Het godsbeeld dat bij moderne mensen hier in West Europa leeft, werd in hoge mate gevormd door de drie monotheïstische godsdiensten: christendom, islam of Jodendom. In die godsdiensten wordt God geportretteerd als een liefdevolle, strenge vaderfiguur die rechtvaardig, almachtig en alwetend is. In de Bijbel, de belangrijkste bron voor deze drie Abrahammistische godsdiensten is God een persoon. Er wordt in de Bijbel nooit gesproken van God in een onpersoonlijke zin maar wel als iemand die spreekt, ziet, hoort en handelt zoals een levend persoon. Christenen, Moslims en Joden hebben de vaste overtuiging dat ze bidden tot een persoonlijke God die om hun welzijn bekommerd is.
Hij heeft de status van een superfamilievader die liefdevol waakt over zijn meer dan zeven miljard mensenkinderen. Het belangrijkste gebed bij de christenen is niet toevallig het "Onze Vader". Het idee dat God een persoon moet zijn, tenminste voor diegene die nog geloven in God, lijkt hier in het Westen vanzelfsprekend.
Indien men onder persoon, 'de hoogste vorm van zijn' verstaat, zoals in de filosofische stroming van het Personalisme heeft men veel argumenten om God een persoon te noemen. Zo komt in het begrip 'persoon' de hoogste mate van werkelijkheid en waarheid tot uitdrukking. Alleen een "persoon" bestaat, heeft een vrije wil en waarde. Dat zijn allemaal eigenschappen die wij toedichten aan ons godsidee. Een mens die de allerhoogste eer wil bewijzen aan zijn godheid, kan Hem dan ook niet minder dan 'een persoon' noemen.
Jammer genoeg is de allerhoogste standaard die wij mensen kennen, nl. een persoon, alleszins onvoldoende om God te definiëren. Dat blijkt al overduidelijk als we de omschrijving van de aartsbisschop Anselmus van Canterbury (1033-1109) van God als toetssteen gebruiken. Hij schreef: "God is datgene waarboven niets groters gedacht kan worden. Heer, U bent niet alleen het hoogst denkbare, nee. U bent iets hoger dan denkbaar! Want iets zoals dat laatste is namelijk wel denkbaar, en als U dat dan niet bent, zou er iets hogers denkbaar zijn dan U! Wat onmogelijk is."
Die vreemde en simpele omschrijving maakt al meteen duidelijk dat God wel iets meer zal zijn dan een persoon. Wat je ook denkt over God, je doet Hem met je ijverig denkwerk alleszins schromelijk te kort aan. God is niet te vatten in denkwerk. En dat laatste beseffen, is erg belangrijk. Van zodra men God heeft afgeboord en ingeperkt in een begrip zoals 'een persoon' of in andere vaste ideeën doen we Hem tekort. We maken van 'God', door hem 'een Persoon' te noemen iets statisch, iets afgelijnd. Wie zijn wij tenslotte om de oneindigheid van “God” te willen vatten in iets dat wij 'persoon' noemen? Dit is een typisch verschijnsel van mensen om alles te willen terugbrengen tot hun eigen maatstaf. Van zodra men zegt: 'God is....' en men voegt er iets aan toe b.v. rechtvaardig, alwetend of almachtig, begint men beperkingen op te leggen.
Indien men God ziet als de creatieve energie van het heelal, zoals Bergson en Osho doen, zou men beter zeggen: 'God gebeurt' in plaats van 'God is'. Maar wie nog maar een greintje respect heeft voor de waarheid zal bij de vraag 'Wie of wat is God', zich onthouden van elk antwoord. Alleen een lange stilte kan een zinvol antwoord zijn op die vraag. Het is niet omdat we af en toe, en sommigen zelfs continu, de warmte van de zon ervaren dat we weten wat de zon is.
Het gevaar om God als een persoon te beschouwen, schuilt in het feit dat men een menselijke voorstelling maakt van het Grote Geheel. Het kinderlijk godsbeeld blijft verder bestaan en wordt niet uitgezuiverd en vergroot en dat heeft nefaste gevolgen voor het persoonlijk leven. Als we God reduceren tot een persoon trapt men zo in de geliefde spelletjes van atheïsten die maar al te graag die oneindige God onderuit halen.
Een paar voorbeelden maken duidelijk hoe men met de vage woordenbrij die de kenmerken van God omschrijven zoals, "Hij is almachtig en eeuwig" een spelletje kan spelen. Kan God een steen maken die hijzelf niet kan optillen? Als je ja zegt, is hij uiteraard niet almachtig want hij kan niet eens zijn eigen maaksel optillen. Als je neen zegt, is hij zeker een onmachtige sukkel die niet in staat is om zo een grote steen te maken.
Nog zo een dwaas idee waar sommige atheïsten zich mee amuseren: Kan God zelfmoord plegen? Als je ja zegt, is hij niet eeuwig, als je neen zegt is hij weer niet almachtig. Die onzin krijgen ze alleen maar verkocht omdat ze van God een mensje maken en er menselijke eigenschappen aan toedichten. Ze maken er een voorstelling van geschapen naar hun beeld en gelijkenis. Niet wij mensen zijn dan geschapen naar het beeld en de gelijkenis van God, maar God wordt door ons ego geschapen naar ons beeld.
Indien men jarenlang een al te eng godsbeeld heeft gekoesterd, wordt de ontmaskering van die illusie bijzonder pijnlijk en zelfs levensbedreigend. Alles wat je geloofde, verliest zijn fundament en je blijft verweest achter. Nietzsche laat in zijn boek de "De vrolijke wetenschap' zijn dolle mens die op zoek is naar God uitroepen:'God is dood'. Eigenlijk bedoelde Nietzsche dat het door de christelijke cultuur gecreëerde godsbeeld in zijn hoofd dood is.
Die beperkte visie op God maakt dramatische gebeurtenissen in het persoonlijke leven of in de samenleving onbegrijpelijk en niet te verzoenen met het persoonlijk wereldbeeld. Heel de menselijke geschiedenis staat bol van zwaar in God ontgoochelde mensen omdat het Opperwezen niet deed wat zij zouden gedaan hebben, of niet belette dat sommige dingen gebeurden. Die ontgoocheling werd mooi verwoord door de Duitse theologe Dorothée Sölle: "En hoe men na Auschwitz een God moet prijzen, die alles zo heerlijk bestuurt, weet ik ook niet." Wie kan er inderdaad nog geloven in een liefhebbende God de Vader als Hij de Holocaust heeft laten gebeuren?
Dat sommigen moderne mensen nog oeroude opvattingen hebben over God blijkt uit een uitspraak zoals die van prof. Etienne Vermeersch: 'Als ik God was, ik zou het beter gedaan hebben'. Of zoals de rockzanger Arno zegt: "Ik spreek tot God, die zogezegd het mensdom heeft geschapen. Iemand hierboven, met de lange witte baard, die naar beneden kijkt, vloekt en zegt:"Shit, heb ik dat gemaakt". Of zoals de Vlaamse zangeres Liliane Saint Pierre het uitschreeuwt: "Als er een God zou bestaan, dan zou hij zijn ogen uit zijn hoofd huilen als hij ziet wat er hier allemaal op dat bolletje gebeurt".
Die uitspraken klinken erg menselijk, maar in feite reduceren die uitspraken God tot een persoon van hun niveau. Al die diep in 'hun God' ontgoochelde mensen accepteren de werkelijkheid niet zoals ze is en presenteren hun petieterig godsbeeld de rekening. Ook erg religieuze mensen worden het slachtoffer van hun al te beperkte opvattingen over 'hun God'. Dat blijkt overduidelijk uit volgende twee voorbeelden van zeer gelovige zielen die zelfs in een diepe geloofscrisis terecht kwamen als gevolg van hun 'te eng' godsbeeld.
De bekende Engelse schrijver van de beroemde kinderboeken 'De Kronieken van Narnia', C.S. Lewis die zijn levenlang boeken had geschreven ter verdediging van het christelijk geloof kreeg een zware klap toen zijn vrouw, die hij nog maar pas had leren kennen, al zeer snel stierf aan kanker. Zijn godsbeeld van de liefdevolle Vader die het beste voor heeft met zijn kinderen kreeg een ferme klap toen hij 'zijn God' niet vond in de donkerste dagen van zijn ontroostbaar verdriet. De harde werkelijkheid was volgens hem moeilijk te verzoenen met zijn Godsidee van barmhartige vader.
De heilige Theresia van Lisieux die haar leven lang heel intens haar geliefde Jezus aanbeden had, moest tot haar groot verdriet vaststellen dat hij afwezig was toen ze hem het meest nodig had, nl. in de laatste donkere dagen voor haar dood. Zij stierf al op 24 jaar aan tuberculose en had op haar sterfbed beloofd dat zij rozen zou laten regenen uit de hemel. Maar haar godsvertrouwen werd zwaar op de proef gesteld toen ze tijdens haar lijdensweg op haar sterfbed in de 'donkere nacht van het geloof' terecht kwam, waardoor ze leed aan twijfel en neerslachtigheid. Ze was soms ten prooi aan de zwartste geloofstwijfels. Haar Jezus, waar ze zo intens naar verlangde, gaf niet thuis op het ultieme moment op haar sterfbed. Het was pijnlijk te beseffen dat het geliefde beeld van haar zelf gecreëerde Godsbeeld niet bleek te bestaan. Het gaf een schokeffect en liet haar ego ijskoud achter in de donkerste nachten van eenzaamheid.
Men kan het de mensen natuurlijk moeilijk kwalijk nemen dat ze 'God' met het allerhoogste wat ze kennen zoals het begrip 'persoon' proberen te omschrijven. Af en toe voelen we ons allemaal slechts kleine mensenkinderen die behoefte hebben aan liefdevolle aandacht en persoonlijk contact met een alwijze God de Vader die ons helpt in nood. Wij willen zo graag praten met een meelevende, grote Ziel die altijd luistert en ons niet alleen volledig begrijpt en ons ook de weg toont, of onze moeilijkste vragen beantwoordt.
Hoe ruim ons concept God ook is, we hebben een aanspreekpunt nodig en liefst een hoger persoonlijk contactpersoon die ons helpt in nood. Daarom bidden we toch tot 'Onze Vader'. Het wordt moeilijk tot God te bidden, te smeken of zelfs te danken of te vereren als men niet in een persoonlijke God gelooft. Wie kan er nu bidden tot zo iets onpersoonlijks als "Het Bestaan' of de 'Kosmische energie'? Men kan dan beter voor de oplossing kiezen die Gödel bedacht. Als God almachtig is en alles kan, dan kan Hij natuurlijk ook wel een persoon zijn of het spelen om ons mensenkinderen te plezieren.
Maar hoe valt het idee 'God is een persoon' te rijmen met de ervaringen van verlichte mensen zoals Boeddha en mystici zoals Eckhart of Jan van Ruusbroec die het goddelijke zo intens hebben ervaren?
Zij beleven meer een God als de oceaan van energie waarin ze verdwijnen. Voor hen is God geen persoon, maar de hele creatieve energie van het bestaan zelf. God is voor hen geen afzonderlijke schepper naast zijn schepping, maar de scheppende kracht, of de schepping zelf.
De mens die zichzelf vereenzelvigt met zijn ego en die bidt tot een persoonlijke God begint nog maar aan de voet van zijn lange bergtocht naar de top waar alleen egoloze mensen verblijven die één zijn geworden met de goddelijke energie. Maar niets belet de religieuze zoeker die het mysterie God als een onpersoonlijk beginsel aanvaardt achter alles wat bestaat, om dit als een liefhebbende en alles gevende Vader-Moeder-figuur te beleven.
Met dank aan:
Anselmus van Canterbury: Ondenkbaar dat U niet bestaat. Vertaald door Vincent Hunink. 2011 Uitgeverij Kok - Kampen. 79 blz
Halik, T.: Geduld met God. Twijfel als brug tussen geloven en niet-geloven. Boekencentrum Pelckmans, 2014
Van der Stap, T.: De weg van Eckhart. Uitg. Meinema-Pelckmans Zoetemeer -Kapellen, 2003, 122 blz
Guerrerio; G.: Gödel : mathematische waarheid en logische paradoxen. Uitg. Amsterdam : Natuurwetenschap en Techniek, 2004 160 blz
Teresia van Lisieux. Met de ogen en het hart. Bloemlezing samengesteld door De Meester, Koen. Carmelitana Gent, 1978; 230 blz
Sölle, D.: Kernwapens doden. Ook zonder oorlog. Uitgev. Ten Have/Baarn © 1983, 125 blz
Meest recente reacties
23.05 | 13:29
Heb een aantal ongeveer 10 cm lange dunne vuur-rode wormen in mijn vijver gevonden Heb ook een foto maar rode kleur is niet duidelijk.
27.07 | 12:00
Mooie website
25.07 | 13:42
heb nog snel je tekst eens doorgenomen en heb besloten een paar door jou geciteerde auteurs eens grondiger te lezen. is dat niet positief???
27.11 | 10:53
Zeer origineel. Fantastisch
42 De raven zij zaaien niet, zij maaien niet.
Een parabel die erg moeilijk te ‘verteren’ valt, is deze: “Kijk eens naar de vogels. Ze zaaien niet, ze maaien niet en ze bewaren geen voorraden in schuren.” De jonge predikant voegde eraan toe: ”Wees niet bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten.” Ha neen, hoor ik je al zeggen! Ieder mens met gezond verstand in zijn hoofd denkt dadelijk: kijk maar naar wat er gebeurt met mensen die er maar op los leven en alles laten waaien. Vroeg of laat worden ze geconfronteerd met de simpele waarheid van ‘de krekel en de mier’ en moeten ze gaan bedelen, lenen of stelen om in leven te blijven.
Zelfs mensen die verschrikkelijk hun best deden, werden in de geschiedenis niet gespaard van hongersnoden. Door oorlogen, extreme weersomstandigheden, plantenziekten, massaal optreden van plaagdieren, armoede en zelfs door een belegering of een bewuste politiek van uithongering werden hele volkeren getroffen door hongersnoden waardoor miljoenen mensen gestorven zijn in de grootste ellende. Je moet daarvoor zelfs niet eens in het verleden of in onderontwikkelde landen gaan zoeken. Zelfs nu, leven miljoenen mensen met een hongerige maag en kunnen hun kinderen niet voldoende voeden om gezond groot te worden. Het “wees niet bezorgd van wat je gaat eten” komt hard aan bij die mensen.
En dat vogels en andere dieren niet bezorgd zouden zijn en geen voorraden voedsel zouden aanleggen, klopt natuurlijk ook niet met de werkelijkheid. Niet alleen eekhoorns leggen een wintervoorraad aan om de barre wintertijd te doorstaan. Ook hamsters, muizen en ratten hamsteren noten en vruchten net zoals sommige vogels. Gaaien verzamelen in september tot oktober massaal eikels. Die worden eerst één voor één in de krop verzameld en dan vliegt de gaai met die eikels in de krop en één in de snavel naar zijn leefgebied om ze in de grond te verstoppen als wintervoorraad. Een gaai verstopt elke herfst zo maar liefste enkele duizenden eikels weg in de grond. Zo helpt de gaai bij het heraanplanten van bossen want de eikels die in de winter niet worden teruggevonden, groeien soms uit tot een nieuwe eik.
Zelfs de raven die de jonge predikant expliciet vermeld in deze parabel met ‘de raven, ze zaaien niet en maaien niet en hebben geen voorraadkamer of schuur’, hamsteren net zoals de kauwen en eksters wel voedsel voor de winterperiode. Vinken, kepen, boomklevers en mezen doen dat ook door het verstoppen van beukennootjes.
Wat bedoelt de jonge predikant dan met deze uitspraken? “Wees niet bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten en ook niet voor uw lichaam, wat ge zult aantrekken. Het leven is meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding. Hoeveel meer zijt gij dan de vogels! Trouwens, wie van u is in staat met al zijn tobben aan zijn levensweg een el toe te voegen?”
Hij voegt eraan toe om zijn uitspraak te verduidelijken: “Let eens op de bloemen, hoe zij groeien: zij spinnen noch weven. Toch zeg ik u: zelfs Salomo in al zijn pracht was niet gekleed als een van hen. Als God nu het veldkruid, dat er vandaag nog staat en morgen in de oven wordt geworpen, zo kleedt, hoeveel te meer dan u, kleingelovigen. Vraagt dus ook gij niet, wat ge zult eten en wat ge zult drinken, en wees niet ongerust. Want dat alles jagen de heidenen in de wereld na. Uw vader weet wel, dat gij dat alles nodig hebt. Maar zoekt dan zijn Rijk, dan zullen die dingen erbij gegeven worden.”
De sleutel om deze parabel te begrijpen ligt in de uitspraak dat je als kleingelovige die alleen maar bezig is met het najagen van materiële noden het vertrouwen mist in de krachten van dit universum. Je dagelijkse behoeften aan materiële dingen verdwijnen in het niet als men op zoek gaat naar de hogere vormen van bewustzijn. De levenswijze van de jonge predikant die zelfs geen steen had om zijn hoofd op te laten rusten en van zoveel heiligen bewijzen maar al te zeer dat men met minimale materiële behoeften volmaakt gelukkig kan leven.
Sint Franciscus, die eerst als zoon van een rijke koopman er op los leefde, koos na krijgsgevangenschap en langdurige ziekte voor een nieuw leven. Een leven in dienst van ’Vrouw Armoede’ en zorg voor de melaatsen. Hoe rijk hij was als mens blijkt maar al te duidelijk uit zijn uniek en wondermooi gebed.
Heer, maak mij tot instrument van uw vrede:
laat mij liefde brengen waar haat is,
eenheid waar mensen verdeeld zijn,
vergiffenis aan mensen die zwak zijn,
laat mij hoop geven aan wie niet meer hoopt,
geloof aan wie twijfelt;
laat mij licht brengen waar het duister is
en vreugde waar mensen bedroefd zijn.
Heer, help mij
niet zozeer om zelf gelukkig te zijn als om anderen gelukkig te maken;
niet zozeer om zelf begrepen te worden als om anderen te begrijpen;
niet zozeer om zelf getroost te worden als om anderen te troosten;
niet zozeer om bemind te worden als om te beminnen;
want als ik geef, zal mij gegeven worden,
als ik vergeef, zal mij vergeven worden,
als ik sterf, zal ik voor eeuwig leven.