderlijke provincies zijn er geen gegevens terug te vinden in de statistieken. Ze stappen met zijn allen voor een laatste keer de busjes in en vertrekken voor hun trip richting Ubud.
Dokter Luc is opzettelijk dicht bij Lastri gaan zitten. Hij wil per se weten hoe ze mensen kan genezen met haar handen. Hij begint vriendelijk en complimenteert haar met de genezing van Greet haar knie. “Is dat een vorm van handoplegging waar jij mee werkt?” vraagt hij voorzichtig. “Hoe werkt dat eigenlijk al zingend genezen? Hoe kan je dat verklaren?” Lastri voelt wel waar dokter Luc op aanstuurt. Ze antwoordt met een wedervraag. “Ken je de definitie van een verklaring volgens Harry Mulisch?” vraagt ze. Als ze dokter Luc neen ziet schudden, gaat ze rustig verder: ”Harry Mulisch schreef ooit dat een verklaring geven bijna hetzelfde is als bij het licht van een kaars uitleggen hoe schitterend de zon eruit ziet. Een prachtig beeld, vind ik. Mensen met een academische opleiding vinden een verklaring bevredigend als ze een redenering voorgeschoteld krijgen die past binnen hun referentiekader. Een voorbeeld: als ik aan jou vraag wat het werkingsmechanisme is van mefloquine, de actieve stof van het malariamiddel Lariam, kan je mij vertellen dat het middel de vacuolen van de parasiet Plasmodium doet zwellen. Het middel produceert toxische complexen waardoor de membranen en andere plasmodiale componenten niet goed meer functioneren. Daardoor wordt de parasiet geneutraliseerd. Iets dergelijks zal een medisch vertegenwoordiger u komen vertellen als hij Lariam aanbeveelt. Dat is zoals dat heet een wetenschappelijke verklaring. U begrijpt de context en denkt te weten hoe het middel werkt. De biochemici hebben met talrijke, hoogst nauwkeurige proeven een paar reacties ontdekt en noemen dat het werkingsmechanisme. In feite hebben ze alleen maar in een oerwoud van miljoenen biochemische reacties één wegje gevonden dat van punt A naar punt B gaat. Meer niet. Eén weg door het oerwoud naar de overkant verklaart het hele bos nog niet. Omdat je die weg begrijpt, denk jij dat je het werkingsmechanisme van die stof kent. En nu komt het, omdat je die zogenaamde wetenschappelijke verklaring niet hebt voor mijn behandelingswijze neem je die niet 'au sérieux'.”
“Toch wel, ik wou alleen maar weten hoe het werkt, meer niet”, probeert dokter Luc zijn gezicht te redden. Maar Lastri begrijpt zoals elke goede verstaander maar al te goed dat hij niet oprecht is. Anders had hij er natuurlijk dat ‘meer niet’ zeker niet aan toegevoegd.
***
‘Bali is Bali niet meer’, zei de kunstschilder Han Snel en zo is het huidge Ubud, het vroegere kunstdorp Ubud niet meer. De tijd dat Ubud alleen door rugzaktoeristen bezocht werd, is ondertussen al lang voorbij. Nu is het een drukke toeristische stad geworden waar vooral kunstverzamelaars hun slag willen slaan. Het rustige kunstdorp van weleer heeft nu erg lawaaierige straten met een onafgebroken stroom motorfietsen die in beide richtingen door de hoofdstraat razen. In tientallen winkeltjes en schildersateliers wordt ‘kunst’ verkocht. De fotogenieke en nog altijd rustige plekjes zijn nu vooral te vinden in de zijstraatjes. Veel kunstenaars zijn de drukke stad ontvlucht en hebben hun ateliers ergens buiten in de volle natuur. Sven heeft de groep in het centrum gebracht. Ze hebben nog heel de namiddag vrij om de ‘pasar’, of de alledaagse markt te verkennen. Wie wil, kan met Sven naar het museum Puri Lukisan. Het museum toont schilderijen en beeldhouwwerken uit het begin van de vorige eeuw die door de Nederlandse kunstschilder Rudolf Bonnet werden verzameld in de periode dat hij curator was van dit museum. Ook in het Neka Museum kunnen ze zowel de traditionele Balinese als de moderne kunst bewonderen van buitenlandse schilders die hier hun inspiratie zochten.
Omdat ze vanavond een schitterend afscheidsdiner krijgen, houden ze het een beetje sober voor de lunch. Ze hebben tijd zat. Heel de namiddag hebben ze vrij. Na de lunch zitten ze allemaal samen met Sven en Lastri op een groot terras onder prachtige parasols. Ellie komt naast Sven zitten. Ze had zorgvuldig de tekst over de stickerboy en Mrs. ego van de vorige sessie gelezen en ze vond die wel erg vatbaar voor kritiek. Ze ziet een unieke kans om het duo Sven en Lastri van antwoord te dienen. “Ik heb gisterenavond jou ‘bedliteratuur’ over de stickerboy eens aandachtig gelezen,” begint ze, “wel interessant, moet ik zeggen, maar ik mis wel enkele recente opvattingen over ‘ego’. Er staat niets in over het ‘egotunnel-idee’ van Thomas Metzinger. Ook over het belang van onze spiegelneuronen in ons brein voor imitatiegedrag en vrije wil vind ik niets terug. Vind jij de school van de neurowetenschappers van Gallese, Rizolatti en Lacoboni niet interessant genoeg?
“Terloops, Ellie” zegt Sven, “zoek in deze tekst geen egobegrip zoals het in de psychotherapie gebruikt wordt. Bekijk ‘ego’ niet als een ding maar als een mentale activiteit, die door zijn continuïteit de suggestie wekt van blijvendheid. Volgens Han de Wit, de belangrijkste Nederlandse leraar binnen de boeddhistische traditie, zoeken wij met ‘ego’ -zonder lidwoord - De Weg van egocentrische werkelijkheidsbeleving, zeg maar ons kleine ego, naar een egoloze werkelijkheidsbeleving, ons groot ego. In eenvoudige taal: wij zoeken de weg van het enge, arrogante ‘ikke, ikke en de rest kan stikken’ naar het grote, allesomvattend ik van de wijze. Mensen die mediteren of buitenzinnelijke ervaringen hebben, verruimen hun egotunnel en beleven een ruimere werkelijkheid”.
Ellie zou nog graag verder discussiëren, maar Sven moet dringend weg om nog één en ander te regelen. Tegen de ‘sunset’ komen ze allen moe van het rondslenteren, met hun laatste souvenirs terug naar het hotel. Ze krijgen een feestdiner voorgeschoteld buiten onder de palmbomen. De tafels zijn mooi versierd met kleine kunstwerkjes uitgesneden uit allerlei vruchten. Ze krijgen de beroemdste schotel van Bali "nasi campur". Dit is gemengde rijst met verschillende bijgerechten en sambal, gewoonlijk verpakt in bananenbladen. Er staat ook Jukut Pecel, Balinese saté Satay Lilit en Bebek Betutu op het menu. Van dat laatste wist Jef dat het eend in bananenbladeren was met look, gember, garnalenpasta, koriander en sambal. Als nagerecht krijgen ze, althans volgens Balinezen, het echte dessert voor goden en godinnen en dat bestaat uit allerlei vormen van tropisch fruit: jackfruit, de peervormige vrucht jambu, mango sterfruit, papaya, salak of slangenfruit met geelroze vruchtvlees en zoetzuur roodbruine pel en ananas. Het was allemaal erg lekker, of “enak banget” zoals de dienster zegt. Ze blijven ter plaatse zitten en krijgen na het opruimen hun afscheidsdrink.
Sven zet zich recht en steekt triomfantelijk zijn kistje in de lucht. “Wie breekt de code en wint de smaragd uit dit kistje?” vraagt hij geamuseerd. “ De smaragd is de koning van de edelstenen voor sieraden, amuletten en kunstvoorwerpen. Deze steen hier is geen imitatie of doublette. Neen, dit is een echte! Het is volgens de reclame van de juweliers de steen van de onvoorwaardelijke en succesvolle liefde. Het symbool van de hoop. De waarde van smaragd wordt bepaald door zijn kleur, de insluitsels of Jardin, zijn helderheid of sprankeling en natuurlijk zijn karaat gewicht. Door het al of niet aanwezig zijn van al die kenmerken kunnen zeer grote prijsverschillen ontstaan. Maar wees gerust: deze is zeer waardevol.” Maar Sven is wel zo verstandig om er geen prijs op te plakken. Hij speelt graag de mysterieuze en laat hen in het ongewisse. “De spelregels zijn eenvoudig,” gaat Sven verder, “ iedereen krijgt één poging om het kistje open te maken. Als niemand slaagt, neem ik het kistje met zijn inhoud gewoon terug mee naar huis voor de volgende reis. Terloops, om alle misverstanden achteraf te vermijden, schrijf eerst jullie gevonden code nu op een blaadje papier en bezorg die eerst aan mij. Je weet nooit dat er twee winnaars of zo zouden zijn. Wie durft beginnen?”
Sander stapt parmantig naar voor en zegt:” Met de letters die ik gekregen heb, kan ik drie woorden vormen die een cijfer weergeven, nl. een één, nogmaals een één en een negen. Ik weet alleen niet in welke volgorde de cijfers moeten. Ik probeer dus maar 119. Als ik het fout heb, kan iemand anders misschien een andere volgorde kiezen.” Sander draait aan de wieltjes en kiest zijn geluksnummer, maar het kistje blijft potdicht.
Omdat Nicole toch geen oplossing gezocht heeft, probeert ze maar een ander combinatie. Ook niks. Ook Simonne probeert zo maar wat. Tenslotte heb je één kans op duizend dat je prijs hebt. Maar het zal voor een andere keer zijn. Dan komt Henry bijna zelfverzekerd naar voor en probeert zijn magisch getal 496. De som van zijn gekregen letters inclusief de x,y en z. Henry probeert het met zijn drie cijfers, maar er gebeurt niets. De ontgoocheling staat op zijn gezicht te lezen. Omdat Saskia de onbekende y niet gekregen heeft, trekt ze vlug 25, de waarde van een y af van het getal en probeert het met 471. Ook niets. Henry is zwaar ontgoocheld. Hij denkt met spijt terug aan zijn geheugenstunt met honderd voorwerpen in het begin van de reis. Dat was zijn gloriemoment. Nu lijkt het bijna op een complete afgang.
Leo waagt ook zijn kans met zijn systeem, de rangtelwaarde van de letters in het alfabet en komt uit op 257. Ook vergeefse moeite. Ondertussen zit Kobe geconcentreerd nog getalletjes op te tellen en geeft Miel een mogelijke oplossing. Maar ook voor hen blijft het kistje dicht. De anderen uit de groep hebben er geen flauw benul van wat het zou kunnen zijn en doen ook zomaar een wilde gok. Je weet nooit dat je toevallig juist zit.
“Ook maar eens proberen,” zegt Paul voorzichtig. Hij had met zijn Sylvia de avond voordien op hun terras ook een beetje gespeeld met de getallen, tot Sylvia zich ineens afvroeg: wat komen die drie onbekende letters x, y en z bij die zin doen van Henry? Daar is geen zinnig woord mee te vormen. Zij hebben alleszins die onbekenden x,y en z niet gekregen. Misschien heeft Sven er opzettelijk verkeerde letters tussen gevoegd om sommigen in de war te brengen. Ze vragen aan Henry en Saskia wanneer zij precies die onbekende letters gekregen hebben. Henry herinnerde zich eentje nog goed, nl. toen zij bij die smerige hut, waar ze die doerian mochten proeven en bleven buiten staan. Eigenlijk deden ze niet mee met de oefening en misschien kregen zij daarom een x. Als ze de drie onbekenden x=24, y=25 en z=26 samen optellen is dat goed voor de som van 75. Dus 421 wordt hun geluksgetal. Als Paul het uitprobeert, klikt het kistje tot zijn eigen verbazing open. ‘Wauw’! Een enthousiast applaus van al zijn reisgenoten is zijn deel.
In het versierde doosjes ligt een soort perkamenten rolletje en een dichtgeknoopt beursje waarin de smaragd zit. Het opgerolde rolletje blijft bij elkaar met een sierlint en een strikje. Paul ontvouwt het rolletje en leest geconcentreerd. Zijn gezicht wordt ernstig maar hij zegt niets. Sylvia doet de smaragd uit het beursje en houdt hem naar het licht. Ze lacht en houdt hem dan op haar borst ter hoogte van haar halsketting. Zou een prachtige hanger kunnen worden, denkt ze. Paul kijkt bezorgd en deelt het enthousiasme van Sylvia niet. “Ik zit met een probleem”, zegt hij ernstig. “Wij hebben die smaragd nu wel gewonnen, maar zonder het puzzelwerk van Henry zou dat nooit gelukt zijn. Ik was alleszins alleen nooit op het idee gekomen om zo de code te breken. Wij hebben wel onze letters en codes met jullie allemaal gedeeld en hebben van ieder van jullie enkele letters teruggekregen. Van wie is die smaragd dan? Van ons allemaal eigenlijk. Zonder jullie inbreng hadden wij dat nooit gevonden.” “Wat staat er dan zo bijzonders op dat perkamenten ding?” vraagt Sylvia nieuwsgierig. Paul geeft niet direct een antwoord en rolt het terug samen. Dan zegt hij: “Als ik wil waarmaken wat de codezin ‘wil je hebben, geef alles aan allen’ echt betekent, dan kan ik de steen niet voor mijzelf, of voor ons tweetjes houden.”
Jef begrijpt die verwarring van Paul niet en lacht er mee. “Ach man, maak daar toch geen probleem van. Steek die steen in je zak en neem hem mee naar huis. Dat meen je toch niet? Weet je wat er gebeurt als je ‘alles aan allen geeft’? Dan heb je zelf niks meer en kan je alleen nog gaan bedelen, stelen of lenen. ‘Beg, steal or borrow’ zingt Jef.
De vraag: hoeveel zou die steen wel waard zijn, zit niet alleen bij Greet en Simonne. Ook Miel denkt bij zichzelf: als ik die smaragd nu eens kocht voor Liza. Maar hij heeft er geen flauw benul van hoeveel hij wel zou moeten betalen om die steen te bemachtigen. “Ik zie voorlopig maar één mogelijkheid,” zegt Paul stilletjes tegen Sylvia. Wij aanvaarden die steen en verkopen hem. Dan kunnen we het bedrag van de opbrengst delen.” Sylvia kijkt een beetje beduusd. Ze zag zichzelf al uitblinken tussen haar vriendinnen met die mooie hanger rond haar hals.
“Ik kan Paul wel een beetje begrijpen,” zegt Sander.”Indertijd was er op de radio een programma: ‘Het Eenzame Harten Bureau’ of zo iets. Alle eenzame mensen konden daar hun miserie kwijt. Dat programma was een klankbord voor klagers en zagers. Ze konden er vrijuit vertellen hoe zielig en alleen ze zich voelden en hoeveel onrecht hen werd aangedaan. Het was noch de bellers, noch de radiopresentator duidelijk dat deze mensen gewoon loon naar werken kregen. Hoe kan je nu alleen en eenzaam zijn als je tussen 7 miljard mensen en miljoenen dieren leeft? Als jijzelf de deur naar je hart dichtgooit voor anderen, dan ben je natuurlijk alleen en eenzaam. Men krijgt in het leven zoveel als men zelf geeft, als men niets geeft komt er ook niets terug. Hoe meer je geeft, hoe meer je kunt ontvangen. Hoe minder je geeft, hoe minder je kunt ontvangen. De uitstroom bepaalt de instroom. Dat is een levenswet en die is voor iedereen gelijk.
Zelfs moderne economieën gedijen op het principe van ‘geef alles aan allen’. Van de miljarden mensen die Google gebruiken is er niet een die een cent betaalt. Ook YouTube, twitter of Flickr kan je gratis gebruiken. Ze volgen het principe van de natuur: geef alles wat je hebt en vroeg of laat komt er wel iets terug. En dat er veel, zeer veel kan terugvloeien, hebben de oprichters Larry Page en Sergey Brin van Google al ondervonden.”
“Ach ja, ik ken dat,” komt Jef tussen. “ De wereld is van iedereen, zoals Thé Lau zingt. Ja natuurlijk! Behalve als er goud of olie in de grond zit. Dan is ze van mij natuurlijk. Dat is nu eenmaal de aard van het menselijk beestje.” Ondertussen rolt Paul het stukje perkament terug open en laat het Sylvia lezen. Vooral met de laatste zin heeft hij een probleem. Hij weet niet wat hij zou moeten invullen voor de drie vraagtekens.
De winnaar van deze smaragd geniet alleen van deze steen als hij, of zij de volgende ideeën ten volle begrijpt en toepast.
*Als ik mij verdedig, word ik aangevallen
* Ageren tegen het kwade is zinloos.
* Voel je niet beledigd, want je beledigd voelen is net zo slecht als zelf iemand beledigen
*Je kunt de andere niet beschermen tegen gekwetst worden door zelf de waarheid te verzwijgen *
Als mijn ego verdwijnt, word ik een verlengstuk van ???
Hij leest alles voor en voegt er dadelijk aan toe: ”Iemand een suggestie voor die drie vraagtekens?” Kobe denkt luidop: “als jouw ego verdwijnt, ben je zelf een willoos schepsel in de handen van anderen. Dus, zou daar moeten staan: word ik een verlengstuk van andermans wil. Dat leren ze jou wel bij het leger. De essentie van ‘Befehl ist Befehl’ is precies dat jij je onderdanig opstelt, jouw ego onderdrukt en precies doet wat de chef beveelt. Zo zijn de nazi’s groot geworden”.
“In de kloosters was dat ook zo,” vult Ellie aan. “De pijlers van de samenleving in een klooster steunen op de geloften van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid. Vooral dat laatste. Niet mijn wil, maar die van Moeder Overste zal geschieden. Je krijgt een nieuwe naam en wordt als non of pater gereduceerd tot een egoloos wezen. Mij niet gezien hoor”, lacht Ellie. Sven geeft geen rechtstreeks antwoord, maar vraagt aan Ellie: “Hoe zou jij de drie vraagtekens invullen op de laatste zin van het perkamenten rolletje dat Paul uit het kistje heeft gehaald? Hoewel Paul dat zinnetje hardop had voorgelezen, doet Ellie alsof ze niet weet waarover het gaat. Omdat niemand uit de groep iets beters vindt en ze beiden aanvoelen dat er iets anders moet achter zitten, stelt Sylvia voor om het eens aan Lastri te vragen.
Als hij met zijn perkamenten rolletje bij Lastri staat en vraagt of zij een idee heeft wat die drie vraagtekens moeten betekenen, begint ze te glimlachen. “Denk jij nu werkelijk dat het toeval is dat jij dit kistje kunt openen?” vraagt ze geamuseerd. “Om je vraag een beetje te beantwoorden: weet je waar jouw ego is als je slaapt, of als je in coma ligt, of onder anesthesie bent? Waarom bestaat jouw ego niet meer in momenten van extase en volmaakt geluk? Waar is je ‘ikje’ bij een intens gevoel van eenheid zoals bij het vrijen, zoenen of samen zingen? Denk daar maar eens goed over na en dan vind je het antwoord wel zelf.”
Ondertussen komt een fotograaf de zaal binnen. Hij heeft alles klaar staan om een originele groepsfoto te maken in de tuin. De jonge koppels mogen in hangmatten gaan liggen die tussen de palmbomen hangen. De anderen zitten, staan, of hangen er ergens tussen om de gaten te vullen in het decor. Na de laatste flits van zijn flashlampen kunnen ze terug naar het zaaltje voor een laatste drink. De fotograaf heeft beloofd dat hij dadelijk de mooiste foto zal afprinten zodat ze die nog kunnen meenemen als souvenir. Als ze terug in de zaal komen, kijkt Sylvia verbaasd rond. Ze vindt dat zakje met de groene smaragd niet meer. “Hoe kan dat nu?” zegt ze tegen Paul terwijl ze in paniek verder zoekt. “Daarnet lag het hier nog op de tafel.” Paul heeft het ook niet en niemand heeft iets abnormaals gezien. Paul ontvouwt opnieuw dat perkamenten rolletje en leest nog eens het lijstje door van de aanbevelingen. Tot zijn eigen verbazing ziet hij onderaan in zeer kleine letters nog een zin staan die er oorspronkelijk zeker niet stond. Als designer heeft hij praktisch altijd zijn loep bij de hand, zo kan hij gemakkelijk de nieuwe zin lezen:
‘Smaragden kunnen schitterend schijnen en dan plotseling verdwijnen”
Wat is hier allemaal gaande, vraagt Paul zich af. Het mysterieuze zinnetje op Paul zijn perkamenten rolletje met de boodschap dat smaragden zomaar kunnen verdwijnen, is wel zeer verdacht. Wie heeft er dat zinnetje bijgeschreven? Of stond het er al op met onzichtbare inkt? Sven is natuurlijk verdachte nummer één voor enkele leden van de groep. Hij heeft dat perkamenten rolletje met de smaragd in het kistje gestopt én niet te vergeten, hij heeft tijdens één van de eerste avondsessies duidelijk getoond dat hij een handige goochelaar is. Hoe hij dit zakje met de smaragd heeft kunnen wegtoveren met een echte goocheltruc is natuurlijk een raadsel. Maar daar staat tegenover dat hij één van de eerste was die samen met de groep naar buiten is gegaan voor de fotosessie. Toen lag het zakje nog op tafel. Misschien heeft hij zich laten helpen door een onbekende handlanger om zo zijn dure smaragd terug te krijgen? Maar dat klopt dan helemaal niet met de levensfilosofie die hij verkoopt in de groep. Paul heeft een te grote waardering voor Sven en denkt er zelfs niet aan om hem te verdenken van die diefstal. Die enkelen in de groep die hem heimelijk wantrouwen, zullen het hem op de man af niet vragen, behalve Leo natuurlijk, die heeft daar geen moeite mee.
“Sven, waarom wordt er hier geen politie bijgehaald? Ik dacht dat het zo een dure steen was. Is dat niet de moeite om het verder te onderzoeken, of speel jij een spelletje met die verdwenen smaragd? ” vraagt Leo.
“Neen,” zegt Sven zoals steeds rustig. “Politie erbij halen op jullie laatste dag vóór het vertrek zou niet erg verstandig zijn. Dat is om moeilijkheden vragen, tenzij jullie nog enkele dagen willen blijven natuurlijk. Maar maak jullie maar geen zorgen, die steen komt wel terecht. Bijna plechtstatig haalt hij een apparaat uit zijn zak dat een beetje lijkt op een Black Berry. Hij tikt enkele toetsen in en krijgt een zachte biep-toon. “De steen bevindt zich op minder dan twintig meter van hier,” zegt Sven met een ernstig gezicht en heel duidelijk hoorbaar voor iedereen.
“Die steen zal tegen morgen zeker terug zijn. Dan ligt hij waarschijnlijk bij de receptie van het hotel, bij de verloren voorwerpen.” voegt hij eraan toe. Sven speelt een sluw spelletje. Hij heeft sterke vermoedens dat een van de deelnemers van de avondsessie stiekem de steen heeft mee gejat. Nu speelt hij even voor detective en doet alsof hij de steen met een soort James Bond-zendertje terug kan opsporen. Zo geeft hij tezelfdertijd de vermoedelijke dief een kans om de buit in alle stilte terug te bezorgen, vooraleer hij voor de ogen van al zijn medereizigers ontmaskerd zou worden. Die koele zelfverzekerdheid van Sven mist zijn uitwerking niet. Simonne heeft het gevoel dat de smaragd brandt in haar handtas. Zij zou zo graag die steen gehad hebben. Toen ze hoorde dat Paul zei: “Eigenlijk is die steen van iedereen,” dacht ze, “dan is hij evengoed van mij. En Paul moet hem toch niet hebben. Dus, waarom niet ik?” Bij het verlaten van het zaaltje naar de fotosessie is zij als laatste naar buiten gegaan. Ze heeft met een veegbeweging het zakje van de tafel geschoven zodat het recht in haar open handtas terecht kwam.
Nu zoekt ze in paniek naar een oplossing om zeker niet voor de ogen van iedereen ontmaskerd te worden. Ze ritselt in haar handtas en neemt een zakdoek die ze zo onopvallend mogelijk uit haar handen laat glijden. Ze tikt voorzichtig tegen Jef zijn arm en doet teken dat haar zakdoek op de grond is gevallen. Terwijl ze zich bukt, neemt ze het zakje met de smaragd uit haar handtas en schuift met een zwiepbeweging het zakje over de vloer tot het een paar meter verder onder de tafel blijft liggen. “Ha, ik heb hem”, zegt ze opgelucht tegen Jef en toont haar zakdoek met de blauwe batikken tekening die ze in Java had laten kleuren. Niemand heeft iets gemerkt.
Volgende week Hoofdstuk 22 Thuiskomen
Lastri gaat een beetje apart zitten want het is haar laatste dag als reisgids voor deze groep. Ze wil rustig afscheid nemen en iedereen afzonderlijk een speciaal cadeautje bezorgen. Onopvallend heeft ze haar kleed bovenaan een beetje open gemaakt zodat haar halsjuweel zichtbaar wordt. Greet is de eerste om haar te begroeten. Ze blijft even staren naar die hanger met groene edelsteen rond haar hals. Dit juweel lijkt verdacht veel op de smaragd uit het kistje van Sven.
Als Lastri haar verwarring ziet, doet ze teken met haar hand om dichter te komen. “Zal ik jou ook een groene smaragd bezorgen,” zegt ze lachend. “Sven heeft mij verteld dat jij af en toe ’s avonds naar de sterren gaat kijken. Als je nog eens onder de sterrenhemel staat, kies dan jouw lievelingsster. Zorg dat je die bij een volgende beurt terug vindt en bekijk die ster als jouw eigen boodschapper. Je krijgt een intense, persoonlijke band met jouw lievelingsster. Elke dag zal ze meer en meer schitteren. Zoek zo vaak mogelijk jouw ster aan de hemel en vertel haar telkens jouw verhaal van de dag, zelfs al zie je die ster niet door de bewolking. Ze zal jou vragen om elke dag iets weg te geven aan een ander. Zomaar, omdat je graag geeft. Als je in gedachten nog maar wenst dat je er iets voor terug gaat krijgen, weet dan dat je niets hebt gegeven. Dat is pure ‘commerce’. Ik geef iets aan jou en jij geeft iets terug. Alleen als je zomaar geeft zonder enige bijgedachte zal jouw groene smaragd beginnen fonkelen tot een schitterende geluksster, elke dag een beetje meer.” Greet weet niet goed hoe ze moet reageren. Ze staat een beetje onhandig rond te draaien en fluistert dan ineens: ”Dankjewel, Lastri”. Ze krijgt tranen in haar ogen en weet zelf niet waarom.
Ook voor Leo is Lastri een raadsel. Hij voelt haar aanwezigheid en heeft een grote waardering voor haar. Als echte jager voelt hij de authenticiteit van een wild dier. Zuiver en hard en toch door en door goed. Een vreemd mens. “Weet jij waarom het mooiste gebed uit het christendom begint met “Onze Vader”? vraagt Lastri aan Leo. “Euh, nee?!” zegt Leo. “Waarom begint dit gebed niet met ‘Mijn Vader’?” Lastri pauzeert even en geeft dan zelf het antwoord. ” De aanhef van dit gebed zet met ‘Ónze Vader’ het ‘ego’ schaakmat. Diegene die zo bidt, verlaat het bekrompen ‘ik en mijn’ en komt op een hoger plan terecht. Dan ruimt het trio ‘Me, myself and I’ plaats voor een ruimere werkelijkheid.“ “Maar ik bid helemaal niet, al jaren niet meer. Vanaf mijn schooltijd zelfs niet meer. Wat moet ik nu met het afdreunen van die gebedsformule?” verdedigt Leo zich. “Dit is jouw groene smaragd, Leo. Het ONZE VADER.”
Lastri legt zó sterk de klemtoon op beide woorden dat het blijft nazinderen in zijn hoofd. Een beetje spottend denkt hij bijna luidop: Ja! Moeder overste. Jij denkt toch niet dat ik ‘Onze Vaders’ ga bidden zoals die kwezels in de kerk. Maar dan ziet hij ineens zijn hoge score op de arrogantievragenlijst voor de geest. Hij beseft meteen dat het zomaar geen toeval is dat Lastri hem deze hint geeft. Hij herpakt zich en neemt vriendelijk afscheid van Lastri.
Als Jef met zijn Simonne even dag wil zeggen tegen het ‘oud besje’ is Simonne zichtbaar nerveus.”Excuseer ons mevrouw dat we jouw sessies niet hebben bijgewoond,” begint ze. “Na die ellende op Sulawesi wilden we er nog eens een volle week echt van genieten.” “En is dat ook gelukt?” vraagt Lastri. “Die tweede week op Sulawesi ‘chez les cochons’ vonden we maar niks, “zegt Jef. “Totaal geen comfort. Hier op Bali, dat was pas de ‘max.’ Als we in die barpool zitten met een long drink voelen we ons echt in Luilekkerland. Meer moet dat niet zijn voor mij en ‘ons Simonne’. Onze volgende reis wordt alleszins een luxueuze cruisetocht op een schip. Dat wordt pas genieten!” Lastri ziet hoe beide levensgenieters nog volledig gevangen zitten in hun ego-tunnel die gedirigeerd wordt door hun ogen, oren, reuk, tastzin en vooral hun smaakpapillen. Lastri laat ze maar dromen van de luxe tussen de acajoubruine hangbuikdikkerds die op het dek liggen te zonnen.
Henry en Saskia schuiven aan achter Simonne. Lastri heeft van Sven vernomen dat Henry een echte crack is in wiskunde die de formule van Euler ‘zo mooi’ vindt. Lastri weet dat wie de schoonheid in wiskunde ontdekt goed op weg is om zijn persoonlijke smaragd te doen schitteren. Kunnen genieten van de volmaakte harmonie van een wiskundige formule brengt iemand dichter bij de grote harmonie. “Ik hoef jou niet te vragen of je John van Neumann kent,” begint Lastri. “Misschien wel de grootste wiskundige van de vorige eeuw. Een wonderkind dat al op zesjarige leeftijd getallen van acht cijfers uit zijn hoofd kon delen en al op acht jaar de beginselen van de differentiaal- en integraalrekening begreep. Een supergenie dat niet meer weg te denken is uit de moderne natuurkunde, de speltheorie en de informatica. Daar sta je als gewone mens alleen maar vol bewondering naar te kijken. En toch blijft zo een uitzonderlijke creatieve geest in zijn speltheorie steken in het idee dat de slimste egoïst altijd wint. Op korte termijn is dat nog waar ook. Gelukkig heeft de latere Nobelprijswinnaar John Nash die speltheorie gecorrigeerd. Is het niet merkwaardig dat zo een superintelligent man zich bezig hield met intercontinentale raketten en onderzeeboten? Hoe kon hij één van de leidende figuren worden in de ontwikkeling van de waterstofbom? Hoe was het mogelijk dat hij tijdens de koude oorlog heftig en vurig pleitte om de Sovjet-Unie ‘preventief’ met atoombommen te bestoken. Kwestie van de mogelijke vijand altijd een stapje voor te zijn? Dat was toch de uitkomst van zijn speltheorie. Hij verdedigde zelfs het idee om als eerste een atoombom te gooien op de grote Japanse steden. Is dat niet vreemd? Zó uitzonderlijk intelligent kunnen zijn en helemaal niet wijs.”
Henry denkt nog even: waarom komt ze nu precies bij mij met dat verhaal over van Neumann? Anderzijds voelt hij zich wel gevleid dat er eindelijk eens iemand is die iets vertelt over ‘zijn wereld’. Nee, wijs was von Neumann zeker niet. Henry had ooit gelezen dat hij een verschrikkelijk slechte chauffeur was die daarenboven nog de gewoonte had om een boek te lezen terwijl hij zijn wagen bestuurde. De talrijke boetes en kosten die hij tijdens een hele rits auto-ongelukken veroorzaakte, werden in alle stilte door zijn werkgever betaald. “Waarom vertel je mij dat eigenlijk?” vraagt Henry. “Wel, precies omdat jij je nu afvraagt waarom ik dat jou vertel”, is het mysterieuze antwoord. Of Henry met dit antwoord ooit zal ontdekken dat hij bijna voor honderd percent in zijn hoofd leeft, is misschien mogelijk met de hulp van zijn Saskia. Als Lastri merkt dat zij vol begrip meewarig glimlacht, heeft ze er alle vertrouwen in dat zij Henry straks wel zal uitleggen wat ze precies bedoelde.
Dan richt Lastri zich plotseling tot Saskia zelf. “Een goede vriend van jouw Libanese lievelingsschrijver, Kahlil Gibran, was Mikhaïl Naimy. Uit zijn diep inzicht groeide een parel van wijsheid en schoonheid: ‘Het boek van Mirdad’. Zing elke dag een stukje van zijn poëzie en de sluiers zullen verdwijnen”. Lastri draait haar gezicht en een donkere vreemde kant wordt zichtbaar. “Vóór ik het vergeet, wist je dat iedere mens, ook een afgeborstelde barbiepop, gemiddeld achttien ontsierde plekken op de huid heeft? Dat zie je natuurlijk nooit op foto’s die met Photoshop zijn bijgewerkt.” Deze keer moet Henry zijn lachen beheersen en staat Saskia een beetje verbouwereerd rond te draaien. Die twee zullen vanavond elkaar wel één en ander wijzer kunnen maken.
Voor dokter Luc heeft deze reis niet gebracht wat hij ervan verwacht had. Hij heeft zich al te pletter gezweet en voelt zich niet goed in zijn vel. Gelukkig werden ze in hun luxehotel op Bali goed verwend en dat heeft veel goed gemaakt. Omdat Luc niet goed weet welke houding hij eigenlijk moet aannemen tegenover Lastri, gaat hij snel achter Saskia naar haar toe, gewoon om beleefdheidshalve afscheid te nemen. Even ‘dag zeggen’ en wegwezen, denkt hij. Lastri staart als afwezig voor zich uit en blijft zo kijken, ook als Luc vlak voor haar staat. Ze zegt geen woord, maar doet teken om dichterbij te komen. Ze stopt een fluwelen zakje zoals dat van de groene smaragd in zijn hand: ”Jouw groene smaragd”, zegt Lastri. Luc knijpt zijn vuist dicht en durft niet te kijken. Hij mompelt zacht ‘dankjewel’ en laat Ellie aanschuiven.
Ellie die zich zoveel dagen ziek heeft gevoeld door die rotmalariapillen is wat blij dat het nu beter gaat. Nochtans, ze voelt zich niet bepaald ‘happy’. Ze heeft al die dagen niet kunnen zeggen wat ze wou. Daar komt nog bij dat Sven en ook Lastri haar al een paar keer goed op haar nummer hebben gezet en daar kan ze beslist niet tegen. Dat wringt nu al dagen lang. “Weet je wat het effect is van tien nieuwe mentale oefeningen tegelijkertijd doen?” Vraagt Lastri aan Ellie. “Waarschijnlijk niet veel. Beter één oefening grondig uitwerken en dan pas de volgende aanpakken zal effectiever zijn, denk ik,” antwoordt Ellie. “Wil je zo een oefening?” vraagt Lastri. Als Ellie ja-knikt gaat Lastri rustig verder alsof ze verwachtte dat ze wel ‘ja’ zou zeggen.
“Kies jouw geheim plekje waar je ongestoord een tijd rustig kan zitten. Zit daar elke avond een kwartier lang stil op een stoel met gesloten ogen. Laat de gedachten door je hoofd flitsen en bekijk die ongenode gasten als een welwillende toeschouwer. Als je die oefening maandenlang volhoudt, zal stilaan bij elke beurt het aantal vlinderideeën, dat door je hoofd fladdert, verminderen. Het aantal gedachtentreintjes dat door jouw hoofd raast, zal verkleinen tot ze uiteindelijk verdwijnen.” “Ach, dat is toch een simpele meditatieoefening die iedereen kent,” reageert Ellie. Sven heeft die trouwens ook al aanbevolen. Echt niks nieuws, denkt Ellie. Zij had wel iets anders verwacht, zeg maar een meditatieoefening voor gevorderden of iets dergelijks. Zo iets simpels. Wat moet ze daar nu mee aanvangen?
“Inderdaad, bijna iedereen ként die oefening. Nu ze nog doen, dag na dag, na dag en bewust het theater in je hoofd blijven observeren. Meer moet dat niet zijn”.
Een beetje ontgoocheld neemt Ellie afscheid van Lastri. Ze gaat naar haar man Luc die ondertussen voorzichtig zijn cadeautje open maakt. Eigenlijk had hij het beter open gemaakt toen hij bij Lastri stond. Misschien nog goed dat hij nu pas het fluwelen zakje losstrikt. Er zit een boon in het zakje met een briefje. Wat moet ik met een onnozele boon, denkt Luc bij zichzelf. Op het briefje staat: “Een boon is een boon, is een boon en eigenlijk toch geen boon.” Die rare zin wordt al iets duidelijker als hij ineens de boon met kleine stootjes ziet bewegen. Het is een Mexicaanse springboon, waar kinderen zich soms mee amuseren. Als ze rijp is, begint ze te bewegen met kleine rukjes en stootjes. Als door een onzichtbare hand wordt ze gestuurd door een witte, half doorschijnende larve die in de boon verborgen zit. Bij de warmte van je handpalm, of als men ze in de volle zon legt, begint de larve zich te krullen en te draaien om de overvloedige warmte tegen te gaan. Ze beschermt zich tegen uitdroging door te verspringen in de boon. Uit de verpopte larve komt een zilverkleurige mot te voorschijn, maar dat weten Luc en Ellie blijkbaar niet. Ze zijn beiden nu zo negatief ingesteld dat ze de overduidelijke hint, verborgen in de springboon, althans voorlopig niet eens snappen.
Sander staat voor Lastri: “Ik zou jou graag iets geven, waar kan ik jou mee plezieren?” vraagt hij. “Ik hoor jou graag zingen en je weet blijkbaar meer dan een gewone sterveling”. “Het mooiste geschenk dat je mij kunt geven, is een zingende Sander die in zijn stille bossen zijn zielenzang brengt. De rest volgt wel. Waarom zing je ook niet zoals jouw geliefde nachtegaal? Als je ’s avonds in het bos jouw zielenzang zou zingen, begint misschien de nachtegaal te luisteren.” Een milde, warme glimlach streelt haar gezicht. Er zit geen greintje boosheid in haar.
“Zal ik zeker doen, zodra ik thuis ben. En nogmaals bedankt, ik heb op die korte week veel van jou geleerd.” In zijn directe en simpele eerlijkheid zegt Sander spontaan wat hij denkt. Het duo Miel en Kobe staat gezellig te kletsen met Bob en Nicole samen met de pas gehuwden Paul en Sylvie. Als Miel even naar toilet moet, trapt hij op zijn loszittende veter. Hij bukt zich om zijn schoenveters terug fatsoenlijk aan te sjorren. Als hij vóór zich uit kijkt, ziet hij onder tafel het zakje met de smaragd liggen. Niet te geloven! Hij kruipt zoals een kleine pagadder op handen en voeten onder tafel en komt triomfantelijk met het zakje er terug onderuit gekropen. “Ik heb het!” roept hij luid. Miel schreeuwt het zo hard dat ze allemaal naar hem kijken terwijl hij nog zoals een hondje van onder tafel komt gekropen.
Sylvia is zo blij dat ze spontaan Miel op zijn wang zoent. “Dank je Miel, echt dankjewel!” Ze maakt het zakje open en haalt er de schitterende smaragd uit. Ondertussen loopt ze overgelukkig naar Paul die al bij Lastri staat.
“Jij hebt nu twee groene smaragden die schitteren,” zegt Lastri tegen Sylvie. “Eentje in jouw handen en een tweede diep in jouw schoot.” Sylvie denkt even: “Hoe kan Lastri dat nu weten dat ik in verwachting ben?”
“Je hoeft niet te twijfelen”, vervolgt ze, “de hoge glans van een jonge moeder in verwachting, daar kan ik niet naast kijken.” Ze zegt het stil en zacht zodat de anderen het niet kunnen horen. Sylvie krijgt een lichte blos op haar wangen en ze luistert vol aandacht. Er zweemt een frêle glimlach om haar mond. In haar verbeelding zit ze terug op het warme vruchtbaarheidskanon in Jojakarta en voelt opnieuw de hete gloed van het stalen kanon aan haar dijen. Haar diepe wens is dan toch in vervulling gegaan. Ze is al meer dan enkele weken over tijd en dat is haar gewoonte niet. Ze koestert stil dit geluksmoment. Zoals alle jonge moeders vreest ze die kortstondige zeepbel van euforie te zien kapot springen als ze het al te vroeg zou verder vertellen in de groep. Paul voelt zich ongemakkelijk terwijl hij naar Lastri loopt. Ze hebben hun groene smaragd nu wel terug, maar hij blijft zich schuldig voelen omdat hij de anderen tekort doet als hij die steen behoudt. Zo denkt hij nog met spijt terug aan die kleine Joko, waarvan hij geen bromtol gekocht heeft. Die smekende ogen van dat ventje blijven hem achtervolgen. Toch merkwaardig, denkt Paul. Waarom kijk ik niet terug op al die prachtige meesterwerken van batikdesign, schilderijen en bouwwerken? Waarom is mijn geest niet vervuld van die overweldigende natuur en al die mooie mensen hier? Waarom koester ik die zielenzang van Lastri niet? Het waren allemaal zoveel schone momenten en toch zit ik nu verveeld met die groene smaragd, die ik nota bene eerlijk gewonnen heb. Lastri ziet de bezorgdheid op zijn gezicht.
“En Paul, lukt het een beetje met jouw zielenzang? Heb je al gevonden wat er moest ingevuld worden bij de drie vraagtekens op het perkamenten rolletje? Weet je waarom jij zo vaak je handen op en neer wrijft? Heb je er al een idee van waarom jij zo van die dromerige ‘staarmomenten’ hebt waarbij je voor jezelf als afwezig blijft uitkijken?” Het is net alsof Lastri met een batterij van vragen die ze afvuurt, wil zeggen: schiet eindelijk eens wakker man. Ineens moet Paul terug denken aan de felle lichtflits van die piek bovenop de Borobudur die hem deed wenen. Hij voelt zich in de ‘grote mensenwereld’ zo kwetsbaar als een kuikentje dat pas uit de eierdop kruipt. Alleen tussen het warme dons van de moederkloek voelt hij zich veilig en geborgen. Maar zoiets zeg je natuurlijk niet als een volwassen man tegen iemand anders. Er zijn momenten dat het minste hem doet wenen. Een lief gebaar, een mooie bloem in de zon, een lustig zingende lijster in een boom. Hij zou het allemaal willen omarmen en zachtjes in zijn handen sluiten. Maar hij weet ondertussen dat je netels niet kan zoenen en dat je egels heel omzichtig moet strelen. Hij weet, als lelies willen botsen tegen harde rotsen, dan is de verliezer steeds gekend.
“Een grote gevoeligheid is een precieus en goddelijk geschenk”, gaat Lastri verder. “Maar grote kwetsbaarheid maakt jouw leven tot een hel als het ego gevangen zit in overspannen zenuwen. Alleen ga je het niet aankunnen. Als je ego verdwijnt en een verlengstuk wordt van de ‘drie vraagtekens’ zullen de donkere wolken verdwijnen en komt de zon te voorschijn.” Paul zegt niets maar voelt zich zo goed bij Lastri. Zij geeft hem dat grote vertrouwen zoals indertijd alleen zijn moeder dat kon. Zij vervult zijn spirituele nood en spontaan voegt hij zijn handen samen en maakt de namasté-groet. Hij weet zelf niet waarom.
Kobe, de kobenel zou Henry zeggen, is een man van principes: rechtlijnig en correct. Hij is zo soepel als een breekijzer. Hij heeft door zijn jarenlange legerdiscipline een strakke, eigenzinnige en starre houding opgebouwd. Als gezondheidsfreak loopt hij dagelijks zijn rondjes met de chrono en hartslagmeter bij de hand. Ondanks zijn zelfverzekerdheid is Kobe heel onzeker van binnen. Hij heeft de gezegende leeftijd van zeventig bereikt, maar kan niet ontkennen dat zijn fysieke en mentale kwaliteiten stevig op de terugweg zijn. Daarbij komt nog dat hij praktisch alle dagen geconfronteerd wordt met zijn zieke vrouw die als Alzheimerpatiënte in een instelling verblijft. Die uiterlijke stoerheid poetst hij op voor de show. Het spook van de lichamelijke en vooral mentale afbraak houdt hem constant gezelschap. Hij informeert beleefdheidshalve naar de gezondheid van Lastri.
“ Niet zo best,” reageert Lastri, “een totaal versleten carrosserie, maar gelukkig met een springlevende geest. Terloops, ken jij de wijsheidsparadox?” vraagt Lastri. “Euh, neen! Nooit van gehoord”, zegt Kobe.
“Mooi samengevat zou ik zeggen, hoe dunner je haren worden, hoe beter de zon naar binnen kan schijnen. Het staat vast dat we lichamelijk en ook mentaal flink achteruit boeren als we ouder worden. Maar ondanks het duidelijk verval van onze hersenen, neemt ons lerend vermogen na ons vijftigste levensjaar eerder toe dan af. Oudere mensen kunnen mits training en de juiste stimulering geestelijk echt bloeien en genieten van de voordelen van een rijp brein. Wijsheid verwerven heet dat in de volksmond. Heel wat mensen op leeftijd bereiken hun grootste creatieve prestaties op zeer hoge leeftijd. Denk maar aan Goethe, Mandela en Picasso. Dat ‘Benidorm bastards’ en ‘smosties’ die alleen maar bezig zijn met lekker eten en drinken niet veel wijsheid leren, hoeft niet te verwonderen. Maar het kan anders. Zelfs met een ontaard en afgetakeld lichaam zoals dat van de astronoom Stephen Hawking is het menselijk brein nog tot grootse prestaties in staat. Vanuit zijn rolstoel en met een spraakcomputer enthousiasmeert hij nog honderden studenten in de natuurkunde en astronomie. Hoe meer de spieren verslappen en hoe harder de botten kraken, des te meer tijd krijgt de mens om zich bezig te houden met zijn innerlijke wereld. De ziel wordt sterker en groeit in wijsheid. Ook voor jou, Kobe volgt nu het eindspel. Winnen of verliezen op jouw reis naar binnen is geen kwestie van toeval of geluk. Wij oogsten wat we zaaien en verzorgen.”
Ineens verandert Lastri van toon en zegt bijna op fluistertoon: “Het boek van Deepak Chopra over de grootste spirituele leider van de mensheid die jouw geliefkoosde Bijbel beheerst, kan jou daarbij helpen.” Kobe heeft nog nooit gehoord van die man, maar omdat het Lastri is die het hem aanbeveelt, zal hij het zeker opzoeken en lezen.
Als Miel bij haar komt, kan hij het niet laten om de versleten foto te tonen van zijn Liza. Zijn Lizelotteke moet een knappe verschijning geweest zijn toen ze nog vooraan in de twintig was. Sinds zijn eerste ontmoeting met Lastri houdt Miel dat beeld in zijn gedachten. Stilaan heeft het beeldschoon meisje op de foto, het ‘bezemwijf dat zijn leven verzuurde’ verdrongen. De heks die al de pijnkabouters in hem deed ontwaken, is opnieuw een jonge prinses geworden. De toverfee die hem in de beginjaren zo gelukkig maakte, wil hij kost wat kost terugwinnen.
“Dag Miel,” zegt Lastri, “een mooie foto, maar staar je niet blind op de prachtige verpakking. Die gaat stilaan kreuken, verschrompelen en versierd worden met grafbloempjes en wratjes. Als je erg goed zoekt, vind je onder de kraaienpootjes en dorre plekken een ruwe edelsteen. Maar het wordt een lange en moeizame weg voor jou om die te vinden. Ook voor jouw Liza zal het hard werken worden om die verborgen steen te vinden en daarna te polijsten tot hij schittert”. Miel begrijpt de hint en is opgelucht. Hij beseft ineens ten volle waar hij voor staat.
Als Nicole bij Lastri komt, zegt ze al lachend :” Je bent wel een Hollandse, maar ik ga jou een dikke Vlaamse merci geven. Ik voel mij echt goed als jij zingt. Hoe dat komt weet ik niet, maar je hebt mij blij gemaakt en rust gegeven. Telkens als jij zingt, geeft mij dat een warm, troostend gevoel. Euh, mag ik iets persoonlijks vragen?” Lastri knikt rustig ja terwijl Nicole verder gaat. ‘Ik ben lid van een spiritistisch genootschap. Er gebeuren de laatste tijd rare dingen waar ik af en toe bang van wordt. Wij krijgen soms vreemde boodschappen door met ons ouijabord. Wat denk jij? Zou ik er mee doorgaan? Het is wel spannend. Er gebeuren totaal onverwachte dingen.”
“Beste Nicole, jij hebt een kapperszaak, niet? Wel, zou jij in de leer gaan bij een kapper die de verkeerde kleurshampoos hanteert en je haar ruïneert tot een slordige stekelkop?” “Euh! Neen natuurlijk niet!”. “Waarom zoek je dan contact met minderwaardige en soms zelfs kwaadaardige entiteiten, als hier onder de levenden zoveel waardevolle en wijze mensen rondlopen? Even denkt Nicole, waar vind ik die? Tot ze plotseling beseft dat ze vlak voor zo een wijs mens staat. Nu wat zoekt ze eigenlijk in dat clubje? Gezelligheid, spanning, avontuur, de mysterieuze verrassing waarmee ze kan uitpakken bij vriendinnen? Hun clubje heeft iets van een bende snotneuzen die poken in een wespennest en snel wegrennen om daarna opgelucht te triomferen: “Ik ben toch niet gestoken. En jij?”
“Weet je wat ik het allermooiste vond aan deze reis?” gaat Nicole verder. “Het mooiste van de reis vond ik…” ze aarzelt even en zegt dan erg stil “de babyboom.” Ze weet dat Lastri dat wel begrijpt, maar beseft tezelfdertijd dat anderen nooit zullen inzien waarom zij net uit al die reisbelevenissen dat korte bezoek aan die ‘babyboom’ verkiest. Als ze de verwonderde blikken ziet van Simonne en Greet die vlakbij staan en het toch gehoord hebben, gaat ze vlug verder met: “…en natuurlijk het verblijf hier op Bali in ons prachtig hotel, dat vond ik ook super.”
Bob ziet de lichte verwarring bij zijn Nicole en komt haar ter hulp: ”Ja, ook ik vond die ‘babyboom’ echt uniek,” zegt hij. En als architect stond ik vol bewondering voor die boothuizen natuurlijk. De meeste last heb ik gehad van die zwoele hitte en de dieselstank in het vuile Jakarta. Ook die slachtpartijen van die schreeuwende varkens op Sulawesi vond ik maar niks.” “Wist je dat varkens niet naar boven kunnen kijken als ze op hun vier poten staan?” begint Lastri. “Hun ogen zijn alleen gericht naar voren om het ‘zwijn aan de trog spel’ te kunnen spelen. Om ter eerst de grootste en lekkerste brokken verorberen, dat is hun levenskunst. De sterkste kan zich het eerste verzadigen. Daarna mogen de ‘losers’ het overschot opslorpen, als er tenminste nog iets over is. Sommige mensen blijven zoals varkens alleen maar naar voren kijken naar de grote brokken. Ze hollen vooruit geobsedeerd door de winst voor hun neus. Ze kijken zelden of nooit naar de ander, of zeker niet naar boven, want daar is toch niks te verdienen. Maar varkens zijn heel intelligent en hebben bijzonder fijne zintuigen. Ze zijn buitengewoon stressgevoelig. Tijdens het verhokken of het transport van varkens gaan ze soms dood van de stress. ”
“Neen dat wist ik niet, maar wat dan nog!?” reageert Bob een beetje verbaasd. “Gestresseerde varkens zullen nooit aan yoga doen en de zonnegroet brengen vooraleer hun dag te beginnen. Mensen gelukkig wel, want niets geeft meer interne rust aan nerveuze stresskonijnen dan sporten of in alle stilte yogaoefeningen doen.”
“Daar heb ik geen tijd voor,” denkt Bob, “van zes uur ’s morgens ben ik al uit de veren, vaak pas tegen acht uur of nog later thuis, dan zak ik liever even door in mijn zetel voor TV, of pak een pint. “ “Denk aan de vlieg in de fles,” zegt Lastri, “als je tijd wil winnen, zit dan even stil, gans alleen en luister naar de poëet Bertus Aafjes. “De ware tijdwinst is kijken naar een zwaan.” Bob knikt beleefd en zegt niets. Hij denkt: “Mens toch, waar zou ik toch de tijd vinden om rustig een zwaan te gaan bekijken tijdens mijn werkweek? Ik cross van werf naar werf en zit tot tien uur ’s avonds nog plannen bij te werken.” Sommigen hebben blijkbaar niet genoeg aan één harde les. Ze blijven tegen die betonnen muur lopen tot ze koppijn krijgen en denken zoals een kleuter: ‘Stomme muur’. Een ‘burn outje’ min of meer, wie maalt daar nu nog om? Daar zijn toch pillen voor, of niet soms?
Ook Sven neemt afscheid van Lastri. Hij sluit haar hoofs in zijn armen zoals een priester zijn collega begroet vóór het altaar tijdens een hoogmis. Er komt geen nutteloze ‘blabla’ bij te pas. Ze voelen elkaars aanwezigheid en weten beiden dat ze samen blijven, ook al zitten ze morgen duizenden kilometers ver uit elkaar. Lastri sluit haar ogen en ademt rustig in en uit. Dan zingt ze een laatste keer haar zielenzang. Heel de groep houdt zich stil en luistert vol aandacht naar al die vreemde geluiden. Ze voelen een warme aanwezigheid en gaan allen voor de allerlaatste keer rustig naar hun kamer.
***
Miel staat vol ongeduld te wachten aan de uitgang van de luchthaven van Schiphol. Hij voelt zich gespannen en opgeladen. Zijn zoon komt hem afhalen. Tijdens de lange vlucht naar huis heeft hij herhaaldelijk de foto van Liza bovengehaald. Hij koestert dat beeld en denkt intens aan haar zoals Lastri hem had aangeraden. Het fotootje zit vooraan in zijn portefeuille. Als hij die openklapt, loert hij naar dat knap beeld en voelt hij weer dat intens verlangen.
Zoonlief brengt hem met zijn bagage bij hem thuis binnen. Hij hoopt stiekem dat het weer goed komt tussen zijn ouders want dan kan hij terug zijn eigen leven leiden. Miel kleedt zich op zijn paasbest voor de langverwachte ‘date’ met zijn Liza. Nog eens vlug met het scheerapparaat over zijn kin en een lichte parfum over zijn wangen verstuiven om zichzelf om te toveren tot een nieuwe Don Juan. Hij wil nog snel naar de bloemenwinkel voor die witte fresia’s, want die ruiken volgens zijn Liza zo bijzonder lekker. Ook wil hij nog even binnen springen bij de bakker om een mokkagebakje, haar lievelingsdessert, te kopen. Het is nu of nooit, denkt Miel. In gedachten houdt hij haar gevangen in zijn armen zoals tijdens hun verlovingstijd. Ze kon toen zo luid en warm lachen. Misschien doet ze het nu, na al die jaren, nog wel eens. Terwijl Miel met veerkrachtige tred door de straat loopt, neemt de spanning toe. De testosteron stroomt door zijn aderen en benevelt zijn geest. Hij haalt de oude foto met de jonge Liza nog eens boven en lacht naar het beeld van zijn grote liefde gehuld in een zijden kleed. Alleen maar al het idee aan die fijne zijde, gedrapeerd over haar bevallig lijf doet zijn vingers tintelen. Een naakt vrouwenlichaam zoals van zijn Liza in zijde gehuld: de ultieme verpakking die smeekt om strikjes los te knopen. Zijn Liselotte straalt opnieuw met een liefdesgezicht.
Miel zijn ogen hebben zich dagenlang volgezogen met haar gelaat tot het bleef branden op zijn netvlies. Zijn hart gloeit en zijn ogen zwemmen in haar ziel. Hij hoort haar warme stem die krieuwelt in zijn huid. Zijn lippen willen opnieuw snoepen van dat bruisende leven, verborgen achter die speelse mond. Van haar aromen kan hij voorlopig alleen maar dromen. Miel fantaseert een droom van een vrouw bij elkaar, want zijn smekende handen strelen voorlopig alleen maar die vergeelde foto. Met de rug van zijn wijsvinger wrijft hij zacht over haar gezicht.
Ondertussen staat hij voor de bakkerswinkel. Er is veel volk. Vroeger, denkt Miel, reed in het dorp één bakker rond met zijn bestelwagen en bracht brood bij iedereen. Nu zijn de rollen omgekeerd. Vandaag rijden alle broodconsumenten liefst met de wagen honderd meter verder naar de bakker die zelf lekker thuis blijft zitten. Eigenlijk gaat Miel niet graag naar de bakker. Hij weet niet hoe het komt, maar steeds kan hij als laatste aanschuiven in de lange rij.
Die teleurstelling wordt verzacht als er na hem nog een onnozele hans in de rij komt staan. Miel fantaseert graag terwijl hij in de rij staat te niksen. Je entree bij de bakker moet je verzorgen, denkt Miel. Vroeger duwde men de deur open en riep:”Volk!”. Tegenwoordig staat er al volk, veel volk zelfs. Roepen heeft dus niet veel zin meer. De nieuwe variant is de deur zo krachtig openstoten tot je minstens één voorganger beet hebt tussen de muur en de glazen deur. Zo ziet Miel hoe hij een kort, dik madammeke in minirok te pakken heeft. Haar half blote bil plakte tegen het glas als een zuignap.
Als ze een beetje ongelukkig protesteert, duwt Miel nog even harder door, zodat ze goed klem zit. Kwestie van binnen te kunnen en je aanwezigheid daadwerkelijk te laten voelen. Ondanks die harde entree moet hij zich toch door de glazen deur wurmen om binnen te kunnen. Er staan zo maar liefst vijftien broodvreters voor zijn neus. Miel is ongeduldig en bedwingt de kinderlijke neiging om voor te lopen en zich als eerste aan te melden bij zo een broodverpleegstertje met minischort.
Een corpulente vrouw, haar handen volgestouwd met taartdozen tot onder haar kin wringt zich naar de uitgang. Ze heeft de zondagse ‘smile’ van een breedsmoelkikker. Als laatste in de rij en gentleman van dienst opent Miel voor haar de deur. Een venijnig ideetje van een achtjarig schooljongetje schiet door zijn hoofd. Als hij bij die madam nu eens “pootjelap” zou doen. In degelijk Nederlands: als hij haar eens voetje zou lichten. Gniffelend ziet hij ze al struikelend met de kartonnen dozen de lucht in vliegen. Ze rolt tussen de krieken en de slagroom over het trottoir met haar rok omhoog en ontbloot haar mollige puddingbillen. Het flauwe video-dinges-gedoe geeft hem binnenpretjes.
“Merci, meneer”, zegt ze, omdat Miel zo vrolijk lachend de deur open houd. Na de dikke madam is een graatmagere, lange stek aan de beurt. Zijn broodrantsoen heeft tot nu toe helemaal niet geholpen. Zijn sprinkhanenfiguur is anti-reclame voor onze bakkers. Ondertussen selecteert een gedistingeerde dame in een soort wit, wollen kleed haar smulpartij voor de avond bij elkaar. De innige warmte in haar stem waarmee ze: “En nog vijf chocolade mousses” zegt, verraadt haar vooraf genieten. “En nog vijf soezen”, voegt ze er aan toe. Stel nu eens, denkt Miel, dat ik langs mijn neus weg smalend zou zeggen:
”Zoveel zoetigheid en chocolade, dat is niet goed hoor! Daar geraak je verstopt van.” De gedistingeerde mevrouw zou dan met een vernietigende blik kijken in zijn richting en sissend tussen haar tanden reageren met:” Waar bemoei jij je eigenlijk mee?” “Mevrouw”, zou Miel dan luid antwoorden zodat iedereen het goed horen kan. “Als je een dik buikje met een eendengat wil en graag aan chronische verstopping lijdt, doe maar wat je niet laten kan. Ik zou al die smurrie maar laten staan.” Ze zou rood aanlopen en driftig heen en weer draaien als een klokhen rond haar kuikens. Hier komen brokken van. Dikke vrouwen kunnen toch slecht tegen de waarheid. Iets meer diplomatisch zou hij op een prekerige toon declameren:”Trek het je niet aan mevrouw, tenslotte is het beter de bakker betaald dan de apotheker. Je moet toch van iets doodgaan.” Ondertussen heeft een ouwe taart haar portie deegwaren bemachtigd. Ze grijnst met zo een voldoening dat haar kartonnen gezicht scheurt en kreukt in diepe groeven en plooien.
Om de laatkomers een beetje te tergen, blijft ze midden in de kronkelfile staan buurten met Marie. Ze houden een gezellig fezelkwartiertje en staan behoorlijk in de weg. Als Miel bijna ter hoogte van de tatermadammen komt, ziet hij, dat Marie open schoenen draagt. Zo eens per abuis op die gevoelige tenen trappen, zou dat de file niet in beweging zetten? denkt hij. Al dat gefezel en gekwezel is zo gedaan. De oudere dame toont aan Marie de inhoud van haar kartonnen doos. Ze gluurt en komt in extase. Ze zegt vol verbazing met een flauw gilletje: “Ho!” Dat mens heeft blijkbaar nog nooit in haar hele leven een gebak met slagroom gezien.
“Een pond pralines”, vraagt een deftig vrouwmens. Nu, bij de bakker een pond pralines komen kopen. Gaat dat niet een beetje te ver? Kan ze die niet ergens anders gaan kopen? Waarom wil een bakker persé nog pralines verkopen? Zijn die tientallen broodsoorten, gebak, taarten en allerhande deegwaren al niet genoeg? Een hele rij mensen die wachten op brood, zo maar tegen houden voor een pond puur snoepgoed. De goedgevulde pralinemadame gaat nog wat meer calorieën in haar pruimenmondje stoppen. Met chirurgenhandschoenen verzamelt de verkoopster de klompjes chocoladegoud. Ze vouwt het doosje plechtig dicht en doet er nog een mooie strik rond met krulletjes. Al die moeite voor niks. Want weet je wat er gebeurt zodra die madame thuiskomt? Jawel, ze peutert die strik los en zoekt onder het zilverpapier naar het lekkerste brokje. En hupsakee de eerste gaat binnen en smakken maar.
Ondertussen zit haar zoontje met zijn vieze vingers aan een krentenkoek te pulken in haar tas. Er ligt gelukkig een vliegenmepper. Miel ritst die snel van de toog en doet alsof hij een vlieg gaat doodmeppen. “Afblijven!” De kleine verschiet ervan. Klare taal hebben die gasten nodig. Hij zet een keel op en de moeder van de krentendief heeft nog het lef om te reageren tegen Miel zijn pedagogische actie.
“Meneer!”, roept ze verontwaardigd. “Sorry,” zegt Miel galant terwijl hij een platte krent toont. “Ik had ze toch. Vliegen op eetwaren, dat is niet netjes, weet je. Ze doen de meest onhygiënische dingen op je krentenkoek. De vliegenspatjes die je wel op ruiten, maar niet op die krentenkoek ziet, zijn natuurlijke pure vliegenshit. Daar hoeft geen tekeningetje bij. Dat die vlieg net voordien met haar harige poten in de drek van een hondendrol heeft gezeten moet je als argeloze consument er maar bij nemen. En mevrouw, wat velen niet weten, vliegen kotsen geregeld hun maaginhoud uit op je krentenbroodje.” Ondertussen haalt Miel in zijn verbeelding een vuile, smoezelige zakdoek boven en begint zwaar te kuchen als een teringlijder. Het heeft effect. Hij krijgt meer ademruimte rondom zich. Een koorknaap met piercings in zijn neus bestelt twee witte broden.
“Of neen”, zegt hij ineens. “Geef maar een wit en een grof, gesneden.” De broodverpleegster had de broden al in haar handen en eentje zat al bijna in de snijmachine. “Ha neen, zo niet hé ventje,” zegt Miel, “zo gaan we hier niet beginnen. “Wat is het nu? Twee witte had je toch gezegd, of niet soms? Blijf eens bij je eerste beslissing. Als iedereen hier zo begint, dan staan we hier morgenvroeg nog allemaal. Geef de jongeheer maar twee witte broden,” roept Miel.
“En dat grof brood kan hij morgen komen halen als hij er nog zin in heeft. Ha neen, hé. Besteld is besteld. Punt, amen en uit.” Een beetje beteuterd herpakt de koorknaap zich. “Ja, neem maar de twee witte broden”, zegt hij gedwee. “A la bonheur!” denkt Miel. Het is trouwens zijn beurt. Geënerveerd door het lange wachten en al die complimenten van die soezenlikkers zegt Miel kurkdroog. “Mevrouw, ik heb hier een half uur mijn kostbare tijd verloren. Krijg ik nu geen 20 percent korting? De jonge verkoopster heeft hem blijkbaar goed begrepen. “Korting geven we niet, meneer”, zegt ze kortaf, “maar korstjes kan je wel krijgen. Hier is jouw korting”. Ze duwt ostentatief al de afgevallen korstjes van de broodmachine bij zijn brood. Echt, een pittig broodmadammeke met lef, denkt Miel.
Met die denkbeeldige korstjes in zijn handen glijdt Miel uit zijn dromerijen van stoere bink die het allemaal eens ferm zal zeggen tegen Jan en Alleman. Hij kan eindelijk zijn mokkagebakjes bestellen. Het regent. Met de paraplu, zijn bloemen en de gebakjes stapt hij naar zijn vroegere woonst. Hoe verder hij komt, hoe trager hij begint te stappen. Bijna verkrampt staat hij voor zijn eigen deur. Hij staart een beetje wezenloos voor zich uit zoals hij vroeger ooit deed toen hij voor het eerst naar de tandarts moest. Toen is hij zelfs weggelopen vooraleer aan te bellen. Dat gaat nu niet gebeuren. Hij belt drie keer na elkaar. Het wachten duurt lang. Veel te lang om goed te zijn. De zoon had haar gebeld met de korte mededeling: hij is op komst. Liza wou zich toch een beetje optutten en had rustig eerst een bad genomen. Tijd om naar de kapper te lopen zat er natuurlijk niet meer in. Zelf krullen indraaien zoals in grootmoedertijd dan maar en hier en daar een beetje bijplamuren. Ze staat nog volop te schminken voor de spiegel als Miel aanbelt. Miel hoort haar geslof in de gang en dan gaat de deur krakend open. Liza staat voor hem. Geen opwindende verleidelijke prooi in een zijden verpakking. Neen, een ontnuchterende verschijning: een vrouw op sloffen, met een kamerjas die scheef hangt en licht verward haar dat tussen de haarkrullen uitsteekt.
Ze staren elkaar aan en Miel ziet een reuzengroot “JA” in haar ogen branden. Hij stelt voorzichtig de overbodige vraag: “Mag ik binnen komen?” Met een nauwelijks zichtbare buiging van haar hoofd knikt ze ‘ja’ en laat hem binnen. Het wordt de start van een nieuw perpetuum mobile waarin ze weer vredevol aan elkaars ego kunnen knabbelen, tot één van beide uit zijn vel springt en buiten moet afkoelen. De wederzijdse zoektocht naar de groene smaragd kan beginnen.
EINDE
42 De raven zij zaaien niet, zij maaien niet.
Een parabel die erg moeilijk te ‘verteren’ valt, is deze: “Kijk eens naar de vogels. Ze zaaien niet, ze maaien niet en ze bewaren geen voorraden in schuren.” De jonge predikant voegde eraan toe: ”Wees niet bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten.” Ha neen, hoor ik je al zeggen! Ieder mens met gezond verstand in zijn hoofd denkt dadelijk: kijk maar naar wat er gebeurt met mensen die er maar op los leven en alles laten waaien. Vroeg of laat worden ze geconfronteerd met de simpele waarheid van ‘de krekel en de mier’ en moeten ze gaan bedelen, lenen of stelen om in leven te blijven.
Zelfs mensen die verschrikkelijk hun best deden, werden in de geschiedenis niet gespaard van hongersnoden. Door oorlogen, extreme weersomstandigheden, plantenziekten, massaal optreden van plaagdieren, armoede en zelfs door een belegering of een bewuste politiek van uithongering werden hele volkeren getroffen door hongersnoden waardoor miljoenen mensen gestorven zijn in de grootste ellende. Je moet daarvoor zelfs niet eens in het verleden of in onderontwikkelde landen gaan zoeken. Zelfs nu, leven miljoenen mensen met een hongerige maag en kunnen hun kinderen niet voldoende voeden om gezond groot te worden. Het “wees niet bezorgd van wat je gaat eten” komt hard aan bij die mensen.
En dat vogels en andere dieren niet bezorgd zouden zijn en geen voorraden voedsel zouden aanleggen, klopt natuurlijk ook niet met de werkelijkheid. Niet alleen eekhoorns leggen een wintervoorraad aan om de barre wintertijd te doorstaan. Ook hamsters, muizen en ratten hamsteren noten en vruchten net zoals sommige vogels. Gaaien verzamelen in september tot oktober massaal eikels. Die worden eerst één voor één in de krop verzameld en dan vliegt de gaai met die eikels in de krop en één in de snavel naar zijn leefgebied om ze in de grond te verstoppen als wintervoorraad. Een gaai verstopt elke herfst zo maar liefste enkele duizenden eikels weg in de grond. Zo helpt de gaai bij het heraanplanten van bossen want de eikels die in de winter niet worden teruggevonden, groeien soms uit tot een nieuwe eik.
Zelfs de raven die de jonge predikant expliciet vermeld in deze parabel met ‘de raven, ze zaaien niet en maaien niet en hebben geen voorraadkamer of schuur’, hamsteren net zoals de kauwen en eksters wel voedsel voor de winterperiode. Vinken, kepen, boomklevers en mezen doen dat ook door het verstoppen van beukennootjes.
Wat bedoelt de jonge predikant dan met deze uitspraken? “Wees niet bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten en ook niet voor uw lichaam, wat ge zult aantrekken. Het leven is meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding. Hoeveel meer zijt gij dan de vogels! Trouwens, wie van u is in staat met al zijn tobben aan zijn levensweg een el toe te voegen?”
Hij voegt eraan toe om zijn uitspraak te verduidelijken: “Let eens op de bloemen, hoe zij groeien: zij spinnen noch weven. Toch zeg ik u: zelfs Salomo in al zijn pracht was niet gekleed als een van hen. Als God nu het veldkruid, dat er vandaag nog staat en morgen in de oven wordt geworpen, zo kleedt, hoeveel te meer dan u, kleingelovigen. Vraagt dus ook gij niet, wat ge zult eten en wat ge zult drinken, en wees niet ongerust. Want dat alles jagen de heidenen in de wereld na. Uw vader weet wel, dat gij dat alles nodig hebt. Maar zoekt dan zijn Rijk, dan zullen die dingen erbij gegeven worden.”
De sleutel om deze parabel te begrijpen ligt in de uitspraak dat je als kleingelovige die alleen maar bezig is met het najagen van materiële noden het vertrouwen mist in de krachten van dit universum. Je dagelijkse behoeften aan materiële dingen verdwijnen in het niet als men op zoek gaat naar de hogere vormen van bewustzijn. De levenswijze van de jonge predikant die zelfs geen steen had om zijn hoofd op te laten rusten en van zoveel heiligen bewijzen maar al te zeer dat men met minimale materiële behoeften volmaakt gelukkig kan leven.
Sint Franciscus, die eerst als zoon van een rijke koopman er op los leefde, koos na krijgsgevangenschap en langdurige ziekte voor een nieuw leven. Een leven in dienst van ’Vrouw Armoede’ en zorg voor de melaatsen. Hoe rijk hij was als mens blijkt maar al te duidelijk uit zijn uniek en wondermooi gebed.
Heer, maak mij tot instrument van uw vrede:
laat mij liefde brengen waar haat is,
eenheid waar mensen verdeeld zijn,
vergiffenis aan mensen die zwak zijn,
laat mij hoop geven aan wie niet meer hoopt,
geloof aan wie twijfelt;
laat mij licht brengen waar het duister is
en vreugde waar mensen bedroefd zijn.
Heer, help mij
niet zozeer om zelf gelukkig te zijn als om anderen gelukkig te maken;
niet zozeer om zelf begrepen te worden als om anderen te begrijpen;
niet zozeer om zelf getroost te worden als om anderen te troosten;
niet zozeer om bemind te worden als om te beminnen;
want als ik geef, zal mij gegeven worden,
als ik vergeef, zal mij vergeven worden,
als ik sterf, zal ik voor eeuwig leven.