Inhoud
1 Wormen: een allegaartje
2 Best bestudeerde levend wezen is een worm
3 Leven bij extremen
3.1 De Pompeï-worm
3.2 De gletsjerijsworm
3.3 Wormen in het zuur
3.4 Als braaksel voedsel wordt
3.5 Gaapwormen in de luchtpijp bij fazanten
4 Ook wormen doen het!
4.1 Een ondeugend mannetje
4.2 Meer geslachtsorgaan dan worm
4.3 Zuigwormen zijn tweeslachtig
4.4 Hoe één enkele lintworm in de darm zich toch vermenigvuldigt
5 De langste wormparasiet
6 De reuzennierworm
7 Wormstekige huisdieren
7.1 Bloedwormen bij paarden
7.2 Longwormen bij runderen
8 Wormstekige mensen
9 Wormen bij parasieten
Het begrip worm is voor Jan met de pet een verzamelbak voor allerlei langwerpige, kronkelende beestjes. Zowel een regenworm, als een made van een insect in een appel als echte parasitaire wormen behoren tot dit allegaartje. Voor alle duidelijkheid, hier beperken we ons tot de parasitaire wormen. Die behoren bijna uitsluitend tot de drie belangrijkste klassen van de wormen (Vermes), nl. de ronde wormen (nematoden), de lintwormen (cestoden) en de zuigwormen (trematoden).
Het is natuurlijk geen toeval dat wormen, één van de belangrijkste groepen van dierlijke wezens in de natuur, nauwelijks of helemaal niet gekend zijn door de gewone burger. Ze horen thuis bij het uitschot van het dierenrijk. Ze zijn synoniem geworden voor verderf, verrotting en ziekten. Iets goeds vertellen over vuile, vieze wormen lijkt een onmogelijke opdracht. Bepaald mooi zijn ze niet, eerder vies. Schitteren van de kleuren doen ze ook al niet. Zingen zoals vogels kunnen ze evenmin. In tegenstelling tot panda’s of koala’s zijn het geen knuffeldiertjes, hun aaibaarheidsfactor is nul komma nul. Deze viespeuken worden pas zichtbaar als men ze aantreft in smerige uitscheidingsproducten van het lichaam zoals stinkende uitwerpselen, plakkerige slijm, of in de vieze troep van zuur riekend braaksel. Wormen houden zich daarenboven goed verborgen en sommige leven als parasieten bij mens en dier.
Ons dagelijks taalgebruik illustreert overduidelijk onze negatieve associaties met wormen. ”De worm zit erin” betekent, het deugt niet en de uitdrukking ”het is maar een worm” wil gewoon zeggen, het is maar een minderwaardig wezen. Als die worm dan ook nog een parasiet is die mens of dier veel miserie bezorgt dan heeft men wel het allerlaagste bereikt. Wormparasieten hebben alles tegen en worden dan nog geassocieerd met allerlei vreselijke ziekten. Niet te verwonderen dat volgens de eerste Christenen Herodes, de grote moordenaar van de onnozele kinderen uit Betlehem, moest sterven aan de verschrikkelijkste pijnen veroorzaakt door wormen in zijn vitaalste lichaamsdeel. Hij had niet alleen koorts en hevige huiduitslag, ontsteking van de ingewanden maar zelfs een verrotting van zijn genitaliën waarin wormen krieuwelden. Volgens de eerste christenen waren de wormen het instrument van God’s wraak op deze kindermoordenaar.
***
Die negatieve appreciatie voor wormen wordt helemaal niet gedeeld door wetenschappers, die eerder vol bewondering staan voor die zogenaamde primaire diertjes. Sinds Sydney Brenner in 1960 de genetica begon te bestuderen van de kleine grondworm, het aaltje Caenorhabditis elegans zijn er nu al over de 1000 wetenschappers die het “knocking out model” gebruiken om meer te leren over de biologische evolutie en genetica. Zelfs middelen tegen Alzheimer zoals de extracten van Ginkgo biloba worden uitgetest bij dit wormpje.
Deze kleine ronde worm van ongeveer 1 millimeter lang en slechts een duizendtal cellen is ondertussen het best bestudeerde en gedocumenteerd levend wezen ter wereld geworden. Het menselijk genoom telt nagenoeg 25.000 genen maar de kleine onooglijke worm telt er 19.000. Al de basisontwikkelingen van zowel gewervelde dieren als die van eenvoudige wormen verlopen nagenoeg op dezelfde manier. We hebben veel meer gemeen met de primitieve worm dan we ooit konden vermoeden. We leren ontzettend veel van dit kleine wormpje over erfelijkheid en verouderingsprocessen. Al meer dan 26.000 publicaties werden aan dit simpel wormpje gewijd.
Hoewel er tot nu toe nog geen wormen werden gevonden die kunnen leven in kokend water zoals sommige thermofiele bacteriën, voelt de Pompeï-worm zich nog kiplekker bij maar liefst 80°C. Als men de laagste temperaturen opzoekt waarbij permanent leven mogelijk is dan moet men bij de ijswormen zijn. Het bevroren ijs van de kustgletsjers in Alaska is hun vaste verblijfplaats. Bij dergelijke extreme temperaturen kunnen uiteraard zoogdieren, vogels en andere gastheren waarin parasieten leven het niet uithouden. Wat wormparasieten betreft, die zijn uiteraard gebonden aan de beperktheden van hun gastheer. Maar ook in een gastheer moeten parasieten soms zeer extreme omstandigheden weerstaan. Zo moeten de maagwormen het zoutzuur van de maag trotseren, blaaswormen leven constant in de urine en gaapwormen in de luchtpijp bij fazanten moeten bestand zijn tegen stormkracht 10 als de vogel niest om niet naar buiten te waaien.
3.1 De Pompeï-worm
In de jaren ‘80 ontdekten Franse onderzoekers een vreemde diepzeepolycheet, de Pompeï-worm (Alvinella pompejana) in diepe kloven van de oceaan rond de Galapagos-eilanden. Deze wormen worden tot 13 cm lang . Ze vormen grote kolonies die samen leven in papierdunne buizen.
Het zijn de “heetste” meercellige dieren die het zelfs kunnen uithouden bij temperaturen tot 80°C. Tot voor de ontdekking van deze bijzondere wormen was het de Sahara-woestijnmier (Cataglyphis bicolor) die in de heetste omgeving kon blijven leven. Ze houdt het nog vol bij oppervlaktetemperaturen tussen de 50 en 70°C
De Pompeï -wormen ontlenen hun naam aan de Romeinse stad Pompeï die door de uitbarsting van de Vesuvius in het 79 na Christus volledig onder de lava verdween. Volgens dr. Cary van het Delaware instituut in de VS leven de wormen in kolonies van papierachtige buisjes die ze in de schoorstenen van de geiser uitgraven. Het hete water van de geiser vloeit door de buizen naar het veel koelere diepzeewater aan de buitenkant. Daardoor ontstaat in die buizen op slechts enkele centimeters afstand een enorm temperatuurverschil van meer dan 80°C aan de buisinlaat tot 14°C aan de uitlaat. Merkwaardig is dat precies in die extreme omgeving de worm leven kan. Met zijn kop zit hij in de koele kant en de staart moet de grote hitte verdragen. Die staart verdraagt de grote hitte dankzij speciale “haren” op het achterlijf. Die haren bestaan uit bacteriënkolonies die wel tegen de hitte kunnen en de worm afschermen en isoleren. De worm leeft in symbiose met de bacteriën. Hij geeft een slijm af waarmee de bacteriën zich kunnen voeden. Als tegenprestatie beschermen zij hun symbiont tegen oververhitting.
3.2 De gletsjerijsworm
De gletsjerijswormen leven alleen op de kustgletsjers in Alaska. De bruinzwarte wormen zijn 1,5 cm lang en 0,5 mm in doormeter. Het is de enige wormsoort die het constant kan uithouden bij 0°C. Deze wormen leven van algen en pollen die door de wind worden verspreid. Ze kunnen slechts zeer beperkte temperatuurschommelingen aan. Bij -6,8°C bevriezen ze en bij temperaturen boven de 5°C ontbinden ze zichzelf door autolysis. Hun cellen produceren dan verteringsenzymen waardoor ze zichzelf vernietigen en letterlijk wegsmelten. Met hun soepel lijf wringen ze zich door de kleine gaatjes en barstjes in het ijs. Ze mijden het zonlicht (solifugus betekent in het Latijn: vluchten voor de zon). Ze hebben blijkbaar een speciaal energiemetabolisme. Bij andere diersoorten vertragen ademhaling en het metabolisme bij lage temperaturen. Niet zo bij de ijsworm; die kan zelfs meer energie produceren door zijn cellulaire ATP te verhogen als het kouder wordt. Als men dit geheim van de ijsworm kan ontfutselen, opent dit perspectieven voor het bewaren van organen voor transplantatie.
3.3 Wormen in het zuur
Er kunnen wormparasieten leven in praktisch alle organen van hun gastheer. Ook in een schijnbaar onleefbaar milieu met extreme condities zoals in de maag of de urineblaas houden ze het vol. Zo een extreem milieu is zeker de maag. Per dag produceert de maag van de mens anderhalf tot twee liter maagsap. Dit sap is uitzonderlijk zuur (PH 1 à 2) door de aanwezigheid van zoutzuur. Een PH van 1 komt overeen met een oplossing van 0,4% zoutzuur. Indien men het in de handen zou nemen, houdt men er lelijke brandwonden aan over. Het zoutzuur wordt afgescheiden door de wandcellen van het bovenste deel van de maag. Door de slijmafscheiding van de nekcellen wordt de maagwand beschermd tegen het bijtende zoutzuur. Die slijmlaag belet dat de maag zichzelf zou verteren.
Vroeger geloofde men dat bij het vasten een steriele omgeving ontstond in de maag dank zij de lage PH. Er kunnen immers slechts weinig bacteriën groeien bij een PH lager dan 3. De aanwezigheid van microbieel leven wordt trouwens in hoge mate bepaald door de zuurgraad in de maag. Door het binnenkomende voedsel en het speeksel wordt het zuur grotendeels geneutraliseerd en komen tijdelijk kolonisaties van min of meer zuurresistente bacteriën voor. De ontdekking van de bacterie Helicobacter pylori die leeft in de maag van de mens heeft het fabeltje van de steriele maaginhoud voor eens en altijd naar de prullenmand verwezen.
Voor een parasitoloog die vertrouwd is met al de parasitaire levensvormen die in magen van allerlei dieren en ook bij de mens kunnen leven, is het idee dat levende wezens zich niet zouden kunnen handhaven in het zure milieu van de maag moeilijk te begrijpen. Bij verschillende diersoorten leven in dit zgn. onleefbare zure milieu van de maag niet alleen bacteriën maar zelfs grotere, meercellige wezens zoals wormen en larven van insecten. Bij het rund en het schaap komen zelfs drie verschillende maagwormen voor. In de maagwand van het varken kunnen enkele duizenden rode maagwormen lelijk huis houden. Bij ganzen en eenden komen maagwormen voor die de vogels zodanig kunnen verzwakken dat ze zelfs niet meer kunnen opvliegen. In een paardenmaag leven niet alleen verschillende maagwormsoorten, maar zelfs larven van paardenhorzels. De konijnenmaagworm kan hevige infecties veroorzaken met zelfs bloedende maagontsteking, ernstig gewichtsverlies en verminderde eetlust tot gevolg.
En ja hoor, ook bij de mens komen uitzonderlijk wel eens larven of wormen voor in de maag. Zo werden bij de mens al spoelwormen en haringwormen in de maag aangetroffen. Het zijn meestal ‘dwaalgasten’ want wormen zijn levende wezens en trekken of migreren naar een ander gebied als hun levensomstandigheden toevallig niet goed zitten. Hun verblijf in de maag is meestal tijdelijk en van korte duur.
3.4 Als braaksel voedsel wordt
Een wel bijzondere parasiet die in de erg zure maaginhoud van de kat leeft, is het braakwormpje. Het houdt er ook een extreme levenswijze op na om zichzelf in stand te houden. Dit bijzonder parasietje wordt niet eens opgemerkt tijdens een routine-onderzoek. Deels is dat zo omdat de onooglijk kleine braakwormpjes zo dun zijn dat zij onmogelijk te zien zijn met het blote oog. Maar vooral is dat te wijten aan het feit dat ze noch als ei, noch als larve naar buiten komen via de uitwerpselen, urine of speeksel. Bijna hun hele leven blijven alle ontwikkelingsstadia van die worm verborgen in de maag van de kat. Als de wormen de maagwand te erg irriteren, worden ze uitgebraakt en komen ze langs die ongewone weg naar buiten. Een kat met een verhoogde braakneiging, of met spontane braakaanvallen kort na de maaltijd, zou met deze worm besmet kunnen zijn.
Braakwormen komen vooral voor bij hongerige zwerfkatten en in grote kolonies waar veel katten samen verblijven. Omdat de cyclus zich volledig afspeelt in de kat zelf, zou een infectie van andere katten normaal gesproken uitgesloten zijn. Alleen als de besmette kat braakt en dit braaksel wordt opgegeten door een andere kat gaat de besmetting verder. Daarom bevorderen de wormen het braken van hun gastheer door de irritatie en de chronische maagontsteking die zij veroorzaken.
De kat schijnt zich goed aan te passen aan deze maagparasiet. Zelfs bij katten waar tot meer dan 7.000 wormen werden aangetroffen in de maag, werden macroscopisch geen zichtbare veranderingen vastgesteld. Sommige katten vertonen braakneigingen en hebben een langdurige geschiedenis van braken. Ze hebben soms maandenlang maagontsteking, verstoorde eetlust en vermageren.
Het is niet verwonderlijk dat de diagnose braakworm zelden gesteld wordt. Goed verzorgde en gevoede dieren zullen niet gemakkelijk een infectie opdoen. Met normaal mestonderzoek en zelfs met de speciale technieken om larven op te sporen zal men niets vinden. Daarenboven is deze worm zodanig goed aangepast aan het zure maagmilieu, dat hij bij afdrijving in het meer alkalische milieu van het darmkanaal gewoon verteerd wordt en dus niet via uitwerpselen naar buiten komt. Gewoonlijk treft men de zeer kleine wormpjes alleen aan in het braaksel. Zelfs bij onderzoek van braaksel blijft de diagnose moeilijk, want de larven en zelfs sommige volwassen wormen, gaan door de allerfijnste zeven. Niet te verwonderen dat men braakwormen zelden vindt. Ze glippen letterlijk door de mazen van het net.
3.5 Gaapwormen leven in de luchtpijp bij fazanten
Zoals volwassen fazanten gedecimineerd worden in het jachtseizoen door de hagel van de jagers, zo worden jonge fazantjes geveld door de gaapwormen. Gaapwormziekte vormt een serieuze plaag. Bestrijding van deze parasieten bij de opfok van kweekfazanten is een belangrijk onderdeel van goed wildbeheer geworden
Wormen in een worm
Een van de vele hygiënische maatregelen die fazantenkwekers toepassen om infecties tot een minimum te beperken, is hun dieren 's nachts binnenhouden. Er wordt een ‘avondklok’ ingesteld voor fazanten. 's Nachts komen de regenwormen aan de oppervlakte en sommige regenwormen dragen in hun ingewanden larven van de gaapworm met zich mee. Als een fazant zo een regenworm oppikt, haalt hij eigenlijk een kruipend paard van Troje in huis, want de naar buiten sluipende gaapwormlarfjes ontwikkelen zich tot bloedzuigende wormen in de luchtpijp, waar ze fatale infecties kunnen veroorzaken.
Stel, je bent een gaapworm en leeft in de luchtpijp van een fazant. Hoe zou je dan voorkomen dat je letterlijk naar buiten vliegt bij elke niesbui van de vogel die een orkaankracht van uitgeblazen lucht veroorzaakt in die dunne luchtpijp? Waarom gaapwormen zich trouwens precies in de luchtpijp willen nestelen is een van de duizend en één raadsels in de natuur. Alleszins kan men niet ontkennen dat het aan elkaar gegroeide koppel zich uitstekend weet te handhaven in de stormachtige luchtstromen bij het in- en uitademen. Zelfs de hevige niesbuien, als reacties van de fazant op die vervelende wormen in zijn luchtpijp, kunnen hen niet uitdrijven. Het stevig verankerde mannetje zal het veel grotere wijfje behoeden om letterlijk buiten te vliegen, telkens ze zich verplaatst om op een andere plek bloed te zuigen.
Mannelijke en vrouwelijke gaapwormen zijn vergroeid ter hoogte van de geslachtsopening, hun hele leven lang. Ze zijn zo innig aan elkaar gekoppeld, dat ze niet los te maken zijn zonder ze stuk te scheuren. Het paar vormt een "Y" , of vork met twee tanden.
De bloedrode wormen zijn waarneembaar in de keel bij doorlichting met een sterke lamp. Het kleine huiselijke mannetje meet nauwelijks 3 à 6 mm en zit diep vastgehecht in de mucosa. Hij voedt zich steeds op dezelfde plaats. Het veel grotere wijfje wordt wel 2 cm lang en heeft meer ondernemingszin. Ze verplaatst zich voortdurend in zoverre haar mannelijke partner haar bewegingsvrijheid niet beperkt. Ze heeft veel bloed nodig om massaal eieren te kunnen leggen.
De grootste schade als gevolg van de irritatie, bloedarmoede en verstikking wordt teweeggebracht door de volwassen wormen in de luchtpijp ongeveer drie weken na de besmetting. Dan slaat de fazant zijn kop voor- en achterwaarts. Tevergeefs tracht hij zich te bevrijden van die lastige parasieten in zijn keel. Karakteristiek is de fluitende hoest en het snakken naar lucht met wijd opengesperde bek. De fazant vecht om adem te snappen. Uiteindelijk stikt hij door een ophoping van de samengedreven wormen en slijmproppen in de luchtpijp. Vooral jonge fazantjes met hun smalle luchtpijp zullen vlug in ademnood komen. Soms sterven ze al drie dagen na de infectie.
In de jaren dertig fokten fazantenkwekers op ambachtelijke wijze enkele tientallen en geen tienduizenden fazanten zoals tegenwoordig. Als de gevreesde gaapwormziekte optrad, werd er nogal lukraak "geknoeid" om de dodelijke parasieten uit de luchtpijp te halen. Zoals men een pijp reinigt met een pijpenstrootje, zo duwde men een pluim of een metalen draad met haakje in de luchtpijp en haalde die dan er terug uit met de hoopvolle gedachte dat er misschien enkele gaapwormkoppels bleven aanhangen. Een handige kweker kon zo wel enkele fazanten redden, een onhandige operator verhoogde daarentegen het sterftecijfer.
Een interessante verbetering was de "poederdoos". Daarbij kwam antimoniumpoeder als geneesmiddel te pas. De operatie verliep als volgt: eerst werden de "gapende" fazanten gevangen, waarbij, helaas, de opgejaagde dieren, die al een prop in de luchtpijp hadden, niet zelden stikten door ademnood.
Als het gevangen exemplaar nog leefde, werd het in een doos gezet, waarin een handvol antimoniumpoeder werd gestrooid. Dan werd zodanig met de doos geschud en gewiebeld dat de fazant moest fladderen met de vleugels om zijn evenwicht niet te verliezen. Het werd al iets praktischer als men het poeder met een blaasbalg in de doos blies. Het opstuivende poeder vormde een niet erg nauwkeurig gedoseerde aerosol, die de gaapwormen in de luchtpijp moest doden. Bij de "poederdoostherapie" werden de dode wormen in de luchtpijp bijeengedreven, zodat bij een zware besmetting de luchtweg soms volledig werd afgesloten. Er stierven dan ook nog wel enkele dieren na die vrij omslachtige behandeling.
Later werden allerlei giftige stoffen zoals een oplossing van Lugol, tetrachloorkoolstof e.a. in de luchtpijp gegoten, of ze werden met een fijne spuit geïnstilleerd. Als men goed doorwerkte, kon men op 8 uur ongeveer 250 fazanten behandelen, d.w.z. de dieren vangen, het medicijn toedienen en ze weer vrijlaten. En dat moest dan 2 à 3 maal gebeuren binnen de 15 dagen. Nu geeft men een wormmiddel in het voeder om de fazanten te beschermen.
Bij wormparasieten hangt het succes van hun voortbestaan af van een efficiënt voortplantingsysteem. Ronde wormen hebben doorgaans gescheiden geslachten van meestal kleine mannetjes en veel grotere wijfjes. Bij lintwormen is tweeslachtigheid troef, net zoals bij de zuigwormen zoals leverbotten. Het uitzonderlijke aanpassingsvermogen van wormparasieten komt zeer goed tot uiting in hun voortplanting. Een paar extreme voorbeelden uit de Kama Soutra voor wormen illustreren de variatie aan copulatiemogelijkheden en voortplantingssystemen.
Bij parasitaire ronde wormen zijn er met het blote oog niet veel uiterlijke versieringen te vinden. Meestal hebben ze een spaghettiachtig uitzicht, of lijken ze op een fijn dun draadje. Een leek ziet niet eens het verschil tussen kop en staart, want zowel vooraan als achteraan loopt de worm uit op een punt. Veel kleur hoeft men ook niet te verwachten. Grijswit overheerst, tenzij ze bloedzuigen dan kleuren ze rood of bruinachtig. Die schijnbare eentonigheid verdwijnt volledig als men de mondholte en vooral de koppelorganen van de mannetjes bekijkt onder de microscoop. De mannetjes versieren hun “penis” achteraan met een schermvormig koppelorgaan. Vooral bij wormsoorten die tot de strongyliden behoren, is dit koppelorgaan sterk ontwikkeld met klauwachtige grijparmen om het wijfje goed beet te pakken.
Bij de wijfjes komen twee geslachtsorganen voor waarvan één meestal gereduceerd. Die ovaria zijn zo sterk ontwikkeld dat ze soms bijna het hele lichaam vullen en als een spiraal rond de darm zijn gedraaid. De vulva kan worden afgesloten met een vulvaklep. De vulvaopening zit wel eens achteraan, maar bij soorten waar de ovaria zeer sterk ontwikkeld zijn, ligt de geslachtsopening zelfs vooraan.
Over het algemeen windt het mannetje zich rond het wijfje, verwijdt met zijn spiculen de geslachtsopening en perst dan zijn zaadcellen in de vulva. Ze blijven urenlang aan elkaar gekoppeld. Men vindt bij sectie van een gastheer wel vaak nog aan elkaar gekoppelde wormen waarbij het mannetje met zijn koppelorgaan het wijfje bijna volledig omsluit.
4.1 Een ondeugend mannetje
In tegenstelling tot de tweeslachtige lintwormen en leverbotten, houden ronde wormen het bij het klassieke patroon van gescheiden geslachten in mannetjes en wijfjes. Een belangrijke uitzondering op die gangbare regel leek de blaashaarworm bij de rat. Tenminste, dat dacht men vroeger. Op hun voorkeurplek, in de urineblaas van de rat vond men uitsluitend vrouwelijke wormen. Een jarenlange zoektocht naar de onvindbare mannetjes leverde geen resultaat op. Er werd in alle organen van de rat en ook buiten de rat naar de mannetjes gezocht. Uiteindelijke vond men het onooglijke, kleine mannetje per toeval, toen onderzoekers een bevrucht wijfje leegknepen om de eieren te verzamelen. Uit de meest onwaarschijnlijke plek, nl. de geslachtsopening van het wijfje, kwam het mannetje samen met de eieren naar buiten.
Zowel bij wilde als bij laboratoriumratten komen vrij frequent blaashaarwormen voor. De witte vrouwelijke wormen worden ongeveer 10 à 12 mm lang. Ze boren zich met hun kop in de wand van de blaas, terwijl het achterste deel vrij loshangt in de blaasholte. Ze zijn zo dun dat ze praktisch onzichtbaar zijn met het blote oog. Het mannetje dat zich constant ophoudt in de uterus van de vrouwelijke worm is maar enkele mm lang. Parasiet zijnde, speelt hij nog eens extra parasiet bij het eigen wijfje. Hoewel die volmaakte profiteur nooit volwassen wordt en voor de rest van zijn leven in het larvenstadium blijft steken, kan hij toch het wijfje bevruchten.
4.2 Meer geslachtsorgaan dan worm
Een extreem uitzonderlijke ontwikkeling van het geslachtsorgaan vinden we bij een ronde wormparasiet (Sphaerularia bombi) van hommels en wespen. Het is één van de oudst gekende ronde wormen die als parasiet werd aangetroffen bij insecten.
Bij deze worm vult het geslachtorgaan eerst de volledige worm. Maar bij het rijpen van de eieren stulpt het geslachtsorgaan zelfs naar buiten en groeit verder uit. Dit wordt zo groot dat de oorspronkelijke worm nog als een onooglijk klein aanhangsel van het geslachtsorgaan te zien is. Het geslachtsorgaan wordt uiteindelijk bijna twee cm lang, waar het eigenlijke wormpje maar enkele mm groot is. Het wordt zelfs tot dertig maal groter dan het wijfje zelf en neemt tot driehonderd maal meer volume in.
Dit wormpje van enkele mm lang infecteert nooit mannelijke insecten of werkers, maar alleen de koninginnen. Tot bijna de helft van de hommels zijn geïnfecteerd. Het gedrag van de besmette hommels wordt zodanig door deze wormpjes verstoord, dat ze zelfs geen nest meer kunnen maken. Vaak keren die hommels zelfs terug naar hun vorige overwinteringnest. In de zomermaanden sterven veel hommels door deze infectie.
4.3 Zuigwormen zijn tweeslachtig
Eén van de best gekend zuigwormen die enorme schade kan aanrichten bij zoogdieren is de leverbot. Leverbotten zijn platvisachtige zuigwormen van 2 à 3 cm lang met een kegelvormig voorste. Als volwassen exemplaar leven ze vooral in de galwegen van de lever bij runderen en schapen. Maar ze kunnen evengoed paarden, varkens, konijnen en jawel af en toe ook eens de mens besmetten. Hun lichaam is bedekt met harde, scherpe schubjes die als ze bewegen fysische letsels kunnen veroorzaken aan de lever. Het zijn tweeslachtige wezens die zichzelf kunnen bevruchten. Als men als zuigworm toevallig alleen is in de gastheer kan dit een handige manier zijn om toch nog jezelf te vermenigvuldigen. Maar doorgaans verkiezen ze een andere partner om voor het nageslacht te zorgen. Ze leggen in de galgangen duizenden eieren per dag die verzameld worden in de galblaas. Met de gal komen die eieren, niet constant maar intermitterend, in de darmen terecht en worden via de uitwerpselen uitgedreven in de buitenwereld.
4.4 Hoe kan één enkele lintworm in de darmen zich nog vermenigvuldigen?
In tegenstelling tot de meeste andere parasieten hebben lintwormen nauwelijks een vaste vorm. Ze trekken samen, zetten uit of vallen in stukken uit elkaar. Ze lijken wel elastiekjes die sterk in lengte en breedte kunnen krimpen of uitzetten. Achter de kop volgt de korte hals, die in feite de groeizone vormt van waaruit de nieuwe segmenten gevormd worden. Elk gevormd segment bevat een volledig voortplantingsstelsel met ovaria en testes, want de lintworm is hermafrodiet. De mannelijke organen rijpen vlugger dan de vrouwelijke. Door zich in een lus te leggen kunnen de mannelijke organen van jongere segmenten de vrouwelijke organen van de oudere segmenten bevruchten. Op het einde van de lintworm zijn de segmenten rijp en zitten vol eitjes. Eén segment van de runderlintworm bevat wel tachtig- tot honderdduizend eitjes, dat van de varkenslintworm vijftigduizend. Elke dag scheuren enkele segmenten zich spontaan los om met de ontlasting naar buiten te komen. Soms komt een heel lang lint van enkele meters vrij, maar bijna altijd blijft de kop vrijwel zeker achter.
De segmenten kunnen overdag ook actief naar buiten bewegen. Dat geeft de lintwormhouder een kriebelend gevoel aan de aars met krabben als gevolg. Van de stuk gekrabde segmenten komen de eitjes vrij onder de nagels, in het ondergoed of op het beddengoed. Dagelijks verspreidt de lintwormhouder zo enkele honderdduizenden eitjes in zijn directe omgeving. De overige eitjes in de nog hele segmenten verdwijnen met de stoelgang in het toilet.
Normaliter verwacht men bij grotere gastheren ook grotere wormparasieten. De spoelwormen bij paarden en runderen zijn inderdaad veel groter (tot 50 cm) dan die bij de mens (tot 25 cm) en die zijn op beurt weer groter dan die bij kleine huisdieren (tot 10 cm). Het is dus niet te verwonderen dat de langste wormen gevonden werden bij de grootste zoogdieren, nl. walvisachtigen. In de placenta van een potvis vond de Russische onderzoeker Gubanov N.M. in 1951 'per ongeluk' de langste ronde worm (Placentonema gigantissima). Hij deed als parasitoloog onderzoek op de Koerileneilanden toen walvisvaarders een dode potvis op het strand sleurden. Men dacht eerst dat het dier drachtig was. Een van de onderzoekers hakte daarom met een bijl in de buik om dit even te checken. Tot zijn ontstentenis 'ontplofte' de opgezwollen buik en gaf een vies, stinkende, dikke vloeistof vrij waarin lange koordachtige, op macaroni lijkende wormen lagen. Een volledige worm was 8,5 m lang en had een doormeter van 2,5 cm. Deze parasitaire wormsoort heeft alleszins het lengterecord en is uitzonderlijk vruchtbaar. Hij bezit niet minder dan 32 ovaria en legt dan ook enorm veel kleine eitjes van nagenoeg 50µm die zich in het zeewater verspreiden op zoek naar een nieuwe gastheer.
Al ooit gehoord van de reuzennierworm (Dioctophyma renale)? Hoogstwaarschijnlijk niet. De kans dat je iets weet van deze worm die in de nieren en buikholte van vossen, wolven, nertsen, marters, honden en zeer uitzonderlijk zelfs de mens parasiteert is bijzonder klein. De reuzenierworm is de langste ronde worm bij onze huisdieren en tevens één van de grootste wormen van de hele klasse. Het is een bloedrode worm, waarvan het wijfje gemiddeld zestig cm lang is, maar exemplaren van meer dan één meter lang zijn geen zeldzaamheid. Dat de reuzennierworm, hier in West Europa stilaan tot de bedreigde parasieten behoort, heeft hij voor een groot deel aan zichzelf te wijten. Een parasiet die zo dodelijk is voor zijn eigen gastheer delft op de lange termijn zijn eigen graf.
Door zijn buitengewone grootte en zijn ongewone lokalisatie is de verwarring met andere parasieten uitgesloten. Pikant detail: de mannelijke worm heeft slechts één spicula van meer dan een halve centimeter lang. Sommige parasitologen waren zo geïmponeerd door dit bruin aanhangsel dat ze die ene spicula zelfs verhieven tot de status van penis.
Uitgeholde nieren
Besmettingen met de reuze nierworm komen vooral voor bij wilde carnivoren die rauwe vis of kikkers eten zoals wezels, vossen, wolven en uitzonderlijk ook eens bij straathonden of zwerfkatten die hun kostje bijeenzoeken in de vrije natuur. Er zijn aanwijzingen dat de hond eerder toevallig als oneigenlijke gastheer fungeert. Zo herbergen heel wat besmette honden slechts één worm, of als er verschillende exemplaren voorkomen dan zijn ze vaak van hetzelfde geslacht. Veel volwassen wormen leven daarenboven in de buikholte. Dat is een doodlopend straatje in de levenscyclus van de worm, want de wormeieren die normaal met de urine verspreid worden blijven nu in de buikholte achter.
De levenscyclus van de reuzenierworm begint met de eieren die met de urine in het water terecht komen. De eitjes kleven samen tot klompjes of kettingen en worden ingeslikt door borstelarme ringwormen. De eindgastheer infecteert zich door het inslikken van deze ringwormen met larven of door het opeten van rauwe vissen met deze ringwormen erin. In de eindgastheer migreren de larven in de buikholte en zo naar de nier. Naarmate de worm groeit holt hij meer en meer het nierweefsel uit tot er uiteindelijk van de nier alleen nog een dun buitenste vlies overblijft rond de opgerolde worm. Vaak zit er slechts één worm in een nier. Maar ook werden er al zevenentwintig wormen aangetroffen - uiteraard onvoldoende uitgegroeid - in één nier.
De wormen trekken bij voorkeur naar de rechternier waarschijnlijk omdat die het dichtst bij de eerste lus van het duodenum ligt. Nochtans werden er ook in de buikholte, in de blaas en urethra, zelfs in de uterus, ovaria, melkklieren, maag, buikwand en borstkas al nierwormen vastgesteld. De volledige cyclus tot volwassen worm duurt ongeveer twee jaar en dan kan hij minstens nog één tot vijf jaar blijven leven, op voorwaarde natuurlijk dat hij ondertussen zijn gastheer niet gedood heeft. Die kans is zeer reëel zeker als beide nieren aangetast zijn en het nierparenchym volledig werden vernietigd . Als slechts één nier aangetast wordt, neemt de andere haar functie wel over. Het is opvallend hoeveel symptoomloze honden, vossen of andere eindgastheren er voorkomen als slechts één nier aangetast wordt. De diagnose wordt praktisch alleen gesteld bij autopsie, of als een nierworm via de urineleiders worden uitgestoten.
Hoewel deze parasiet wereldwijd voorkomt blijven besmettingen van de mens heden ten dage zeer uitzonderlijk. De meeste gevallen worden geregistreerd in gebieden rond de Kaspische zee, vooral in Iran. Overal waar zoetwatervissen die niet of onvoldoende werden gekookt of gebakken bestaat het risico op een infectie. De enige behandeling is het chirurgisch verwijderen van de wormen uit de nieren.
Hier bij ons komt de nierworm hoogst waarschijnlijk niet meer voor noch bij honden en katten, noch bij de mens. Dat was vroeger blijkbaar wel anders. Dat blijkt uit een onderzoek uit 2003 in Arbon-Bleiche in Zwitserland van versteende uitwerpselen van de mens, coprolieten genoemd. Uit die versteende uitwerpselen werden nog wormeieren van de reuze nierworm geïsoleerd. Het was uiteraard geen toeval dat die coprolieten werden gevonden vlak bij een meer waar die mensen waarschijnlijk zich voedden met zoetwatervissen en kikkers. De gevonden coprolieten dateerden van 3.384-3.370 voor Christus. Waarschijnlijk kwamen in die periode veel meer infecties voor omdat de mensen nog onvoldoende kook- en braadtechnieken beheersten die normaal alle infectiekiemen doden.
Bij nertsen die dagelijks gevoed worden met rauwe vis zoals voorn en witvis kan de besmetting nog sterk oplopen. In de VS zijn in staten zoals Minesota en Ontario soms meer dan vijftig percent van deze vissen besmet. Preventief optreden bestaat erin om rauwe vis of onvoldoende gekookte vis als voeder te verwijderen uit het menu.
Wormstekige huisdieren Alle dieren groot of klein, vrijlevend in het wild of gedomesticeerd; allemaal hebben ze last van wormparasieten. Elke diersoort heeft zo zijn eigen verzameling waarvan de meeste eigen zijn aan de soort. Ook goed verzorgde huisdieren zoals paarden of runderen geven kost en inwoon aan tientallen soorten die vaak met duizenden tegelijkertijd voorkomen. Schapen grazen kort tot tegen de wortels en verzamelen een maximum aan besmettelijke larven. Als echte kuddedieren gaan ze als heuse ‘wormzakjes’ door het leven die praktisch continu besmet zijn. Zoals bij alle huisdieren verdwijnt de wormlast meer en meer naarmate de mens begaan is met de gezondheid van zijn huisdieren. Net zoals bij mensen ziet men een sterke daling van het voorkomen van worminfecties naarmate er meer aandacht besteed wordt aan de gezondheid van het dier. Het is geen toeval dat tussen de 25 à 60% van de straathonden en zwerfkatten ernstig besmet zijn. Gewone huishonden en katten zijn nagenoeg 10% besmet en werkelijk zeer goed verzorgde showhonden en katten zijn vaak helemaal wormvrij, of hebben slechts uitzonderlijk nog eens een besmetting. Met een zekere vertraging volgt de evolutie van de wormbesmettingen bij huisdieren die van de mensen.
De gemiddelde parasietenlast geschat naar het aantal wormen dat onze huisdieren parasiteert, wordt mooi verdeeld volgens draagkracht. Een groot dier zoals een paard of koe kan veel meer hebben dan een muis of kip. Zo moeten kippen het stellen met gemiddeld 300 wormen, honden en katten met 500, varkens 800, schapen 30.000, runderen 60.000 en paarden 100.000. Grazende dieren consumeren hun parasieten via het gras en herbergen de grootste volumes. Niet zelden telt men bij een koe al meer dan 200.000 exemplaren van slechts één enkele wormsoort, nl. de maagworm Ostertagia, zonder dat het beest uiterlijke tekens vertoont van wormziekte. Worminfecties bij dieren zijn vooral groepsproblemen. Hoe meer dieren men op kleinere oppervlakte houdt zoals in de moderne landbouw hoe groter de wormproblemen. De wormen profiteren van het dure voer, beschadigen organen en maken de dieren ziek of ontvankelijk voor andere ziekten. De schadeposten bij nutsdieren zijn hoofdzakelijk: gewichtsverlies, verminderde wol of melkproductie, afgekeurde levers en lagere eiproductie bij pluimvee. Moderne veehouders trachten door het strategisch ontwormen van hun dieren die worminfecties onder controle te houden en betalen behoorlijke bedragen aan wormmiddelen en preventiemiddelen. Jaarlijks wordt wereldwijd 3,5 miljard € besteed aan antiparasitaire middelen waarvan een ruim deel alleen al aan wormmiddelen. Gezelschapsdieren worden vooral behandeld om de negatieve effecten op prestaties te voorkomen. Duiven, paarden en showdieren met wormen hebben weinig kans om kampioen te worden. In gezinnen is alleen al het idee dat hun lievelingsdier met wormen besmet zou zijn al voldoende om het te behandelen. Dat sommige wormsoorten ook de mens, vooral dan de kinderen kunnen besmetten, doet de eigenaar gemakkelijk naar wormmiddelen grijpen.
Verdwijnen Grote Bloedwormen bij Paarden?
De Grote Bloedwormen (Strongylus spp) die al menig paard verlamden of letterlijk lieten doodvallen, zijn voor paardenhouders altijd vijand nummer één geweest. Door uitgekiende preventie en vooral het systematisch vier tot zes maal per jaar ontwormen van alle paarden door ontwormingsmiddelen die zowel de volwassen als de larvale stadia doden, werd deze parasiet die vroeger 80 tot 100% van de paarden parasiteerde grotendeels teruggedrongen. In sommige streken in de V.S. is hij zelfs al bijna verdwenen en blijft onder de vijf procent. Bij de moderne wormbestrijding verschuift de aandacht meer en meer naar de kleine bloedwormen en zelfs naar de lintwormen. Om resistentievorming door het veelvuldig ontwormen te beperken, wordt meer en meer overgeschakeld naar systemen met zo min mogelijke behandelingen. Maar de laatste studies over het voorkomen van de grote bloedwormen tonen duidelijk aan dat deze wormsoort helemaal niet afgeschreven is, integendeel. In Denemarken waar men zeer orthodox alleen nog maar wou behandelen na een degelijke diagnose blijken de grote bloedwormen aan een remonte bezig. Met hun zeer complexe levenswijze laten deze bloedwormen zich zo gemakkelijk niet kisten.
Een volumineuze gastheer
De ideale gastheer voor wormparasieten is een volumineus beest zoals een paard dat graast in een weiland. Ruimte en voedsel genoeg in de darmen voor tientallen wormsoorten die soms met duizenden teren op de kap van hun weldoener en via het weiland hun nakomelingen kunnen verspreiden. Praktisch alle paarden, ook de in het wild levende paarden, hebben wormen. Uit de tientallen soorten wormparasieten die paarden in onze streken kunnen besmetten, kiezen we de gevaarlijke en soms dodelijke bloedworm Strongylus vulgaris. Het is met zijn lengte van één tot twee cm de kleinste van de drie Strongylus-soorten, want S. edentatus wordt tot vier cm en S. equinus zelfs vijf cm lang. Deze drie pallisadewormen zoals ze ook genoemd worden, zijn allen zeer schadelijk voor het paard, maar vooral S. vulgaris zorgt voor veel paardenleed door krampkoliek, afstervend weefsel en zelfs verlammingen.
Paardenvijgen anders bekeken
Op de hoek van een paardenwei zit een jonge dierenarts met een notitieblok in zijn handen. Telkens een paard een hoop mestballen produceert, noteert hij tijdstip en plaats waar de dampende paardenvijgen werden gedropt. Hij tracht in kaart te brengen waar en wanneer paarden hun mest laten vallen. Hij wil weten hoe de tien tot vijftien kg uitwerpselen die een paard per dag produceert, verdeeld worden over het weiland. Dat dit geen dwaze bezigheid is voor een hoog opgeleide universitair, blijkt overduidelijk als men de gevolgen kent van deze mogelijke infectiebronnen op de gezondheid van grazende paarden op een met parasieten beladen weiland. Grazers zoals paarden, runderen en schapen hebben de 'domme' gewoonte om hun eigen voedsel te vervuilen met hun mest. Zo maken ze het de darmparasieten die via de uitgedreven uitwerpselen hun wormeieren verspreiden in het weiland wel zeer gemakkelijk. In de vrije natuur waar er plaats zat is, liggen de fecaliën sterk verspreid en zal de infectiedruk van wormparasieten doorgaans beperkt blijven. Daarom komen bij wilde paarden wel wormen voor maar meestal niet in grote hoeveelheden. Eenvoudig gesteld: ze hebben wel wormen, maar zijn zelden wormziek. In de moderne paardenhouderij worden de dieren opgesloten in een begrensd stukje weiland omringd met een afsluiting. Omdat paarden instinctief de bemeste stukken zoveel mogelijk zullen mijden en in een weidse boog omheen de mestballen grazen, zal in een afgesloten paardenwei het aantal stroken gras dat niet meer begraasd wordt sterk toenemen. Ook paarden houden het liever netjes. Ze droppen hun mestballen bij voorkeur in dezelfde hoek van de wei. Maar niet alle paarden zijn even 'zindelijk' om het paardentoilet te bezoeken. Want af en toe kunnen ze hun mestlading niet ophouden en laten ze de paardenvijgen maar vallen over het lekkere gras. De stroken waar paarden gemest hebben, de zogenaamde "grasbanen", nemen zoveel plaats in dat er na één seizoen nog nauwelijks één vierde overblijft dat werkelijk begraasd wordt. Omdat de Effectieve Begrazings Oppervlakte (EBO) zo klein is, kan men slechts vier paarden per hectare laten grazen en dan blijft de infectiedruk van de wormparasieten nog gevaarlijk hoog. Een voorbeeld. Als men een lage besmettingsgraad neemt van 200 wormeitjes per gram mest (EPG =200) en een paard produceert tien kg uitwerpselen per dag dan heeft men al 200*1000*10 of 2 miljoen wormeitjes per dag voor één paard. Voor een periode van 6 maand of 180 dagen wordt dit al 360 miljoen en als men 4 paarden heeft per hectare, komt men al aan 1 miljard 440 miljoen besmettelijke elementen die verspreid liggen in het weiland bij een zeer minimale besmettingsgraad. Uit die wormeitjes komen besmettelijke larven die zich op de grashalmen vastzetten. Ook die larven kan men tellen. Zo heeft men in de zomermaanden soms pieken van wel vijftigduizend infectieuze larven per kg gras. Het aantal larven per kg gras ligt in de grasbanen vijftien maal hoger dan bij gras buiten die zone. Als men weet dat een pony of paard 40 tot 80 kg gras per dag eet, beseft men welke enorm hoeveelheid besmettelijke larven een pony of paard per dag binnen krijgt. Gelukkig zijn de meeste van die larven onvoldoende levensvatbaar en heeft een paard zijn afweersysteem zodat de grootste hoeveelheid een stille dood sterft vooraleer ze het paard echt kunnen besmetten. Niettemin, blijft er nog altijd een ruime hoeveelheid larven over die er in slagen om dagelijks het paard te infecteren.
Dodelijke zwervers en dwaalgasten
Mannelijke en vrouwelijke bloedwormen De volwassen grote bloedworm is een grijze tot roodbruine worm die vooral jonge en volwassen paarden besmet. De vaste verblijfplaats van deze 'bloedzuiger' is de blinde darm en het rechter ventrale gedeelte van de dikke darm. Met zijn grote, bekervormige mondholte bijt hij zich vast in de darmslijmhuid en zuigt bloed. Hij verplaatst zich op tijd en stond om zich in vers darmweefsel vast te zuigen. Bij autopsie vindt men dan ook steeds meer kraterachtige, verzwerende wormknobbels van vroegere bijtplaatsen dan wormen. De wormen zitten zo stevig vastgebeten in de darm dat ze moeilijk loslaten. Een losgetrokken exemplaar heeft steeds een slijmvliesprop van de darmmucosa in de mondcapsule.
De wormen copuleren en de wijfjes produceren wormeieren die dagelijks via de mestballen verspreid worden in het weiland. Uit de eitjes komen binnen de tien dagen besmettelijke larven die geduldig wachten op de grashalmen tot ze door een grazend paard de weg vinden naar hun eerste eindbestemming: de darm. Daar boren ze door de darmwand en trekken langs de vaatwand van de slagadertjes die de darm van bloed voorzien. Hun tocht gaat verder tegen de bloedstroom in via de mensenteriale slagaders naar hun voorkeurplaats de grote slagader (arteria mensenterica cranialis). Die slagader loopt dwars door de scheilswortel, d.i. het ophangsysteem waarmee de darmen aan het dak van de buikholte vast zitten. De larvaire bloedwormen dringen in de slagaderwand en veroorzaken een slagaderontsteking met een verdikking van de arteriële wand en bloedklontering rond de larven. De larven blijven een periode in het weefsel van de wand van de slagader zitten, waar ze na een aantal weken vervellen.
Aneurisme bij een paard veroorzaakt door de bloedworm Strongylus vulgaris
Door een natuurlijke reactie op dit vreemd lichaam verdikt de slagaderwand, of zwelt zodanig op, dat het bloedvat zelfs volledig verstopt geraakt. Al de organen en weefsels die achter de blokkade liggen, krijgen te weinig of geen bloed meer zodat het weefsel afsterft. Het loskomen van bloedstolsels die met de bloedstroom in de kleine slagadertjes terechtkomen, veroorzaken een tekort aan bloed in darmsegmenten met erg pijnlijke krampkolieken tot gevolg. Die tijdelijke 'infarcten' verdwijnen meestal na een zekere tijd omdat andere aftakkingen van de slagadertjes de bloedvoorziening verzorgen en dan verdwijnt ook de pijn. De veroorzaakte schade rond de slagader in de scheilswortel is grotendeels afhankelijk van de hoeveelheid larven die het paard heeft opgenomen. Bij een zware besmetting ontstaat een uitgebreide vaatwandontsteking die men wormaneurysma noemt. De dierenarts kan bij rectaal onderzoek de verdikkingen en het onregelmatig harde oppervlak van de scheilswortel voelen waarop het paard vaak reageert met pijnreacties. De typische symptomen van een zuivere besmetting met larvaire bloedwormen doet de hartslag verhogen, geeft pijnreacties, doet het paard zweten en kan zelfs een cardiovasculaire shock veroorzaken. In vele gevallen is de prognose voor herstel slecht. De migratietocht van deze larven duurt wel vier maanden lang. Veel van die larven zwerven rond en komen via de bloedbaan op heel wat andere plaatsen terecht in het paardenlijf dan in die hoofdslagader van de darmen. Zo kunnen ze in het hart, de nieren of zelfs in de hersenen kleine arteriolen verstoppen. Na hun vervellingen zijn het bijna volwassen wormen geworden en laten ze zich met de bloedstroom mee voeren naar de dikke of de blinde darm. Ze kruipen weer door de wand van de dikke en blinde darm en keren dus terug naar de darmholte om er uit te groeien tot seksueel rijpe wormen. Die volledige tocht van besmettelijke larve tot volwassen exemplaar duurt in totaal 200 dagen, d.w.z. gedurende die lange periode van iets meer dan een half jaar kan men met het gebruikelijk mestonderzoek geen wormeieren vinden van deze parasiet.
Dat men eerst een diagnose stelt en dan pas eventueel gaat behandelen, lijkt de logica zelve, of niet soms? Maar wie zo redeneert, kent de duistere kronkelwegen van de grote bloedwormen niet en beseft niet hoe beperkt de waarde van de huidige diagnosetechnieken zijn. De meest gebruikelijke diagnosetechniek om wormbesmetting vast te stellen, is mestonderzoek naar wormeieren of larven. Een mestmonster wordt na bewerking onder de microscoop onderzocht. Een zeer waardevolle methode, met jammer genoeg enkele ernstige beperkingen. Eerst en vooral leggen alleen volwassen vrouwelijke wormen eitjes. Mannelijk en jonge larvaire vormen kan men dus met eitellingen nooit detecteren. En hier wringt het schoentje serieus, want het zijn precies die maandenlang rondzwervende larven van de bloedwormen die de grootste schade aanrichten in een paard. Men kan dus letterlijk maandenlang, dag na dag de paardenmest onderzoeken bij een jong paard dat een besmetting met de rode bloedworm heeft opgelopen zonder ooit één wormeitje te vinden, m.a.w. de ravage aangericht door de larvaire vormen kan al maanden aan de gang zijn vooraleer een dierenarts met deze methode iets verdachts kan opmerken. Een volgend ernstig bezwaar is het biologisch feit dat praktisch alle wormsoorten van het strongylide type nagenoeg dezelfde eitjes leggen. De drie grote bloedwormsoorten leggen eitjes die niet te onderscheiden zijn. Men kan uit die eitjes wel larven kweken en die zijn wel te differentiëren. Maar larvenculturen kweken is omslachtig en tijdrovend. De eitjes van de grote bloedwormsoorten zijn zelfs niet altijd te onderscheiden van de tientallen kleine bloedwormsoorten die allemaal eitjes leggen die erg sterk op elkaar lijken. Daarenboven is elk mestonderzoek een momentopname. Zelfs indien er volwassen vrouwelijke wormen aanwezig zouden zijn dan is de kans nog reëel dat men een negatief mestmonster heeft. Men onderzoekt slecht een paar gram van een mengmonster uit een mesthoop van enkele kilogram. Om dit risico te verkleinen zal men gedurende drie opeenvolgende dagen mest nemen en daar een mengmonster van maken. De eileg bij wormen verloopt onregelmatig met zeer gering productie in de winter en langzaam stijgend tot een maximum in de vroege zomermaanden. Wormen leggen zelfs onregelmatig eieren gedurende de dag en elke techniek heeft zijn beperkingen zodat de laborant de aanwezige wormeieren kan missen. De beperkte waarde van mestmonsteronderzoek wordt bevestigd door een recent Italiaans onderzoekers bij 45 paarden uit Sardinië. Zij vergeleken de resultaten van mestonderzoek met het postmortaal onderzoek van de mesenteriale slagaders naar letsels en larven van S. vulgaris. Met het mestonderzoek vond men slechts 4% positieve dieren, terwijl men post mortem bij 39% van de paarden wel larven vond in de arteriën en zelfs bij 100% letsels in de grote slagaders van de darmen vaststelde die door de grote bloedwormen veroorzaakt waren. In de praktijk zal de dierenarts wel rekening houden met de voorgeschiedenis van de paarden, het al of niet voorkomen van bepaalde symptomen en kan hij eventueel met de hoeveelheid gammaglobulines bij bloedonderzoek vaststellen of er larvaire vormen aanwezig zijn. Maar ook deze vaststellingen zijn slechts een momentopname. Betere diagnostische technieken zijn noodzakelijk om een goed inzicht te krijgen in de aanwezige worminfecties bij het paard. Zo lang deze niet beschikbaar zijn, blijft het een 'verantwoorde gok' om al of niet te behandelen tegen wormen.
In de eerste helft van vorige eeuw stierven in ons land nog nagenoeg 10 à 15% van de jonge kalveren aan grashoest veroorzaakt door longwormen. Er bestond toen ook nog geen enkele degelijke behandeling. Een efficiënt ontwormingsmiddel was niet voor handen en uiteraard was er nog geen vaccinatie beschikbaar. In 1951 stelde men voor het eerst vast dat koeien die herstelden van een natuurlijke besmetting met longwormen (Dictyocaulus viviparus), immuun werden tegen latere besmetting. Die vaststelling werd het startschot voor de ontwikkeling van een vaccin tegen longwormziekte bij runderen.
Grashoest of longjacht is een wormziekte bij runderen met weidegang. De wormziekte kan het eerste jaar bij kalveren die niet beschermd werden veel schade veroorzaken en zelfs dodelijk zijn. Hoe kalveren, koeien of stieren reageren op de aanwezigheid van longwormen in hun longen is afhankelijk van de hoeveelheid opgenomen larven en hun weerstand. In zeer lichte besmettingen worden de wormen zelfs uitgestoten en herstellen de dieren. Bij een matige besmetting duurt het herstel aan de luchtpijpvertakkingen weken tot zelfs maanden. Vaak krijgen ze nadien een bronchitis of longontsteking er bovenop. Bij een ernstige besmetting verblijven soms 100 tot 200 wormen van nagenoeg 4 tot 8 cm lang in de longen. Het dier strekt de nek horizontaal, steekt de tong naar buiten en zal met veel lawaai krachtig hoesten en blazen. Het snakt naar adem en tracht de vervelende parasieten al hoestend te verwijderen. Soms slagen ze daar zelfs een klein beetje in en worden wormen, eieren en larven aangetroffen in het opgehoeste slijm. Bij zware longinfectie wordt naast koorts en vermageren bij volwassen koeien een verminderde melkproductie vastgesteld. Zonder behandeling kunnen zwaar besmette kalveren zelfs dood gaan. De levensduur van de longworm in runderen is eigenlijk niet gekend. Er bestaat zo iets als een ‘self cure -fenomeen’ waarbij al ongeveer tweemaand en half na de infectie de wormen spontaan worden afgedreven. Bij sommige runderen blijven nochtans steeds enkele longwormen, tot zelfs 6 maanden lang, aanwezig. De runderen, de zogenaamde “stille parasietendragers” die zelf geen ziekteverschijnselen vertonen, zullen na de winterperiode het weiland contamineren met nieuwe longwormlarven. Eén enkele besmette koe contamineert het weiland met nagenoeg 5 miljoen larven per dag. Grashoest bij runderen wordt veroorzaakt door de melkwitte, draadvormige longwormen. Ze leven in de luchtpijptakken met het voorste gedeelte van de worm naar de diepte van de long gericht en de staart naar de luchtpijp toe. Ze leven als volwassen wormen in de holte van de luchtpijpvertakkingen midden in een massa schuim en slijm. Ze hechten zich niet vast aan het longslijmvlies en beschadigen het weefsel niet rechtstreeks. Ze worden door het longweefsel wel als een vreemd voorwerp ervaren waardoor het slijmvlies hyperplastisch wordt en er veel slijm geproduceerd wordt. De wormen voeden zich met dit exudaat vol neutrofielen, eosinofielen en lymfocyten en met afgestoten slijmvliescellen. Ze zuigen dus geen bloed. De eieren worden in de longen gelegd en bevatten al een L1-larve. Die larven komen al uit het ei in de longen en worden opgehoest en ingeslikt. Ze passeren het maagdarmkanaal en komen in de koeienvlaaien terecht. De overgrote meerderheid van de L1-larven in koeienvlaaien sterft af. Bij voldoende vochtigheid en warmte vervellen de larven tweemaal om na ongeveer vier dagen al het besmettelijke L3-stadium te bereiken.
De eerder luie larven migreren praktisch niet uit eigen beweging vanuit een mestplak in het omliggende gras. Ze blijven in een straal van nauwelijks vijf cm rond de mestplaat. Daar koeien het gras naast de mestplakken mijden, worden deze larven meestal niet opgenomen. Gelukkig voor de larven wordt hun verspreiding uit de koeientaarten naar het gras bevorderd door fikse regenbuien die de slappe feces uitspoelen. Mechanisch worden de larven verspreid door tractoren of door het opentrappen door de koeien zelf. Ook vogels, mestkevers en regenwormen steken een handje toe bij de verspreiding. Om snel en doeltreffend uit de mestplakken te geraken, hebben longwormlarven een ingenieuze techniek ontwikkeld. Hiervoor gebruiken ze een kleine schimmel (Pilobolus spp) die praktisch op elke mestplak groeit. Deze schimmel bestaat uit een klein stengeltje van enkele millimeters lang met bovenaan een peervormig sporendoosje met een zakje van wel tienduizenden sporen. De longwormlarven worden sterk aangetrokken door deze schimmel. Ze kruipen soms met tientallen larven tegelijkertijd naar boven tot op het sporendoosje van de schimmel. Pilobolus groeit snel en het sporendoosje is al tegen het eind van de voormiddag rijp en explodeert. Samen met de sporen worden ook de longwormlarven weggeschoten tot wel twee à drie meter ver rond de koeienvlaaien. Zo worden de larven mooi verdeeld over de weide. Die kleine schimmels groeien ook in stallen op de mestplakken waardoor verspreiding van longwormziekte ook bij koeien die nooit hun stal hebben verlaten mogelijk is.
In de wei kruipen de larven tegen de grashalmen omhoog en blijven enkele cm van de basis zitten. De grashalmen reageren op die prikkel verwekt door de larven en rollen zich op tot een spiraal, waarbinnen de larven veilig geborgen zitten. Het rund besmet zich door het opeten van dit gras met infectieuze larven. Ook besmetting via drinkwater is mogelijk, want de larven kunnen gemakkelijk in ondiepe plasjes overleven. In de dunne darm vervelt de larve en dringt door de darmwand tot ze in de mesenteriale lymfeknopen terecht komten. Via de borstbuis migreren ze verder naar de longen. Ongeveer veertien dagen na de infectie komen ze in de longen aan waar ze opnieuw vervellen tot het L5-stadium. Na drie weken zijn ze volwassen en beginnen ze eieren te leggen
Opdat zich een immuniteit zou ontwikkelen tegen longwormziekte moet een groot aantal L4-larven via de longblaasjes naar de luchtpijpvertakkingen kunnen migreren. Tijdens deze migratie verwekken de larven een immunologische reactie, waarbij weefselimmuniteit wordt opgebouwd in de omgeving van de migratieweg. Hoe groter het aantal larven dat de longen bereikt en hoe meer longblaasjes en luchtpijpvertakkingen in het proces worden betrokken, des te uitgebreider is de immuniteit. De volwassen longwormen hebben weinig of geen invloed op de immuniteitsopbouw of op het behoud van de immuniteit. Volwassen koeien die geregeld een hoeveelheid longwormlarven binnenkrijgen verstevigen zo hun immuniteit zodat ze goed beschermd blijven tegen grashoest. Bij een nieuwe infectie komen de longwormlarven nog wel tot in de alveolen. Ze worden waarschijnlijk ten gevolge van een antigeen-antistofreactie in het vroege L4-stadium omstreeks veertien dagen na herbesmetting geremd in hun groei en krijgen door precipitines vlokken rond de mond en anus waardoor ze afsterven.
Om kalveren te vaccineren wordent in de praktijk aan dieren van twee of meer maanden oud, die nog niet in de wei geweest zijn, oraal duizend bestraalde larven toegediend. Die behandeling wordt vier weken later nog eens herhaald. De vaccinatie is niet honderd procent, want na een massale besmetting kan men zelfs nog 30% kalveren aantreffen die opnieuw longwormlarven uitscheiden. De eerste vaccinaties moeten gebeuren een zestal weken voor de dieren op de weide komen; de tweede vaccinatie vier weken later. De dieren zijn pas goed beschermd twee weken na de tweede vaccinatie.
De vaccinatie met bestraalde larven wordt al 40 jaar gebruikt. Deze behandeling heeft heel wat nadelen: een korte bewaartijd van het vaccin, er moet tweemaal gevaccineerd worden en de protectie is niet 100%.
Het succes van de langwerkende wormmiddelen zoals benzimidazolen en avermectines die praktisch 100% actief zijn tegen longwormen heeft het gebruik van het longwormvaccin verminderd. De laatste tijd ondervindt men vooral in Groot-Brittannië de nadelen van al die ‘efficiënte’ wormbehandelingen. De volwassen runderen hebben immers weinig gelegenheid gehad om immuniteit op te bouwen en zo worden op onvoorspelbare momenten volwassen runderen plotseling getroffen door hevige aanvallen van grashoest.
(zie verder voor andere wormparasieten bij huisdieren Rubriek: Historiek/cycli)
In 1947 publiceerde Norman Stoll onder de titel “This Wormy World” een eerste overzicht van de worminfecties die wereldwijd de gezondheid van de mensheid bedreigen. In 1999 heeft D.W.T. Cromptom van de Wereld Gezondheidsorganisatie een poging ondernomen om dit overzicht met de meest recente gegevens aan te vullen en te corrigeren. Uit dit overzicht blijkt dat niet minder dan 342 wormsoorten de mens kunnen besmetten. Veel van deze besmettingen zijn occasioneel, tijdelijk en soms erg plaatselijk. Er zitten zelfs enkele pseudo-parasieten tussen zoals azijnaaltjes die voorkomen bij vrouwen die gecontamineerde azijn als een vaginale spoeling gebruiken. Uit die grote verzameling komen uiteraard de meeste (197) voor in het spijsverteringskanaal; 107 in allerlei organen en lichamelijke holtes; 21 in de bloedsomloop en 56 in huidweefsel. Van die grote verzameling zijn er eigenlijk slechts 25 soorten medisch echt van belang voor de menselijke gezondheid. In ons land worden wij hoogstens geconfronteerd met aarswormpjes bij kinderen, of soms eens met een lintworm of spoelwormen of haringwormen.
Liefst 2,6 miljard mensen op deze planeet hebben geen toegang tot een toilet of latrine met alle hygiënische en gezondheidsproblemen van dien. Wereldwijd lijdt een groot deel van de wereldbevolking aan een of andere belangrijke wormbesmetting. Meer dan één 1,4 miljard mensen zijn besmet met spoelwormen, 900 miljoen met haakwormen en 500 miljoen met zweepwormen. Het merendeel van de besmettingen komt voor in de tropen en subtropen. Vooral kinderen tussen 4 en 15 jaar zijn het slachtoffer. Slechte behuizing, geen degelijk drinkwater, slechte sanitaire voorzieningen en lage graad van ontwikkeling bij de arme bevolking bevorderen worminfecties. Vooral in landen waar de sterfte onder de vijf jaar zeer hoog ligt, komen de meeste worminfecties voor. In het Zuiden onder de Sahara ligt dit sterftecijfer op 170. Ter vergelijking in de VS slechts op 7. Het is voor ons rijke Westerlingen moeilijk te begrijpen dat van de 1000 kinderen die geboren worden er 170 doodgaan vooraleer ze vijf jaar oud zijn. Parasitaire wormen hebben een belangrijk aandeel in die hoge sterftecijfers. Ze verzwakken niet alleen de kinderen door het roven van voedsel, het veroorzaken van complicaties, maar ze kunnen dodelijk zijn als een massa wormen een prop vormen en de darm blokkeren.
(zie verder Historiek / cycli)
Wie zo naïef is te denken dat parasieten de elementaire regels van oorlogsvoering gaan respecteren, heeft hun niets ontziende veroveringskracht wel erg fout ingeschat. Parasieten voeren een smerige, genadeloze oorlog om hun gastheer te veroveren en gebruiken alle middelen om hun doel te bereiken. Ze houden van verrassingsaanvallen en slaan totaal onverwacht toe. Ze komen uit alle hoeken en kanten waar de argeloze gastheer zich niet eens bewust van is. Soms vallen ze letterlijk uit de lucht, soms houden ze zich schuil in het water, of komen uit de grond gekropen. Zeer vaak zitten ze verborgen in het voedsel, maar meestal zijn het andere, al besmette gastheren, die de plaag doorgeven aan hun soortgenoten. Parasieten vallen niet alleen mensen, zoogdieren en vogels aan maar ook planten en lagere diersoorten en jawel ook andere parasieten. In de biologische bestrijding van parasitaire ziekten maakt men precies gebruik van meestal kleinere parasieten die andere kunnen doden. Een mooi voorbeeld hiervan zijn de microscopische, kleine wormpjes (aaltjes) Steinernema feltiae die nog geen halve mm lang zijn.
https://www.youtube.com/watch?v=aGaI5GAoeLc
Deze aaltjes worden gekweekt om parasitaire insecten te vernietigen. Ze hebben in hun verteringsapparaat een voorraad bacteriën zitten die ze gebruiken om hun slachtoffer te doden door systematisch zijn afweersysteem te verzwakken. De infectieuze juveniele aaltjes dringen de gastheer binnen via natuurlijke openingen. In de lichaamsholte komen de symbionten vrij die de gastheer doden binnen 24 tot 48 uur. De aaltjes vermeerderen zich in het kadaver en de nieuwe infectieuze aaltjes verlaten het kadaver op zoek naar nieuwe plaaginsecten. Deze aaltjes zijn in de handel verkrijgbaar als biologisch bestrijdingsmiddel. Ze doden effectief larven van tripsen, varenrouwmuggen, champignonmuggen en mineervliegen. Ze hebben een langdurige werking tegen plaaginsecten in de bodem. Het is een veilig product voor mens en milieu. Het wordt gebruikt in de groenteteelt, sierteelt, kleinfruit en de boomkwekerij.
luud dorrestijn
23.05.2021 13:29
Heb een aantal ongeveer 10 cm lange dunne vuur-rode wormen in mijn vijver gevonden Heb ook een foto maar rode kleur is niet duidelijk.
Peter
27.07.2018 12:00
Mooie website
Meest recente reacties
23.05 | 13:29
Heb een aantal ongeveer 10 cm lange dunne vuur-rode wormen in mijn vijver gevonden Heb ook een foto maar rode kleur is niet duidelijk.
27.07 | 12:00
Mooie website
25.07 | 13:42
heb nog snel je tekst eens doorgenomen en heb besloten een paar door jou geciteerde auteurs eens grondiger te lezen. is dat niet positief???
27.11 | 10:53
Zeer origineel. Fantastisch
42 De raven zij zaaien niet, zij maaien niet.
Een parabel die erg moeilijk te ‘verteren’ valt, is deze: “Kijk eens naar de vogels. Ze zaaien niet, ze maaien niet en ze bewaren geen voorraden in schuren.” De jonge predikant voegde eraan toe: ”Wees niet bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten.” Ha neen, hoor ik je al zeggen! Ieder mens met gezond verstand in zijn hoofd denkt dadelijk: kijk maar naar wat er gebeurt met mensen die er maar op los leven en alles laten waaien. Vroeg of laat worden ze geconfronteerd met de simpele waarheid van ‘de krekel en de mier’ en moeten ze gaan bedelen, lenen of stelen om in leven te blijven.
Zelfs mensen die verschrikkelijk hun best deden, werden in de geschiedenis niet gespaard van hongersnoden. Door oorlogen, extreme weersomstandigheden, plantenziekten, massaal optreden van plaagdieren, armoede en zelfs door een belegering of een bewuste politiek van uithongering werden hele volkeren getroffen door hongersnoden waardoor miljoenen mensen gestorven zijn in de grootste ellende. Je moet daarvoor zelfs niet eens in het verleden of in onderontwikkelde landen gaan zoeken. Zelfs nu, leven miljoenen mensen met een hongerige maag en kunnen hun kinderen niet voldoende voeden om gezond groot te worden. Het “wees niet bezorgd van wat je gaat eten” komt hard aan bij die mensen.
En dat vogels en andere dieren niet bezorgd zouden zijn en geen voorraden voedsel zouden aanleggen, klopt natuurlijk ook niet met de werkelijkheid. Niet alleen eekhoorns leggen een wintervoorraad aan om de barre wintertijd te doorstaan. Ook hamsters, muizen en ratten hamsteren noten en vruchten net zoals sommige vogels. Gaaien verzamelen in september tot oktober massaal eikels. Die worden eerst één voor één in de krop verzameld en dan vliegt de gaai met die eikels in de krop en één in de snavel naar zijn leefgebied om ze in de grond te verstoppen als wintervoorraad. Een gaai verstopt elke herfst zo maar liefste enkele duizenden eikels weg in de grond. Zo helpt de gaai bij het heraanplanten van bossen want de eikels die in de winter niet worden teruggevonden, groeien soms uit tot een nieuwe eik.
Zelfs de raven die de jonge predikant expliciet vermeld in deze parabel met ‘de raven, ze zaaien niet en maaien niet en hebben geen voorraadkamer of schuur’, hamsteren net zoals de kauwen en eksters wel voedsel voor de winterperiode. Vinken, kepen, boomklevers en mezen doen dat ook door het verstoppen van beukennootjes.
Wat bedoelt de jonge predikant dan met deze uitspraken? “Wees niet bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten en ook niet voor uw lichaam, wat ge zult aantrekken. Het leven is meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding. Hoeveel meer zijt gij dan de vogels! Trouwens, wie van u is in staat met al zijn tobben aan zijn levensweg een el toe te voegen?”
Hij voegt eraan toe om zijn uitspraak te verduidelijken: “Let eens op de bloemen, hoe zij groeien: zij spinnen noch weven. Toch zeg ik u: zelfs Salomo in al zijn pracht was niet gekleed als een van hen. Als God nu het veldkruid, dat er vandaag nog staat en morgen in de oven wordt geworpen, zo kleedt, hoeveel te meer dan u, kleingelovigen. Vraagt dus ook gij niet, wat ge zult eten en wat ge zult drinken, en wees niet ongerust. Want dat alles jagen de heidenen in de wereld na. Uw vader weet wel, dat gij dat alles nodig hebt. Maar zoekt dan zijn Rijk, dan zullen die dingen erbij gegeven worden.”
De sleutel om deze parabel te begrijpen ligt in de uitspraak dat je als kleingelovige die alleen maar bezig is met het najagen van materiële noden het vertrouwen mist in de krachten van dit universum. Je dagelijkse behoeften aan materiële dingen verdwijnen in het niet als men op zoek gaat naar de hogere vormen van bewustzijn. De levenswijze van de jonge predikant die zelfs geen steen had om zijn hoofd op te laten rusten en van zoveel heiligen bewijzen maar al te zeer dat men met minimale materiële behoeften volmaakt gelukkig kan leven.
Sint Franciscus, die eerst als zoon van een rijke koopman er op los leefde, koos na krijgsgevangenschap en langdurige ziekte voor een nieuw leven. Een leven in dienst van ’Vrouw Armoede’ en zorg voor de melaatsen. Hoe rijk hij was als mens blijkt maar al te duidelijk uit zijn uniek en wondermooi gebed.
Heer, maak mij tot instrument van uw vrede:
laat mij liefde brengen waar haat is,
eenheid waar mensen verdeeld zijn,
vergiffenis aan mensen die zwak zijn,
laat mij hoop geven aan wie niet meer hoopt,
geloof aan wie twijfelt;
laat mij licht brengen waar het duister is
en vreugde waar mensen bedroefd zijn.
Heer, help mij
niet zozeer om zelf gelukkig te zijn als om anderen gelukkig te maken;
niet zozeer om zelf begrepen te worden als om anderen te begrijpen;
niet zozeer om zelf getroost te worden als om anderen te troosten;
niet zozeer om bemind te worden als om te beminnen;
want als ik geef, zal mij gegeven worden,
als ik vergeef, zal mij vergeven worden,
als ik sterf, zal ik voor eeuwig leven.